Streven. Jaargang 73
(2006)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 410]
| |
Herman Simissen
| |
[pagina 411]
| |
Virginia Woolf werd op 25 januari 1882 als Adeline Virginia Stephen - roepnaam Virginia - geboren in Londen. Haar vader was Leslie Stephen (1832-1904), een letterkundige met een grote bibliotheek, waarvan zijn kinderen zonder enige beperking gebruik mochten maken. Virginia Woolf vatte daar al op jonge leeftijd het plan op, schrijfster te worden. Haar ouders waren allebei eerder getrouwd geweest: bij hun huwelijk was haar vader een weduwnaar met één dochter, haar moeder Julia Jackson (1846-1895) een weduwe met drie kinderen, twee zoons en een dochter. Samen kregen zij nog vier kinderen, van wie Virginia de derde was. Het gezin, met alle acht kinderen, woonde in Londen; de vakanties brachten zij door in de vissersplaats St. Ives in Cornwall, een omgeving die Virginia in verscheidene van haar boeken, zoals To the lighthouse en The waves, tot bron van inspiratie diende. In 1895 overleed haar moeder plotseling, en kort daarna kreeg Virginia haar eerste aanval van manische depressiviteit. De huishoudelijke taken in het gezin werden na het overlijden van haar moeder overgenomen door haar halfzus Stella. Toen ook zij plotseling overleed, nam Vanessa, de zus van Virginia met wie zij een heel hechte band had, de zorg voor het gezin op zich. In tegenstelling tot Virginia had Vanessa wel een formele opleiding gevolgd: zij was schilderes, en kreeg na haar huwelijk met de kunstcriticus en kunstfilosoof Clive Bell ook als zodanig bekendheid (onder de naam Vanessa Bell). Vanessa schilderde onder meer, in 1912, een bekend portret van Virginia Woolf, dat tegenwoordig tot de collectie van de National Portrait Gallery behoort. Ook de broers van Virginia en Vanessa, Thoby en Adrian, volgden een - in hun geval: typisch Engelse - schoolopleiding: na de zogeheten ‘prep school’ gingen zij naar een kostschool. Nadien studeerden beiden verder in Cambridge, waar zij een vriendenkring vormden met onder meer Leonard Woolf, Clive Bell, Lytton Strachey en John Maynard Keynes - een kring die de kern uitmaakte van de latere Bloomsbury Group, de groep schrijvers en kunstenaars die zo'n prominente rol speelde in het intellectuele leven in Engeland in de eerste helft van de twintigste eeuw. In 1904 overleed Leslie Stephen; Virginia stortte opnieuw in. Aan het einde van het jaar zette voorzichtig het herstel in. Zij begon als recensente te werken, vanaf 1905 met name voor de prestigieuze Times Literary Supplement, het blad waarvoor zij lange tijd zou blijven schrijven. In 1912 trouwde Virginia met Leonard Woolf, nadat zij eerder een aanzoek van hem had afgewezen; zij besloten in hun onderhoud te voorzien door het schrijven van literatuur en journalistieke stukken. Hun huwelijk was, ondanks de ziekte waaraan Virginia Woolf herhaaldelijk leed, bijzonder gelukkig. In 1908 was Virginia begonnen aan haar eerste roman, The voyage out, die - na weer enkele periodes van ziekte - in 1913 voltooid was, en in 1915 verscheen bij uitgeverij Duckworth, de uitgeverij van | |
[pagina 412]
| |
haar andere halfbroer Gerald. In 1917 kochten Leonard en Virginia een drukpers, en begonnen hun eigen drukkerij en uitgeverij, aanvankelijk vooral als tijdverdrijf. De uitgeverij, Hogarth Press genoemd - naar Hogarth House, waar zij toen woonden -, groeide echter vanaf de vroege jaren twintig uit tot een serieuze onderneming. Leonard en Virginia Woolf gaven het werk uit van vernieuwende, toen relatief onbekende - maar later veelal heel bekende - schrijvers als Katherine Mansfield, T.S. Eliot, Clive Bell, C. Day Lewis, Robert Graves, E.M. Forster, Christopher Isherwood, John Maynard Keynes, William Plomer en Vita SackvilleWest en, uiteraard, hun eigen werk. Ook brachten zij de eerste Engelse vertalingen van eigentijds buitenlands literair werk uit, maar bijvoorbeeld ook de eerste Engelstalige uitgave van het werk van Sigmund Freud. In 1922 verscheen Jacob's room, de eerste experimentele roman van Virginia - tot dan was haar werk, op enkele verhalen na, vrij conventioneel geweest. In 1925 volgde haar eerste meesterwerk, de roman Mrs Dalloway, gevolgd door To the lighthouse in 1927 en The waves in 1931. Met deze drie boeken vestigde zij haar naam als een groot, modernistisch schrijver, onder meer door haar prachtige toepassing van de nieuwe literaire techniek van de monologue intérieur, en door haar schitterende schrijfstijl. Als ‘tussendoortje’ tussen haar serieuze romans schreef zij de biografieën Orlando (1928) en Flush (1933); daarnaast verschenen de essaybundels A room of one's own (1929), die in de feministische beweging een belangrijke rol zou gaan spelen, en Three Guineas (1938); en, in 1940, de biografie van dein 1934 overleden schilder Roger Fry, een goede vriend van haar en haar man. Haar laatste roman, Between the acts, was vrijwel voltooid toen zij in 1941 een einde aan haar leven maakte. | |
De kunst van de biografieVirginia Woolf is echter niet alleen interessant als onderwerp voor biografisch onderzoek, zij had ook zelf uitgesproken opvattingen over de biografie. Vanaf haar jeugd had zij belangstelling voor dit genre, niet in de laatste plaats omdat haar vader de eerste eindredacteur was van de Dictionary of National Biography. Met deze uitgave, een initiatief van de uitgever George Smith in navolging van soortgelijke publicaties in andere Europese landen, begonnen zij in 1882. Het eerste deel verscheen in 1885 en Leslie Stephen bleef er tot in mei 1891 eindredacteur van. Met haar vader - zij hadden een bijzondere band, en hielden graag urenlange discussies over allerlei onderwerpen - sprak Virginia Woolf over zijn werk en over de biografie als genre, en zij ontwikkelde hierover haar eigen denkbeelden. Zij verwoordde haar opvattingen over de biografie in een aantal beschouwingen, deels geschreven als bespreking van bio- | |
[pagina 413]
| |
grafieën die toen verschenen. Een aantal van deze beschouwingen werd postuum gepubliceerd, onder de titel ‘The Art of Biography’, in de bundel Granite and Rainbow. Essays (1958). Met name in het essay ‘The new biography’ zet Virginia Woolf haar ideeën over de biografie uiteenGa naar eind[2]. Meteen al in de eerste alinea van dit essay geeft Virginia Woolf aan wat naar haar mening de kern uitmaakt van de problematiek van de biografie. Zij doet dit aan de hand van een citaat van de Engelse schrijver en letterkundige Sir Sidney Lee (1859-1926), die in 1891 haar vader was opgevolgd als eindredacteur van de Dictionary of National Biography, en daarnaast onder meer naam had gemaakt met een biografie van William Shakespeare: ‘“Het doel van de biografie”, zei Sir Sidney Lee, die wellicht meer levensbeschrijvingen had gelezen en geschreven dan wie ook van zijn generatie, “is de waarachtige overdracht van persoonlijkheid”, en geen enkele zin zou het probleem van de biografie zoals dit zich tegenwoordig aan ons voordoet zo netjes in tweeën kunnen delen. Aan de ene kant is er de waarheid; aan de andere persoonlijkheid. En als we de waarheid beschouwen als iets van granieten stevigheid en persoonlijkheid als iets van regenboogachtige ongrijpbaarheid en bedenken dat het doel van de biografie is deze beide tot een naadloos geheel samen te voegen, zullen we toegeven dat het probleem lastig is en dat het ons niet hoeft te verwonderen als biografen het voor het grootste deel niet hebben kunnen oplossen.’Ga naar eind[3] De biograaf dient enerzijds de ‘waarheid’ over zijn onderwerp te vertellen, en anderzijds de persoonlijkheid van zijn onderwerp naar voren te brengen - en die twee taken zijn vrijwel niet te verenigen. Lee zelf - en hij staat symbool voor zijn generatie - had dit probleem opgelost door zo veel mogelijk feitelijke waarheden over zijn onderwerp te verzamelen: ‘Wanneer de waarheid zo werkzaam en verheven is, kunnen we het feit dat Sir Sidney's leven van Shakespeare saai is, en zijn leven van Edward de Zevende onleesbaar, alleen verklaren door aan te nemen dat hoewel beide volgestopt zijn met waarheid, hij naliet die waarheden uit te kiezen die persoonlijkheid overdragen. Want opdat het licht van de persoonlijkheid zou kunnen doorschijnen, moeten feiten worden gemanipuleerd; sommige moeten belicht worden, andere in de schaduw geplaatst; maar in dat proces mag hun integriteit nooit verloren gaan.’Ga naar eind[4] Deze oplossing was echter geenszins bevredigend voor Virginia Woolf: ze leidde tot saaie, onleesbare boeken. Maar sinds het begin van de twintigste eeuw was er verandering in het genre gekomen, aldus Woolf: | |
[pagina 414]
| |
‘Maar vanaf de twintigste eeuw echter, maakte de biografie een verandering door, net zoals fictie en poëzie. Het eerste en meest zichtbare teken daarvan was het verschil in omvang. In de eerste twintig jaar van de nieuwe eeuw moeten biografieën de helft van hun gewicht zijn kwijtgeraakt. [...] Maar het verminderen van de omvang was enkel het uiterlijke teken van een innerlijke verandering. Het gezichtspunt was volledig veranderd. Wanneer we een van de biografieën van de nieuwe school openslaan, dan maken de naaktheid, de leegte ervan er ons meteen van bewust dat de verhouding van de auteur met zijn onderwerp anders is. Hij is niet langer de ernstige en sympathieke metgezel, die zelfs slaafs in de voetstappen van zijn held voortploetert. Of hij nu vriend of vijand is, bewonderend of kritisch, hij is een gelijke. In ieder geval behoedt hij zijn vrijheid en zijn recht op een onafhankelijk oordeel. Bovendien voelt hij zich niet verplicht iedere voetstap na te volgen. Verheven op de kleine hoogte die zijn onafhankelijkheid voor hem heeft opgeworpen, ziet hij zijn onderwerp voor zich uitgestald. Hij kiest; hij voegt samen; kortom, hij is niet langer een kroniekschrijver, hij is een kunstenaar geworden!’Ga naar eind[5] De biografie is korter geworden - en dat is het symptoom van een verandering in de verhouding tussen de biograaf en zijn onderwerp. De biograaf is voortaan de gelijke van zijn onderwerp, en de biograaf durft van nu af aan onafhankelijk, zelfs kritisch over zijn onderwerp te oordelen. De moderne biograaf selecteert en stileert: de biograaf is van kroniekschrijver tot kunstenaar geworden. Dat neemt echter niet weg dat de taak van de biograaf onverminderd moeilijk blijft: ‘Feitelijke waarheid en de waarheid van fictie zijn onverenigbaar; toch wordt [de biograaf] nu meer dan ooit aangespoord beide te verbinden. Want het lijkt erop dat het leven dat in toenemende mate echt op ons overkomt het fictieve leven is; het schuilt meer in de persoonlijkheid dan in de handeling. Ieder van ons is meer Hamlet, Prins van Denemarken, dan dat hij Jan Smit van de Graanmarkt is. Zo wordt de verbeelding van de biograaf er voortdurend toe aangemoedigd zoals schrijvers te werken met een bepaalde schikking, suggestie en dramatisch effect om het persoonlijk leven uiteen te zetten. Maar wanneer hij het gebruik van fictie te ver doorvoert zodat hij de waarheid negeert, of deze alleen op een ongerijmde wijze kan binnenbrengen, dan verliest hij beide: zowel de vrijheid van de fictie als de essentie van het feit.’Ga naar eind[6] | |
Orlando, Flush en Roger FryHet interessante is nu dat we de theoretische inzichten die Virginia Woolf met betrekking tot de biografie naar voren heeft gebracht, kunnen toet- | |
[pagina 415]
| |
sen aan de hand van de drie biografieën die zij zelf heeft geschreven. Haar eerste biografie was Orlando (1928), de luchtige levensbeschrijving van een (fictief) personage dat leeft van de tijd van koningin Elizabeth I tot in de twintigste eeuw. In dit lange leven verandert Orlando onder meer van geslacht: van een knappe zestienjarige jongeman wordt hij een heuse Lady, en krijgt een kind. Model voor de hoofdpersoon stond Vita Sackville-West, een zeer goede vriendin van Virginia Woolf. De belevenissen van Orlando zijn voor een belangrijk deel geïnspireerd op gebeurtenissen uit de levens van voorvaderen van deze dame - in de hoofdpersoon Orlando is Vita Sackville-West als het ware versmolten met haar voorouders. Virginia Woolf geeft in verschillende ‘terzijdes’ in deze biografie haar vaak vrolijke commentaar op het genre van de biografie. Zo schrijft zij bijvoorbeeld: ‘De biograaf staat nu tegenover een moeilijkheid die misschien beter kan worden opgebiecht dan verbloemd. Tot dit moment in het verhaal over het leven van Orlando hebben documenten, zowel persoonlijke als historische, het mogelijk gemaakt te voldoen aan de eerste plicht van de biograaf, hetgeen is zich voort te slepen, zonder naar rechts of naar links te zien, in de onuitwisbare voetstappen van de waarheid; niet verleid door bloemen; ongeacht de schaduw; methodisch alsmaar voort totdat we met een plof in het graf vallen en finis schrijven op de grafsteen boven ons hoofd. Maar nu komen we bij een voorval dat midden op ons pad ligt, zodat we het niet kunnen negeren. Maar het is donker, raadselachtig en niet gedocumenteerd, zodat het niet kan worden verklaard. Boeken zouden kunnen worden geschreven om het uit te leggen; hele godsdienstige systemen gegrondvest op zijn betekenis. Onze eenvoudige taak is de feiten weer te geven zoals zij bekend zijn, dus laat de lezer ervan maken wat hij wil.’Ga naar eind[7] De eerste taak van de biograaf is, zo blijkt uit deze passage, de ‘waarheid’ weer te geven; maar de ironische toon - met name ook de bewering dat hele godsdienstige systemen kunnen worden gegrondvest op een duistere episode in het leven van Orlando - doet vermoeden dat de auteur toch eigenlijk een heel andere opvatting is toegedaan. In een andere, al even geestige passage stelt Woolf een ander probleem van dat genre aan de orde: ‘Nu was het november. Op november volgt december. Dan januari, februari, maart en april. Na april volgt mei. Juni, juli, augustus volgen. Daarna komt september. Dan oktober, en zo, ziedaar, zijn we weer terug bij november, een heel jaar voltooid. | |
[pagina 416]
| |
is misschien wat kaal, en de lezer zou, als we ermee doorgaan, kunnen klagen dat hij de kalender zelf zou kunnen opzeggen en zo op zijn vermogen het bedrag kunnen besparen dat de Hogarth Uitgeverij passend vindt om te vragen voor dit boek. Maar wat kan de biograaf doen wanneer zijn onderwerp hem in de hachelijke situatie heeft gebracht zoals Orlando met ons heeft gedaan? Het leven, daarover is iedereen het eens van wie het de moeite waard is zijn mening te vragen, is het enige passende onderwerp voor de romancier of de biograaf; het leven, zo hebben dezelfde autoriteiten beslist, heeft niets te maken met stil in een stoel zitten en nadenken. Denken en leven zijn als de polen van elkaar verwijderd. Daarom - want zitten in een stoel en nadenken is precies wat Orlando nu doet - valt er niets te doen dan de kalender op te zeggen, zijn kralen te tellen, zijn neus te snuiten, het vuur op te stoken, uit het raam te kijken [...].’Ga naar eind[8] Biografen richten zich van oudsher op wat mensen doen; als het onderwerp van een biografie in een stoel gaat zitten nadenken, wordt het moeilijk, zo niet onmogelijk, een dergelijk leven te beschrijven. Bijgevolg ligt in biografieën vaak eenzijdig de nadruk op wat mensen in hun leven aan handelingen hebben verricht - en wat zij dachten en voelden blijft dan al gauw onderbelicht. Vijf jaar na Orlando publiceerde Virginia Woolf Flush (1933), de biografie van de hond - een cocker spaniel - van de dichteres Elizabeth Barrett Browning (1806-1861). De idee om een biografie over Flush te schrijven kwam op bij Woolf, toen zij de brieven van Elizabeth Barrett Browning las waarin Flush herhaaldelijk wordt genoemd. In een brief schreef zij daarover: ‘de figuur van hun hond maakte me zo aan het lachen dat ik niet kon nalaten een Leven van hem te maken’Ga naar eind[9]. In diezelfde brief geeft zij aan dat Flush niet op de laatste plaats ook een goedmoedige parodie is op de biografieën van haar vriend Lytton Strachey (1880-1932), die met boeken als Eminent Victorians (1918), Queen Victoria (1921), en Portraits in Miniature (1931) juist in de voorafgaande jaren veel succes had geoogst. Net als in Orlando verwerkt Virginia Woolf ook in Flush haar commentaar op de biografie als genre, en kan het boek als geheel worden begrepen als een kanttekening bij dit genre; net als Orlando wordt ook Flush gekenmerkt door de ontspannen en geestige stijl. Uiteraard is alleen al de keuze voor een hond als onderwerp voor een biografie veelzeggend: Woolf bespot daarmee de biografische traditie in Engeland, die zich eenzijdig richtte op ‘grote mannen’. Meteen al aan het begin van het boekje neemt zij de gewoonte van biografen op de hak, uitvoerig in te gaan op de afstamming en het voorgeslacht van het onderwerp van de biografie: | |
[pagina 417]
| |
‘Het wordt algemeen aanvaard dat de familie waarvan het onderwerp van dit gedenkschrift beweert af te stammen van de grootste ouderdom is. Daarom is het niet vreemd dat de oorsprong van de naam zelf in duisternis is gehuld. Vele miljoenen jaren geleden kolkte het land dat nu Spanje wordt genoemd ongemakkelijk in de gisting van de schepping. Eeuwen gingen voorbij; begroeiing verscheen; waar er begroeiing is, heeft een Natuurwet afgekondigd, zullen konijnen zijn; waar er konijnen zijn, heeft de Voorziening verordend, zullen honden zijn. Er is niets in dit alles dat vragen oproept, of commentaar. Maar wanneer we vragen waarom de hond die het konijn ving Spaniel werd genoemd, dan beginnen de twijfels en moeilijkheden.’Ga naar eind[10] Ook een andere gewoonte van biografen wordt, even verder in hetzelfde hoofdstuk, mild bespot: ‘Voordat hij de leeftijd van puppy goed en wel was ontgroeid, was Flush vader. Hoe herkenbaar is dit niet: biografen die alle moeite doen om het gedrag van hun onderwerp goed te praten, als zij dit vanuit de normen van hun eigen tijd of cultuur eigenlijk ongepast vinden... En passant wijst Virginia Woolf ook op de dubbele moraal: het gedrag van mannen werd en wordt anders beoordeeld dan dat van vrouwen. Flush is niet alleen een uiterst vermakelijk boek - niet toevallig werd dit werk een bestseller -, het is ook uiterst knap hoe Virginia Woolf zich weet te verplaatsen in het perspectief van een hond, en daarbij de mogelijkheden en onmogelijkheden van dit perspectief voor een schrijver in haar betoog verwerkt. Een goed voorbeeld is de volgende passage: ‘Hier, dan, moet de biograaf noodgedwongen een pauze houden. Waar twee- of drieduizend woorden onvoldoende zijn voor wat we zien [...] zijn er niet meer dan tweeëneenhalf woord voor wat we ruiken. De menselijke neus bestaat praktisch niet. De grootste dichters van de wereld hebben enerzijds niets dan rozen geroken, en anderzijds stront. De onmetelijke gradaties die ertussen liggen zijn niet vastgelegd. Toch leefde | |
[pagina 418]
| |
Flush vooral in de wereld van de geur. Liefde was hoofdzakelijk geur; vorm en kleur waren geur; muziek en architectuur, recht, politiek en wetenschap waren geur. Voor hem was godsdienst zelf geur. Zijn geringste ervaring met de dagelijkse karbonade of koekje beschrijven gaat onze macht te boven.’Ga naar eind[12] Juist vanwege dit soort passages karakteriseerde Quentin Bell, neef van Virginia Woolf, in zijn biografie van zijn tante Flush niet zozeer als een boek van iemand die van honden houdt, maar wel van iemand die graag een hond zou zijn geweestGa naar eind[13]. De overheersende indruk die Flush bij de lezer achterlaat is uiteindelijk dat Virginia Woolf met dit boek goedmoedige spot drijft met de biografische traditie. Daarvan getuigt ook het volgende citaat: ‘AUTORITEITEN Alsof het om een volstrekt serieuze onderneming gaat, vermeldt Virginia Woolf aan het einde van haar boek onder het hoofd ‘Autoriteiten’ de bronnen waarop zij zich heeft gebaseerd bij het schrijven van deze biografie. In 1940 ten slotte verscheen de biografie van de schilder en kunstcriticus Roger Fry (1866-1934) met wie Virginia en haar man Leonard Woolf tot aan zijn dood goed bevriend waren. Fry speelde een belangrijke rol bij de doorbraak van de post-impressionistische schilderkunst in Engeland, onder meer door het organiseren van tentoonstellingen. In tegenstelling tot Orlando en Flush is Roger Fry een volstrekt serieus boek - een liefdevol portret van een goede vriend, zijn passie voor kunst, zijn artistieke ontwikkeling en zijn opvattingen over kunst. In vergelijking met haar eerste beide biografieën is Roger Fry een veel conventioneler werk. Dit meer conventionele karakter kan enerzijds daaruit worden verklaard, dat dit een op verzoek geschreven levensschets is van iemand met wie de schrijfster goed bevriend was geweest. - Blijkens een bij wijze van voorwoord in de biografie opgenomen brief van Margaret Fry, de zus van de schilder, had Roger Fry zelf ooit voorgesteld dat Virginia Woolf haar theorieën over het ambacht van de biograaf in de praktijk moest brengen in een portret van hemzelf. Na zijn dood bracht Margaret Fry dit verzoek over aan Virginia Woolf, met deze biografie als resultaat. - Anderzijds speelt zeker een rol, dat Woolf uit persoonlijke overwegingen bij het schrijven van deze biografie de nodige terughoudendheid heeft betracht. De seksuele experimenten van Fry met Vanessa, de | |
[pagina 419]
| |
zus van Virginia Woolf, alsook de verhouding die Fry en Vanessa later hadden, nadat Vanessa al was getrouwd met Clive Bell, worden door Virginia Woolf discreet verzwegen. Maar juist omdat het bij Roger Fry gaat om een meer traditionele biografie - en niet, zoals bij Orlando en Flush, om fictie in de vorm van een biografie -, is het interessant deze biografie te bezien in het licht van de denkbeelden die Virginia Woolf in ‘The new biography’ naar voren had gebracht. Ook in Roger Fry komen uiteraard de ideeën van Virginia Woolf over de biografie tot uitdrukking, getuige de beide volgende, tamelijk willekeurig gekozen citaten uit dit boek: ‘Dat een breuk moet worden gemaakt in ieder leven als augustus 1914 wordt bereikt lijkt onvermijdelijk. Maar de breuk verschilt al naar gelang wat er wordt gebroken, en Roger Fry was een man die vele levens leidde, het actieve, het contemplatieve, het openbare en het persoonlijke. De oorlog raakte alle - het was, zo zei hij, “als leven in een boze droom”. En de eerste schok was verschrikkelijk. Hij was gaan geloven dat een meer beschaafde periode in het menselijk bestaan was begonnen, nu leek die hoop ten einde. “Ik hoopte deze waanzinnige vernieling van alles wat echt telt in het leven niet te hoeven meemaken. We begonnen juist een beetje beschaafd te zijnen nu begint het allemaal weer opnieuw... O, als enkel Frankrijk erbuiten zou blijven en de Slaven en Teutonen aan hun helse rassenhaat zou overlaten! Maar we zijn allemaal verstrikt in de netten van een harteloze bureaucratie” - dit zijn twee uitroepen in augustus 1914.’Ga naar eind[15] ‘Transformations was de titel die Roger Fry koos voor een boek met essays, en het lijkt een passende titel voor de laatste tien jaar van zijn leven, de jaren die rijker en voller zouden zijn dan welke voorafgaande ook. Zij waren zelfs zo vol met veranderingen en opwinding dat alleen een poging kan worden gedaan om een vlugge en fragmentarische schets van deze veranderingen en hun gevolgen te geven. “Het grote verschil dat ik aantref tussen mijzelf en deze mensen”, schreef hij vanuit Pontigny in 1925, “is dat ik nieuwsgierig ben en zij niet. Ik wil nieuwe ervaringen opdoen. Ik wil naar buiten in dat ontzagwekkende onbekende heelal buiten mij”.’Ga naar eind[16] Alleen al uit deze beide fragmenten blijkt duidelijk dat Woolf in elk geval niet heeft geprobeerd zo veel mogelijk ‘waarheden’ over Roger Fry te verzamelen. Zij heeft uitdrukkelijk geselecteerd en gestileerd, en sprekende citaten uitgekozen om de persoonlijkheid van Roger Fry voor het voetlicht te brengen. Zo brengt zij in praktijk wat zij als theoretica over de biografie naar voren heeft gebracht. | |
[pagina 420]
| |
ConclusieTwee van de drie biografieën van Virginia Woolf - Orlando en Flush - kunnen in elk geval ook worden gelezen als een commentaar op het genre van de biografie. Als zodanig zijn deze beide boeken een voortzetting, met andere middelen, van haar theoretische beschouwingen daarover. Zowel uit haar theoretische beschouwingen als uit deze beide boeken blijkt, dat zij afwijzend stond tegenover de manier waarop in Engeland de biografie van oudsher werd geschreven. Dit betrof zowel de inhoud - de eindeloze opsomming van alle feiten uit het leven van het onderwerp van de biografie - als de keuze voor het onderwerp - grote mannen, groot vanwege hun handelen, niet zozeer vanwege hun denken. In plaats daarvan pleitte zij voor een biografie waarin de schrijver de middelen van de literaire auteur inzet om de persoonlijkheid van het onderwerp van de biografie voor het voetlicht te brengen. In haar ogen moet de biograaf daarom eerst en vooral een schrijver zijn, die selecteert en stileert, die syntheses maakt en zijn of haar eigen oordeel durft te vellen. Alleen de biografie die Virginia Woolf van Roger Fry schreef kan worden beschouwd als een ware proeve van bekwaamheid in het schrijven van biografieën. In tegenstelling tot Orlando en Flush is Roger Fry een ‘echte’ biografie, en geen fictie in de vorm van een biografie. Roger Fry is inderdaad in overeenstemming met de eisen die Virginia Woolf aan de ‘nieuwe biografie’ stelt. Het is dan ook een boek van beperkte omvang, waarin de auteur als een gelijke over haar onderwerp schrijft. Wel heeft zij daarbij, vanwege persoonlijke redenen, de nodige terughoudendheid betracht, en ook om deze reden niet alles opgeschreven wat zij wist over Fry. Door haar theoretische beschouwingen, door haar commentaren op het biografische genre in Orlando en Flush, en door het voorbeeld van Roger Fry heeft Virginia Woolf zowel haar lezers als latere biografen gewezen op enkele problemen die kenmerkend zijn voor het genre van de biografie. Daarmee heeft zij ook aan het genre van de biografie een bijdrage van blijvende betekenis geleverd, zoals dat ook voor de roman - met name door haar meesterwerk Mrs. Dalloway- en het essay het geval was. |
|