Streven. Jaargang 73
(2006)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 423]
| |
Jack van der Weide
| |
[pagina 424]
| |
dat Joyce op 16 juni 1904 zijn personage Leopold Bloom als een moderne Odysseus door de straten van Dublin liet dwalen. Ook het Nederlandse taalgebied kent zijn joyceanen, reden voor het dagblad Trouw om Joyce-vertalers Bindervoet en Henkes in februari te vragen een klein feuilleton te schrijven. Het duo zegde toe, toog aan het werk en kwam met een Nederlandse Ulysses op de proppen. Trouw wilde maar negen korte stukjes, maar de beide auteurs konden niet meer ophouden en produceerden in zeven weken tijd achttien episodes, analoog aan de achttien hoofdstukken van Joyce, 233 pagina's in totaal. Bloemsdag verscheen op 16 juni 2004. Bloemsdag volgt in elk hoofdstuk zijn beroemde voorganger op de voet, van thema's, protagonisten en settings tot bijpersonages, kleine gebeurtenissen en terugkerende motieven. En waar in Ulysses de actie plaatsvindt op Bloomsday, donderdag 16 juni 1904, de dag van Leopold (Poldy) Bloom, laten Bindervoet en Henkes hun verhaal zich afspelen op Bloemsdag, dinsdag 30 maart 2004, de dag van Nicolaas (Klaas) Bloem. Bloem is een vierenzestigjarige, gepensioneerde dagbladjournalist van Indonesische afkomst. Hij is bijna veertig jaar getrouwd met Carla, een zangeres geboren en getogen in de Jordaan. Het echtpaar woont ook nog altijd in die Amsterdamse volkswijk, in de Anjelierstraat. Hun dochter Tilly is getrouwd en heeft zelf kinderen, hun zoon Frederik heeft zo'n twintig jaar geleden zelfmoord gepleegd tijdens zijn studententijd. Een van zijn medestudenten was Anton Wachterromans, een personage dat Bindervoet en Henkes introduceerden in hun eerste roman Autobiografie van een polemist (1990). Anton vervult in Bloemsdag de rol van Stephen Dedalus uit Ulysses, de intellectueel die tegelijkertijd tegenover en naast de burgerman Bloom/Bloem wordt geplaatst. In het eerste hoofdstuk krijgt Anton in zijn flatje in de Amsterdamse Pijp om negen uur 's ochtends bezoek van zijn kompaan Frans Doeleman: ‘Landerig beklom de kalende Frans Doeleman de trap naar de vierde verdieping, met baby in draagzak, omgegord. Vanuit het trapgat zong hij plechtig: Joyce-lezers herkennen daarin het begin van Ulysses: ‘Stately, plump Buck Mulligan came from the stairhead, bearing a bowl of lather on which a razor and a mirror lay crossed. A yellow dressinggown, ungirdled, was sustained gently behind him on the mild morning air. He held the bowl aloft and intoned: | |
[pagina 425]
| |
Bindervoet en Henkes gaven in interviews aan geprobeerd te hebben de eerste en soms de laatste zinnen van elk hoofdstuk zoveel mogelijk in het ritme van de oorspronkelijke Joyce-zinnen te houden. Met het behouden van het ritme valt het in het hierboven gegeven voorbeeld wel mee, maar het verduidelijkt al wel een aantal zaken over de wijze waarop de auteurs met Ulysses zijn omgesprongen. Er zijn duidelijk overeenkomsten in zowel vorm als inhoud van beide passages, maar er is geen één-op-één-relatie aanwijsbaar. In beide gevallen komt een man de trap op die pseudo-plechtig begint te zingen, maar de twee mannen, hun attributen, de aard van hun gezang en zelfs het perspectief verschillen. Stately correspondeert met landerig, kalend met plump, Buck Mulligan met Frans Doeleman, ungirdled met omgegord. Anton en Frans voeren een gesprek terwijl ze vanaf Antons dakterrasje uitkijken over Amsterdam. De methode van Bindervoet en Henkes wordt met de bladzijde duidelijker: de roman van Joyce wordt op de voet gevolgd, maar verwijzingen en overeenkomsten zijn zelden geforceerd. Ierse liedjes, literatuur, roddels en nieuwsfeiten uit 1904 worden Nederlandse liedjes, literatuur, roddels en nieuwsfeiten uit 2004, maar de toon blijft licht en zonder pretentie. Zo figureert er in Joyces eerste hoofdstuk een oude boerenvrouw die melk komt brengen voor het ontbijt en die geen Iers blijkt te spreken. Bij Bindervoet en Henkes wordt dit een mislukte conversatie met een oude dame op een ander balkon die een kat een schoteltje melk geeft. Dit lijkt slechts een vage verwijzing naar Joyce te zijn (oude vrouw, melk, talig onbegrip), maar de auteurs weten de scène zo te beschrijven dat deze een natuurlijk onderdeel van het verhaal uitmaakt en tegelijkertijd erg Nederlands en erg joyceaans is. Een mindere schrijver zou iets hebben bedacht als een melkman in travestie, om zo de lezer zijn geniale vondst door de strot te duwen. In de volgende twee hoofdstukken zien we Anton aan het werk als invalleerkracht aan een school in Amsterdam Zuid en terugfietsend naar het stadscentrum. In hoofdstuk vier verschijnt Bloem ten tonele, en terwijl Leopold Bloom bij Joyce verzot is op ingewandenvlees, is de hoofdpersoon van Bindervoet en Henkes gek op de betere broodsoorten: ‘Meneer Bloem at met graagte pistoletjes belegd met kaas en gegarneerd met sla, warme foccaccia-broodjes met een pestosausje en andere deegwaren mits ambachtelijk geprepareerd en met smaak opgediend’ (blz. 23). Bloem maakt ontbijt klaar voor zijn vrouw, maakt een wandelingetje door de Jordaan, woont een begrafenis bij, brengt een bezoekje aan zijn voormalige werkplek en gaat lunchen. Vervolgens zien we Anton die verwikkeld is in een discussie over literatuur en trekt er een bont palet van Amsterdammers voorbij, allen met hun eigen bezigheden. We keren terug bij Bloem die een sandwich eet in café De Doelen, ruzie krijgt met de racistische eigenaar van een copyshop en aan zijn gerief | |
[pagina 426]
| |
komt door in het Vondelpark een verstandelijk gehandicapt meisje te begluren. Hij komt Anton tegen tijdens de live-uitzending van een radioprogramma over literatuur in theater Desmet en volgt hem naar de Walletjes. Anton krijgt daar ruzie met twee zeelui, maar Bloem weet hem te ontzetten en troont hem mee naar een nachtcafé en naar zijn woning. Anton vertrekt naar zijn eigen huis en Bloem gaat naar bed. In het laatste hoofdstuk (bij Joyce de beroemde monoloog van Molly Bloom) krijgen we de gedachten van Carla te lezen die de gebeurtenissen van die dag doorneemt, waaronder een rendez-vous met haar gehandicapte minnaar, en mijmert over haar leven met Klaas. Niet alleen is Joyce in Bloemsdag impliciet aanwezig door alle verwijzingen naar Ulysses, zijn naam en zijn werk worden ook geregeld genoemd, het meest expliciet in hoofdstuk negen. In het corresponderende hoofdstuk van Ulysses voert Stephen Dedalus een discussie over Shakespeare met een aantal intellectuele kennissen in de National Library van Dublin. In Bloemsdag gaat de discussie over Joyce en wordt deze gevoerd in de universiteitsbibliotheek van het Bungehuis in de Amsterdamse Spuistraat. Onder de discussiepartners van Anton bevinden zich schrijver Henk Romein Meijer (‘De nobelste Romein van allemaal. [...] Mijn naam is Henk’; blz. 84) en hoogleraar Engelse letterkunde Christel van Boheemen (‘Mijn Joyce. Haar Joyce. Birdie voor Christel. Is dat haar pseudoniem? Of is dat Christine?’; blz. 85). Laatstgenoemde heeft het, herkenbaar voor insiders, over Freud, Lacan, de roman als oerfantasie en Joyces vrouwelijke hoofdpersonen als fallische moeders. Anton is zelf eveneens een joyceaan, en al op de eerste pagina van het boek speelt hij met het idee een Nederlandse Ulysses te schrijven (blz. 5; zie blz. 221). Als ook nog wordt vermeld dat hij een Nederlandse vertaling van Finnegans Wake heeft gepubliceerd (blz. 90), ligt het voor de hand de conclusie te trekken dat Anton Wachterromans de fictionele representant van de beide auteurs is. Maar dat zou te gemakkelijk zijn, zeker na de introductie in hoofdstuk veertien van Bindervoet en Henkes zélf als personages in hun eigen romanGa naar eind[1]. Bij Joyce is dit hoofdstuk opgebouwd uit pastiches van Engelse literatuur uit alle tijdvakken. Uiteraard is dit in Bloemsdag een verzameling pastiches van Nederlandse literatuur geworden, van Henric van Veldeke en Hadewych tot Hermans en Reve. Als gevolg hiervan is het niet altijd duidelijk wat er in de tekst precies gebeurt, maar met redelijke zekerheid is toch wel vast te stellen dat de ‘twee niet meer zo wakkere edele gasten’ die laat in de avond de kraamafdeling van een ziekenhuis bezoeken om materiaal voor hun boek op te doen, Bindervoet en Henkes zijnGa naar eind[2]. Zoals 16 juni een speciale datum was voor Joyce, is 30 maart dat voor de auteurs: op die dag in 1982 begon de samenwerking tussen het duo, waardoor Bloemsdag tevens een monument ter ere | |
[pagina 427]
| |
van hun tweeëntwintigjarig jubileum is. Zelfs hun eigen personages kennen hun werk - als Bloem aan Anton vraagt: ‘Jij hebt toch alle liedjes van de Beatles vertaald?’ is het kribbige antwoord: ‘Nee, dat waren die twee eikels met wie ik niet in Desmet zat’ (blz. 208). Dat Bloemsdag tevens een inleiding in de cultuur van het hedendaagse Nederland is, wordt op elke pagina van het boek meerdere malen duidelijk. Een vertaler zou een gigantische kluif hebben aan het thuisbrengen (laat staan vertalen) van alle verwijzingen naar nieuws, politiek, geschiedenis, geografie, televisieprogramma's, kinderliedjes, stripverhalen, voedsel, popmuziek en vooral literatuur. Het leidmotief van de bijzetting van prinses Juliana, een gebeurtenis die ook werkelijk plaatsvond op 30 maart 2004, is misschien wel het beste voorbeeld van de wijze waarop nationale eigenaardigheden in de roman worden verwerkt. De bijzetting wordt gebruikt als achtergrond waartegen een belangrijk deel van het verhaal zich afspeelt, en als typisch Nederlandse gebeurtenis fungeert zij als trigger voor typisch Nederlandse gedachten, associaties, conversaties en handelingen. Een oer-Hollandse vondst is de opzet van hoofdstuk zeventien, in Ulysses ook wel het catechismus-hoofdstuk genoemd omdat het is opgebouwd uit vragen en antwoorden. In Bloemsdag is dit een variant geworden op de televisiequiz Twee voor Twaalf: Bloem en Anton krijgen elk twaalf vragen voorgelegd, waarbij de eerste letters van de antwoorden een woord vormen (respectievelijk ONEINDIGHEID en GESCHIEDENIS). Waar Ulysses zelf al een boek is waarin de literatuur een belangrijke rol speelt, doet Bloemsdag daar nog eens een schepje bovenop: de verwijzingen spatten van de pagina's. Omdat de vertelstem toebehoort aan Bindervoet en Henkes, enigszins berucht vanwege hun weinig subtiele aanvallen op collega-auteurs, zullen zowel bekende (bv. A.F.Th. van der Heijden) als minder bekende (bv. Albert Hagenaars) schrijvers niet blij zijn met de manier waarop zij in Bloemsdag hun opwachting makenGa naar eind[3]. Daarnaast is Anton zelf schrijver en is Bloem een belezen man, waardoor beiden hun gedachten doorspekken met citaten, halve citaten en verwijzingen - een enkel keer dezelfde: ‘Goede dood wiens zuiver pijpen door mijn verstilde leven boort’ (Anton; blz. 16); ‘Goede vriend wiens zuiver pijpen...’ (Bloem; blz. 27)Ga naar eind[4]. Het gebruik van dit citaat geeft een goed beeld van het verschil tussen de beide hoofdpersonen: Anton kent de regel maar vormt deze om, terwijl Bloem heel typerend niet op de juiste woorden kan komen. Een overeenkomst in smaak wordt expliciet genoemd in hoofdstuk zeventien, als beide mannen bewondering blijken te hebben voor Boudewijn de Groot en Lennaert Nijgh, wat de vele verwijzingen naar liedjes van het duo in de voorafgaande pagina's verklaartGa naar eind[5]. De belangrijkste kritiek die men op Bloemsdag kan hebben is, dat het boek bij tijd en wijle wat slordig en ongenuanceerd is, zeker naarmate | |
[pagina 428]
| |
het verhaal vordert. Mogelijk wreekt zich hier het feit dat de achttien hoofdstukken in maar zeven weken werden geschreven. Ook zijn niet alle grappen en woordspelingen even gevat als de auteurs wellicht menen. Daar komt bij dat de innerlijke monologen van Bloem en Anton, ondanks hun hemelsbreed verschillende achtergronden, op sommige punten net iets te veel op elkaar lijken. Dat er bepaalde overeenkomsten in smaak zijn is zeer goed mogelijk, maar dat de vierenzestigjarige Bloem een tekst van de Engelse post-punkband Joy Division kent is onwaarschijnlijkGa naar eind[6]. Een ander bezwaar dat men kan hebben is dat Bindervoet en Henkes het zichzelf hier en daar wat te gemakkelijk hebben gemaakt, bijvoorbeeld als ze in hoofdstuk tien voortdurend krantenartikelen in hun tekst lijken over te nemen. Op zich kan dit doorgaan voor een joyceaanse techniek, maar iets meer bewerking van het ruwe materiaal was op zijn plaats geweest. Het is waarschijnlijk vanwege dit soort mindere passages dat Kees 't Hart in zijn recensie voor de Leeuwarder Courant sprak van ‘een invuloefening’. Een dergelijke kritiek is echter over het geheel genomen niet terecht, omdat de sterkere punten van Bloemsdag het ruimschoots winnen van de zwakkere.
Tegelijkertijd met Bloemsdag verscheen ook Bloomsday. Gids door Dublin en Ulysses van James Joyce van de journalist Kees Tamboer. Volgens de flaptekst hebben we hier te maken met ‘de eerste Nederlandse gids die de lezer wegwijs maakt in Dublin én in Ulysses, het rijke, tragische, geestige, openhartige, scabreuze, eerlijke, ontroerende, overweldigende, diepzinnige, poëtische, unieke, altijd weer nieuwe meesterwerk van James Joyce’. Tamboer wil een helpende hand reiken aan de Nederlandse lezer die niet bij machte is Ulysses in het origineel te lezen, geen kennis heeft van bestaande naslagwerken en -werkjes, maar die niettemin dolgraag Dublin wil bezoeken om in de voetsporen van Stephen Dedalus en Leopold Bloom te treden. Daarbij denkt hij een betere inleiding tot Ulysses te kunnen geven dan al die critici en wetenschappers (‘schriftgeleerden’) die het boek onleesbaar hebben gemaakt door het aan stukken te analyseren: Joyce voor arbeiders verklaard. Tamboer kan de hooggespannen verwachtingen echter op geen enkele manier waarmaken: zijn bedoelde lezer bestaat waarschijnlijk niet, terwijl zijn rommelige en stilistisch zwakke gids absoluut geen recht doet aan Joyces rijke, tragische, geestige (enz.) meesterwerk. Het boek van Tamboer noem ik hier om een vergelijking te kunnen maken met Bloemsdag, dat op een bepaalde manier de gids is die Bloomsday wil zijn: een boek dat ertoe aanzet Ulysses te lezen of te herlezen en dat, nog belangrijker, de Nederlandse lezer een idee geeft van de joyceaanse stijl, methode, techniek en humor. Het boek van Bindervoet en Henkes vertelt niet hoe Ulysses werkt maar toont dit, waarmee het een | |
[pagina 429]
| |
daadwerkelijke aanvulling is op de bestaande teksten over het boek. Een lezer van Bloemsdag formuleerde het op zijn weblog als volgt: ‘Het was de honderdste Bloomsday en heel slim schreven de Wakians Henkes en Bindervoet een boekje naar voorbeeld van Ulysses en presenteerden dat op 17 juni [sic]: Bloemsdag. Het speelt in Amsterdam, op 30 maart 2004, voornamelijk in de Jordaan (rond de Westerstraat); elk hoofdstuk is geschreven naar voorbeeld van het corresponderende hoofdstuk uit Joyce's Ulysses. Ik heb er enorm van genoten. Ik loop tegenwoordig anders door de Westerstraat en de Anjelierstraat. [...] Daar hebben Henkes en Bindervoet toch mooi werk afgeleverd. Sinds Bloemsdag begrijp ik Ulysses beter - het is dichterbij gekomen, de realistische dimensie (dat personages, kwesties, winkels, straten overeenkomen met de alledaagse werkelijkheid waar je zelf doorheenloopt) is voelbaar geworden.’ (www.ariealt.net, 10 juli 2004) Recensies in landelijke kranten zijn mooi, maar dit soort lezerscommentaar mag je als auteur toch ook ingelijst aan de muur hangen. Na de succesvolle translatio van Finnegans Wake in 2002 hebben Bindervoet en Henkes in 2004 een geslaagde imitatio van Ulysses afgeleverd. Het wachten is op een joyceaanse aemulatio in 2006 - een hele kluif, maar je weet maar nooit. Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes, Bloemsdag, Uitgeverij De Harmonie, Amsterdam, 2004, 238 blz., 16,50 euro, ISBN 90-6169-727-1. |
|