Streven. Jaargang 73
(2006)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 694]
| |
Margot Versteeg en Jenny Fraai
| |
[pagina 695]
| |
Spaanse grondwet op te stellen. Het pasgehuwde paar volgt hem. De jonge Emilia, gewend aan het sobere leven in het verafgelegen Galicië, geniet met volle teugen van het vertier in de grote stad. De revolutie verloopt echter niet voorspoedig voor de liberalen, met als gevolg dat de hele familie de wijk neemt naar het buitenland. Parijs, maar ook Italië en Wenen worden bezocht. Behalve dat Pardo Bazán haar ogen goed de kost geeft, studeert ze Engels - om Shakespeare en Byron in hun eigen taal te kunnen lezen - en ook Italiaans. Terug in eigen land, maakt ze kennis met het krausisme, een filosofische stroming geënt op de denkbeelden van de Duitse filosoof Karl Krause (1781-1832), die de vervolmaking van het individu als bron voor de vervolmaking van de maatschappij voorstaat. Hoewel de Kerk niets moet hebben van het krausisme en Pardo Bazán goed katholiek is, spreekt het haar zeer aan dat het krausisme, uit eerbied voor het menselijk lichaam en de natuur, de rechten van vrouwen en kinderen verdedigt. Met de krausistische hoogleraar Francisco Giner de los Rios heeft ze tot aan diens dood in 1915 een hechte band. Pardo Bazán verdiept zich ook in andere Duitse filosofen als Kant en Hegel. Ze leert er Duits voor, maar ze geeft al gauw de voorkeur aan schrijvers als Goethe, Schiller en Heine. Haar literaire honger is schier onbeheersbaar. Wat ze echter vooral leert van de bestudering van de Duitse, en later ook de Griekse filosofen, is een gestage en methodische wijze van studeren. Intussen wordt haar drang om te schrijven steeds groter. Ze schrijft een dichtbundel naar aanleiding van de geboorte van haar eerste kind, Jaime, en waagt zich vervolgens aan een essay. Het betreft een verhandeling over Benito Jerónimo Feijoo, een benedictijnse encyclopedist uit de achttiende eeuw die een einde wilde maken aan de geestelijke achterstelling van de vrouw in Spanje. Pardo Bazán dingt met het essay mee naar een literaire prijs en eindigt tot haar stomme verbazing als finalist, samen met Concepción Arenal, juriste en voorvechtster van de vrouwenemancipatie, voor wie ze een grote bewondering koestert. Na een aanvankelijke patstelling gaat de prijs naar Pardo Bazán, wat haar het nodige zelfvertrouwen geeft. Het gezin, dat zich met nog twee dochters zal uitbreiden, is inmiddels naar La Coruña verhuisd, waar Pardo Bazán blijft publiceren in de regionale pers. Ze leest uitsluitend buitenlandse literatuur - Walter Scott, Dickens, George Sand en Victor Hugo - tot ze bij toeval op Juan Valera, Pedro Antonio de Alarcón en de Spaanse realistische schrijvers stuit, die een openbaring voor haar zijn. Door de politieke gebeurtenissen van 1868 was het intellectuele klimaat in Spanje veranderd. Dat had, zij het met enige vertraging, ook gevolgen voor de literatuur: de realistische roman bereikt een grote bloei, en het naturalisme komt vanuit Frankrijk overwaaien. Pardo Bazán, die was opgegroeid met de romantische litera- | |
[pagina 696]
| |
tuur, wist niet beter dan dat een roman per definitie een ongelooflijke en ongeloofwaardige inhoud moest hebben. Dit trok haar niet aan, maar nu ze ziet dat het ook anders kan, gaat ze aan het werk, en debuteert met Pascual López, autobiografía de un estudiante de medicinas (Pascual López, autobiografie van een student geneeskunde, 1879). De roman, die volgens de huidige kritische maatstaven van matige kwaliteit is, krijgt gunstige reacties, en daarmee is de kop eraf. Wanneer ze een kuur volgt in Vichy, maakt Pardo Bazán kennis met Balzac, Flaubert, de Goncourts en Daudet, en raakt erg onder de indruk van de nieuwe Franse literatuur. In haar ogen is de moderne roman de meest geschikte literaire vorm om de snel veranderende maatschappij te weerspiegelen. Ze schrijft Un viaje de novios (Een huwelijksreis, 1881), het verhaal van een ongelijk Spaans echtpaar - een oudere man die uit berekening met een zeer jong meisje is getrouwd - dat op huwelijksreis naar, jawel, Vichy gaat. Het loopt slecht af met beide echtelieden. Pardo Bazán weet het type Spaanse man dat zich in al zijn pompeuze opgeblazenheid laat gelden, kán laten gelden in een kleine provincieplaats, vlijmscherp te tekenen. Het jonge meisje Lucia wordt wel erg onnozel neergezet, wat als een aanklacht tegen de algemene onwetendheid van de Spaanse vrouw kan worden opgevat. Na een studie over het leven van Franciscus van Assisi stort Pardo Bazán zich in 1882 helemaal op het naturalisme. Ze heeft inmiddels het werk van Zola gelezen en wil de nieuwe stroming op een luchtige en heldere manier in Spanje introduceren. Ze doet een maand lang speurwerk in de universiteitsbibliotheek van Santiago de Compostela en stuurt elke week een kort artikel naar het veelgelezen Madrileense dagblad La Epoca. Tot haar verbijstering veroorzaken haar opstellen een ware storm in de republiek der letteren. Zowel enthousiaste adhesiebetuigingen als woedende reacties vallen haar ten deel. Het boekje waarin de artikelen worden gebundeld, wordt in binnen- en buitenland besproken, en Pardo Bazán is ineens een beroemdheid geworden. Haar studie kwam precies op het juiste moment, bedenkt ze later, en La cuestión palpitante (De brandende kwestie, 1883) bleek inderdaad zeer ontvlambare materie in een land waarin het tot dan toe nooit over literatuur, maar alleen over politiek, stierengevechten en vrouwen ging. In het katholieke Spanje vond men het naturalisme à la Zola vooral een immorele, onfatsoenlijke stroming, en het werd nog onfatsoenlijker gevonden dat een dame zich verwaardigde om ‘over deze vunzigheid’ te schrijven. ‘Doña Emilia’ wordt bestempeld als de grote voorvechtster van het naturalisme, terwijl ze in feite voor een belangrijk deel tegen de naturalistische dogma's van Zola ingaat en hem zijn determinisme en het daarmee gepaard gaande fatalisme voor de voeten werpt. Dat druist in tegen het geloof, zo meent ze: de mens is met Gods hulp in staat zijn eigen keuzen in het leven te ma- | |
[pagina 697]
| |
ken, en is niet het willoze slachtoffer van milieu en omstandigheden. Zola zelf zal later zijn verbazing uitspreken over het feit dat een katholieke Spaanse schrijfster het naturalisme verdedigt. Voor hem zijn dat twee onverenigbare zaken. Pardo Bazán maakt het echter nog bonter. Wanneer ze dagelijks bij het uitgaan van de sigarettenfabriek in La Coruña de stromen fabrieksmeisjes langs ziet komen, heeft ze al gauw een onderwerp voor een volgende roman. Zoals het een naturalistisch auteur betaamt, gaat zij vervolgens twee maanden lang iedere dag naar de fabriek om inspiratie op te doen. Wanneer ze merkt dat de sigarettenmaaksters wantrouwig en stug blijven, neemt ze een van haar eigen kinderen mee om het ijs te breken. De roman La tribuna (De volkstribune, 1883) betekent het volgende schandaal voor Pardo Bazán. Nu valt letterlijk iedereen over haar heen. La tribuna is het verhaal van de jonge arbeidster Amparo die de revolutie predikt, verleid wordt door een jonge officier, en vervolgens een kind van hem baart. Het boek, dat eindigt met de strijdkreet: ‘Leve de Federale Republiek’, doet een storm van protest oplaaien. De beschrijving van de arbeidsomstandigheden in de fabriek - ‘fabrieken zijn de ware sociale hel’, zal de schrijfster later zeggen -, de platte taal en de humor van de fabrieksmeisjes, en de beschrijving van de bevalling van Amparo worden als bijzonder schokkend ervaren. | |
Grote romansPardo Bazán is inmiddels het middelpunt geworden van zo veel schandalen dat zelfs haar altijd zo bewonderende echtgenoot haar smeekt de pen terzijde te leggen. Gedwongen om te kiezen tussen haar huwelijk of een bestaan als schrijfster, kiest Pardo Bazán voor het laatste, en verhuist met haar drie kinderen en haar moeder naar Madrid. Daar schrijft en publiceert ze aan de lopende band: romans, verhalen, toneel, artikelen, essays; ze houdt een literaire salon, en ze verzorgt een lezingenreeks over Russische literatuur in het Ateneo, de Madrileense tempel van kunst en cultuur, uiteraard alleen toegankelijk voor mannen. Niemand twijfelt meer aan haar talenten, maar pas met de publicatie van haar grote roman Los pazos de Ulloa (Het landgoed Ulloa, 1886)Ga naar eind[2] breekt ze echt door en weet ze definitief een plaats te verwerven te midden van de grote romanschrijvers van de negentiende eeuw. Deze monumentale roman beschrijft de ondergang van een adellijk landgoed in het voor haar zo vertrouwde Galicië. Het is een veelomvattend werk over landadel, geestelijkheid, corruptieschandalen, huiselijk geweld, en dat allemaal tot aan het tragische einde toe spannend beschreven. Je zou kunnen zeggen dat de openingszin metaforisch de hele geschiedenis van Los Pazos weergeeft: | |
[pagina 698]
| |
‘Hoe hij zijn paard ook probeerde in te houden door uit alle macht aan het enige leidsel van ruw touw te rukken en zachtjes kalmerende woordjes te zeggen, het weerbarstige dier bleef de helling afdalen op een venijnige draf die je ingewanden door elkaar schudde, of in een wilde, onregelmatige galop.’Ga naar eind[3] De ruiter is de jonge priester Julian, de eigenlijke hoofdpersoon van de roman. Hij tracht orde en beschaving te brengen in de verwilderde zeden van het oude landhuis Ulloa, maar tevergeefs, de neergang voltrekt zich sneller en sneller. In het landhuis woont Don Pedro, markies van Moscoso, die bij zijn dienstbode Sabel een kind, Perucho, heeft verwekt. Julian weet de markies over te halen in Santiago de Compostela een bruid te zoeken, en een wat geciviliseerder leven te gaan leiden. Don Pedro volgt de raad op en komt getrouwd met zijn nicht Nucha terug. Met haar komst op het landgoed lijkt een lichte verbetering in te treden, maar wanneer zij hem een dochter schenkt in plaats van een zoon, wendt Don Pedro zich vol verachting van vrouw en kind af en hervat zijn oude leventje. Door allerlei intriges escaleert de situatie op het landgoed dusdanig dat Nucha ten slotte vreest voor haar leven en dat van haar kind, en geholpen door Julián beraamt zij haar vlucht uit het landhuis. Alles wordt echter ontdekt, Julián wordt verbannen naar een verafgelegen parochie en Nucha sterft een half jaar later. Sommige critici zagen in Los Pazos een ontwikkelingsroman, de tocht van de jonge priester in de boze wereld op zoek naar oplossingen, met de bijhorende gevaren en levenslessen die hij opdoet. Het boek heeft ook gotische trekjes: het naargeestige vervallen oude landhuis, de figuur van don Pedro als de typisch gotische villain, de sfeer van onheil en angst, en dan, enigszins afgezwakt, de achtervolgde heldin Nucha en de als licht verwijfd afgeschilderde Julián. Je kunt Los Pazos de Ulloa niet alleen als naturalistische maar ook als psychologische roman bestempelenGa naar eind[4]. Het is juist de kracht van deze roman dat het naturalisme wordt ontdaan van zijn deterministische component. Wanneer, aan het einde van de roman, de kwade krachten gewonnen lijken te hebben, gloort er ineens toch hoop. We zijn getuige van de onbezorgde pret die het onechtelijke kind Perucho en zijn halfzusje Manuela, de dochter van Nucha, met elkaar hebben. Zij zullen evenwel de dramatische hoofdpersonen worden in het vervolg op Los Pazos, La madre naturaleza (Moeder Natuur, 1887), waarin de liefde die zij in hun onwetendheid voor elkaar koesteren incestueus blijkt te zijn. Een heel andere roman is Insolación (Zonnesteek, 1889). Geen zwaar naturalistisch werk, maar het vermakelijke relaas van een jonge, aristocratische weduwe die tot over haar oren verliefd wordt op een knappe Andalusische charmeur. In het verhaal, dat de vorm heeft van een biecht, | |
[pagina 699]
| |
zijn we getuige van de strijd die Asis Taboada levert met haar gevoelens voor deze man van zeer twijfelachtig allooi. Uiteindelijk geeft ze, tegen alle geldende zedelijke normen in, toe aan haar fysieke verlangens en brengt ze, zonder dat er vooraf enige huwelijksbelofte is gedaan, met hem de nacht door. Deze roman, waarmee Pardo Bazán de heersende dubbele moraal aan de kaak stelt en ook voor vrouwen het recht opeist om seksuele verlangens te mogen koesteren, levert de schrijfster wederom felle kritieken op. Asis Taboada werd een slet genoemd. Een dame doet zoiets niet, schrijft een criticus, die zichzelf als kenner van het vrouwelijk geslacht bestempeltGa naar eind[5]. | |
De Spaanse vrouwPardo Bazán schrijft in totaal dertien romans en zo'n zeshonderd korte verhalen, een genre waarin ze eveneens uitblinkt. Daarnaast produceert ze een groot aantal essays, onder andere over de positie van de Spaanse vrouw. In een van de vier essays die samen La mujer española vormen, dat in 1889 eerst in het Engels vertaald in de Londense Fortnightly Review verscheen, en enige tijd later in het tijdschrift La España Moderna, behandelt zij de vrouw uit de middenklasse. In tegenstelling tot de aristocratische vrouw, die vanwege haar ruime middelen van bestaan over de nodige vrijheid beschikt, en de arbeidersvrouw, die van jongsaf aan geleerd heeft in haar eigen levensonderhoud te voorzien, leeft de vrouw uit de middenklasse in een streng keurslijf. Vanaf haar prille jeugd wordt haar verteld dat haar enige levensdoel het huwelijk is en haar hele opvoeding is afgestemd op het vinden van een goede partij, van wie ze vervolgens volkomen afhankelijk wordt. Eenmaal getrouwd leeft ze slechts voor haar man en kinderen. Pardo Bazán waarschuwt herhaaldelijk voor de risico's die een dergelijke beperkte opvoeding meebrengt. Want wat als er eens geen man ten tonele verschijnt? Het ellendige bestaan en de precaire toekomst van meisjes uit de middenklasse die uitsluitend zijn opgevoed om een man aan de haak te slaan, vormen ook het thema van verschillende korte verhalen van de Gallicische schrijfster. In ‘La manga’ (‘De stortbui’, 1910) bijvoorbeeld, betekent een zomerse stortbui het einde van de veel te dure hoed en jurk van een jong meisje uit de provincie. De kletsnatte Nati, die zich tegenover haar kersverse verloofde voor gek voelt staan, verliest al haar illusies om ooit nog te trouwen. Met haar mooie hoed en jurk is ze ook het vooruitzicht op een echtgenoot kwijtgeraakt. Vrouwen uit de middenklasse werden niet geacht te werken. Het decorum - die keten aan de voeten, en strop om de hals, zoals Pardo Bazán het uitdrukt - stond dat gewoonweg niet toe. De ellendige gevolgen van deze restricties worden door Pardo Bazán aangrijpend weergegeven in het verhaal ‘Naufragas’ (‘Schipbreukelin- | |
[pagina 700]
| |
gen’, 1909). ‘Náufragas’ is het verhaal van een moeder en twee dochters die na de dood van de vader, een apotheker die hun niets dan schulden heeft nagelaten, totaal onvoorbereid maar vol illusies naar Madrid verhuizen. Daar denken ze aan de kost te komen in een keurige betrekking - als gouvernante of huishoudster. Maar het blijkt geenszins gemakkelijk in de grote stad te overleven: de ‘vrienden’ die hen zouden moeten helpen geven niet thuis, hun geld is bijna op en de eigenares van het pension waar ze logeren begint haar geduld te verliezen. Overal wordt de vrouwen nee verkocht. Ze kunnen wel eerzaam zijn, maar ze hebben per slot van rekening geen enkele ervaring, en de Madrilenen willen liever door de wol geverfde krachten. Ten slotte, wanneer het water hun aan de lippen staat, komen de schipbreukelingen tot de conclusie dat eerzaamheid alleen geen oplossing biedt, en accepteren ze voor de oudste dochter een baantje in een dubieus café, waarbij ze zichzelf tegen beter weten in voorhouden dat je overal eerzaam kunt leven. Het moge duidelijk zijn dat de personages uit ‘Náufragas’ niet het type vrouw vertegenwoordigen dat Pardo Bazán voorstaat. Dat is eerder de extravagante Feíta uit de roman Memorias de un solterón (Herinneringen van een vrijgezel, 1896). Zij denkt de financiële problemen waar haar familie mee kampt op te lossen door zelf te gaan werken. Feíta, die er ook wat uiterlijk en kleding betreft onconventioneel uitziet, wordt beschreven als de ‘nieuwe vrouw’, die aan boeken denkt zoals andere vrouwen aan sieraden, die er in haar eentje op uit trekt, terwijl andere vrouwen altijd een chaperonne nodig hebben, een vrouw die haar eigen geld verdient terwijl andere slechts een extra mond aan tafel betekenen. Met haar praktische instelling en haar non-conformistische levenshouding weet Feíta het respect af te dwingen van een andere non-conformist, de verstokte (tot op zekere hoogte dan) vrijgezel Don Mauro Pareja. Door zijn hart te veroveren vindt Feíta haar ware partner. | |
De volheid van het levenNaast al haar literaire en sociale activiteiten is Pardo Bazán ook een verwoed brievenschrijfster. Ze moet elke dag wel een paar epistels geschreven hebben aan andere schrijvers en kunstenaars, zowel in binnen- als buitenland. Met de beroemde realistische schrijver Benito Pérez Galdós onderhoudt ze niet alleen een epistolaire, maar ook een liefdesrelatie die twintig jaar duurt. Een klein deel van de brieven (1889-1890) van haar aan Galdós zijn in 1975 uitgegeven. Wat daarin staat liegt er niet om: behalve de vele troetelnaampjes waaronder ze haar minnaar bedelft, schrijft ze onomwonden: | |
[pagina 701]
| |
‘Ja, ik ga met je naar bed en ik zal altijd met je naar bed gaan, en als het iets verwerpelijks is, best, heel goed, het is verrukkelijk, en zo niet, dan ook goed, het zal altijd een onmetelijk geluk zijn waarvan ik bij jou kan genieten, omdat jij voor mij de leukste man ter wereld bent, leuker dan welk boek ook.’ Ondanks haar emancipatie, ondanks haar weigering vrouw met de vrouwen te zijn, is Doña Emilia een kokette dame, die altijd zeer veel werk maakt van haar uiterlijk, en mannen, begeleiders, vaak eindeloos laat wachten wanneer zij toilet maakt. Wanneer ze na heftige polemieken niet wordt toegelaten tot de Koninklijke Spaanse Academie, enkel en alleen omdat ze een vrouw is, schrijft ze uit pure woede een kookboek. Ze geniet van het leven, gaat veel naar toneel, naar concerten, reist door heel Europa, en doet daarvan verslag in verschillende reisboeken. Altijd zal ze even Parijs aandoen om oude vrienden te bezoeken als Zola en Edmond de Goncourt. Op financieel gebied heeft ze geen zorgen, aangezien ze bij de dood van haar vader in 1890 niet alleen diens grafelijke titel maar ook het familievermogen heeft geërfd. Er zijn nog meer plannen die ze ten uitvoer brengt. Allereerst richt ze een nieuw tijdschrift op dat ze Nuevo teatro crítico doopt, als eerbetoon aan Feijoo, de man over wie ze haar bekroonde eerste essay had gepubliceerd. De redactie bestaat uit één persoon en dat is zijzelf. Drie jaar lang, van januari 1891 tot en met december 1893, schrijft ze in haar eentje dertig nummers vol. Allerhande onderwerpen komen aan bod: recensies van boeken of toneelstukken, vermeldingen van nieuwe uitgaven, ook van buitenlandse literatuur, korte verhalen, polemische kwesties, literaire beschouwingen, necrologieën, open brieven. Het is des te meer een huzarenstukje als we bedenken dat zij tegelijkertijd gewoon doorgaat met al haar andere activiteiten. Met hooggespannen verwachtingen sticht ze in 1892 ‘La Biblioteca de la Mujer’ (De Bibliotheek van de Vrouw), een literaire reeks boeken over de vrouw. De eerste titels zijn The Subjection of Women (De slavernij der vrouw, 1870) van John Stuart Mill in een Spaanse vertaling die zij zelf voorziet van een voorwoord, en La mujer ante el socialismo (Die Frau und der Sozialismus, 1879) van de Duitse politicus en schrijver August Bebel. Maar bij gebrek aan belangstelling, en zeker van de kant van de vrouwen, moet ze de reeks al spoedig staken. Ook in de twintigste eeuw blijft Pardo Bazán nieuwsgierig naar nieuwe ontwikkelingen, zowel in de literatuur als in de kunst. Ze schrijft nog drie kloeke romans, waarin zij aansluit bij nieuwe, modernistische tendensen in de roman. De opkomst van de film heeft haar grote belangstelling, en op haar oude dag - ze is dan al vijfenzestig - wordt ze, als eerste vrouw in Spanje, benoemd tot hoogleraar in de letterkunde | |
[pagina 702]
| |
aan de universiteit van Madrid. Maar voor een vrouwelijk hoogleraar is Spanje in 1916 nog niet rijp, en ze wordt stevig geboycot. Eén enkele student, een oudere man, volgt haar colleges, en als hij verstek laat gaan heeft Pardo Bazán de boodschap begrepen, pakt haar boeltje en vertrekt naar huis. Tot aan haar dood in 1921 gaat ze door met schrijven, postuum verschijnt nog een verhalenbundel en het vierde deel van een studie over de Franse literatuur. | |
Fraaie complexiteitEmilia Pardo Bazán heeft stellig het formaat van de door haar bewonderde Madame de Staël: ze bezat weliswaar niet de politieke macht van de Franse schrijfster, maar in ontwikkeling, kennis van zaken en belezenheid deed ze niet voor haar onder. Toch heeft ze bij lange na niet de faam van De Staël verworven. Hoewel in de literaire handboeken niemand om Pardo Bazán heen kon, bleven lange tijd de beschrijvingen van haar persoon en werk enigszins plichtmatig. Ze werd niet echt serieus genomen, vooral vanwege haar vele vermeende tegenstrijdigheden. Hoe kon iemand sociaal bewogen zijn en toch politiek conservatief, het naturalisme aanhangen en ook overtuigd katholiek zijn, en een even grote bewondering koesteren voor Zola als voor Franciscus van Assisi? Door de opkomst van de feministische literatuurkritiek en het gebruik van modernere onderzoeksmethoden, met name close reading, is de laatste dertig jaar veel meer aan het licht gekomen over de complexiteit van het werk van deze onafhankelijke vrouw, en wordt duidelijk hoe ongefundeerd er in het verleden over haar is geoordeeld. De negatieve toon van de kritiek op Pardo Bazán werd al gezet aan het eind van de negentiende eeuw, door de collega-schrijvers die ongetwijfeld jaloers waren op deze vrouw die zo veel aandacht kreeg en wie zo veel eerbetoon ten deel viel. De tegenstrijdigheden waar men haar aanvankelijk van beschuldigde, dienen veeleer gezien te worden als uitingen van de veelzijdigheid van Pardo Bazán, de gretigheid en onbevangen nieuwsgierigheid waarmee ze alles tegemoet trad, bestudeerde en bekritiseerde. Zo doorzag ze, sneller dan iedereen, dat de progressieve politieke partijen vrouwen niet veel te bieden hadden, integendeel, hen nog meer op achterstand zetten. Alle liberale voordelen kwamen immers uitsluitend ten goede aan mannen, hetgeen de afstand tussen de beide seksen alleen nog maar groter maakte, zo riposteerde ze de aanvallen op haar conservatisme. Voorts kwam ze er altijd openlijk voor uit dat het geloof voor haar zoiets was als water voor een dorstige. Maar dat belette haar niet het Genesisverhaal als nonsens te bestempelen. Ze herschreef het in de zin dat Eva niet uit de rib van Adam voortkwam maar werd geschapen uit zijn | |
[pagina 703]
| |
beste onderdelen, waarna Adam er niet beter op geworden was. Pas vele tientallen jaren later zouden de feministen de kritische hand aan de Bijbel slaan en het misogyne karakter ervan aan de kaak stellen. Uiteraard loopt elke vergelijking met de Spaanse schrijfsters uit haar eigen tijd volslagen mank, maar ook nu, een volle eeuw later, kan worden vastgesteld dat Pardo Bazán uniek was: een reuzin in de Spaanse letteren, tot op vandaag nauwelijks door enig ander auteur geëvenaard. |
|