Streven. Jaargang 73
(2006)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
Ludo Abicht
| |
[pagina 143]
| |
vader, na 1918 volwassen werden, waren vanzelfsprekend pacifisten en antimilitaristen. Ze liepen rond met een gebroken geweer op hun jas en waren er eerlijk van overtuigd dat er ‘Nooit meer oorlog’ zou komen. Maar de economische en ideologische tegenstellingen, onder meer de ‘Drang nach Osten’ van het Derde Rijk en de dubbelzinnige houding van de westerse democratische staten tegenover de fascistische regimes, die tenslotte potentiële bondgenoten waren in de strijd tegen de Sovjet-Unie, leidden tot het volgens de Britse historicus Eric Hobsbawm logische vervolg van de oorlog met, als ‘collateral damage’, nog eens meer dan vijftig miljoen doden, waaronder ongeveer drieëntwintig miljoen Sovjetburgers, meer dan vijf miljoen joden, bijna negentig procent van de Sinti en Roma in Oost-Europa en miljoenen Duitse burgers. Daarom alleen al was de beginnende beweging voor Europese éénmaking, toen nog met een groene vlag met daarin een witte E, zo aantrekkelijk voor mijn generatie. Wij zouden slagen waar onze ouders gefaald hadden. Dus werden wij lid van de Europese Federalistische Jeugd en waren we als adolescenten enthousiast over toch wel erg onromantische zaken als de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal: indien alle staten, in die tijd uiteraard vooral Frankrijk en Duitsland, om zuiver economische redenen verplicht waren samen te werken, zou de belangrijkste reden tot oorlog verdwenen zijn. Wij provoceerden de oudere generaties, want wij kwamen onder meer samen aan afgelegen grensovergangen en maakten letterlijk brandhout van de slagbomen. We verzorgden samen de graven van geallieerde én Duitse soldaten en vergaderden met jongeren uit alle Europese landen die door de oorlog getroffen waren. Wat we toen uiteraard niet beseften was dat deze beweging zich binnen de context van de Koude Oorlog moest ontwikkelen en we op onze vergaderingen daarom nogal vaak openlijke of suggestieve voordrachten te horen kregen over de verdediging van de spirituele en christelijke waarden van Europa en over de noodzaak van een democratisch Europees-Amerikaans front tegen de agressie van de Sovjet-Unie. Deze spanning tussen enerzijds de zuiver pacifistische, tolerante en open idee van een ééngemaakt Europa en anderzijds de realiteit van de geopolitiek van de Koude Oorlog en het daaraan verbonden herstel van de kapitalistische hegemonie, is nooit verdwenen. De prachtige idee van de Europese eenheid, nu gesymboliseerd door de blauwe vlag met de twaalf gouden sterren, waarvan de oorsprong in feite de kleur is van de mantel van de maagd Maria in de Europese kunst, en de twaalf sterren naar de twaalf apostelen en/of de twaalf werken van Hercules verwijzen - niets is hier toevallig -, maakte meer en meer plaats voor een constructie waarin de heersende belangen de belangen van de heersers werden. En die heersers waren allesbehalve onze broers en gelijken, in tegenstelling tot de woorden uit de ‘Europese hymne’ van Schiller over | |
[pagina 144]
| |
‘alle Menschen, die Brüder werden’. Het werd een Europa van landbouwpolitiek en regelgeving. Daar was of is op zich niets verkeerds mee, want als we willen samenwerken en samenleven moeten we inderdaad goede afspraken maken en zo veel mogelijk kunstmatige hindernissen opheffen, zoals onnodige en overbodige belemmeringen op het vrije verkeer van mensen, ideeën, goederen en technologie. Voor een deel was die bureaucratisering onvermijdelijk, want elke nieuwe structuur brengt de behoefte aan nieuwe vormen van organisatie mee, en zoals we uit het werk van Max Weber weten, is deze bureaucratisering een van de onvermijdelijke gevolgen van de ontwikkeling van de moderne natiestaten. De samenwerking tussen die staten in een groter verband en het diplomatieke getouwtrek dat daarmee gepaard ging, kon bijna niet anders dan de greep van die bureaucratie versterken. Met dit verschil dat er vanaf het midden van de negentiende eeuw binnen die natiestaten een democratische tegenmacht ontstaan was, onder meer door de arbeidersbeweging die via de sociale en politieke strijd een zekere controle veroverd had, terwijl dat binnen de Europese Economische Unie veel minder het geval geweest is. Hetzelfde gold voor de toch reële politieke democratische controle die door de nationale parlementen op het beleid kon worden uitgeoefend, terwijl het zogenaamde Europese parlement niet de feitelijke wetgevende macht bezat en men daarom in dit verband terecht van een structureel ‘democratisch deficit’ kon spreken. De Duitse politieke filosoof Jürgen Habermas maakt al jaren een nuttig onderscheid tussen begrippen als ethnos en demos, volk en bevolking, en pleit voor de verdere ontwikkeling en verspreiding van een ‘grondwetspatriottisme’, dat het traditionele nationalisme moest vervangen. Zeker in de Duitse Bondsrepubliek is dat ook gedeeltelijk geslaagd. Hij wil dat nationale grondwetspatriottisme nu uitbreiden tot Europa, maar zo'n evolutie vergt jaren en wellicht generaties van omkering, of liever uitbreiding, van de openbare mentaliteit. Het is duidelijk dat zoiets onmogelijk van bovenaf opgelegd kan worden. Waarmee we tot een eerste vaststelling komen: het ongetwijfeld pacifistische en democratische Europese project van de stichters is vooralsnog, dat wil zeggen een halve eeuw later, niet uitgegroeid tot een entiteit die door de brede Europese bevolking gedragen wordt en die daarom telkens wanneer er zich een crisis voordoet moet wijken voor de belangen van de oude natiestaten. Het is dus niet waar dat diegenen die bijvoorbeeld in Frankrijk en Nederland tegen de grondwet gestemd hebben, het Europese project of de verdere éénmaking als zodanig verworpen hebben, zoals al te vaak geïnsinueerd wordt. Alleen geloven ze niet dat de voorgestelde ‘grondwet’ - in feite een uitgebreide verdragstekst - automatisch tot een beter, dat wil zeggen meer democratisch en sociaal Europa zal leiden. | |
[pagina 145]
| |
Een tweede conclusie, dat de neen-stemmers beïnvloed zouden zijn door de etnisch nationalistische, meestal extreem rechtse krachten die Europa uit naam van hun nationale identiteit afwijzen, is eveneens onjuist. Uiteraard hebben die mensen met heimwee naar de etnische natiestaat tegen de aanvaarding van die grondwet gestemd, maar daarbij vergeet men dat de grote meerderheid van links om heel andere redenen tegen de grondwet gestemd heeft, en dat de neoliberale voorstanders van de ongeremde kapitalistische globalisering er juist wél vóór gestemd hebben. Uiteraard zijn deze etnische nationalisten, zoals de aanhangers van Le Pen in Frankrijk, anti-Europees ingesteld, maar het zou onjuist en onfair zijn, de overgrote meerderheid van de neen-stemmers over dezelfde kam te scheren. Een derde reactie van de ontgoochelde voorstanders van de grondwet snijdt wél hout: waarschijnlijk hebben heel wat burgers ‘neen’ gestemd om overwegend nationale redenen. Het volstond blijkbaar dat rechtse en reactionaire bewindslieden en regeringen een reusachtige campagne vóór de grondwet opzetten, om een groot aantal mensen wantrouwig te maken, die daarop door hun stemgedrag hun ongenoegen met hun eigen politieke leiders ondubbelzinnig hebben laten kennen. Wanneer regeringen die systematisch aan sociale afbraak doen en openlijk een neoliberaal beleid voorstaan, zo veel nadruk op de ratificatie van die grondwet beginnen te leggen, moet je geen geschoolde politiek wetenschapper zijn om tot de conclusie te komen dat ze na goedkeuring van de voorgestelde tekst dit beleid op basis van die grondwet met vernieuwde energie zullen doorzetten. Een vierde misvatting geldt de campagne zelf: mijn vrouw en ik hebben die vanaf april in Frankrijk meegemaakt, waarbij het opviel hoe radio, televisie en de hele pers overweldigend, bijna exclusief ruimte hebben gegeven aan de voorstanders van de grondwet. De oppositie moest zich behelpen met de oude middelen van de traditionele arbeidersbeweging en de nieuwe sociale bewegingen: pamfletten, op muren gekalkte slogans en kleine discussiestandjes op vrijwel alle markten in het land. Het verschil tussen de middelen waarover beide kampen beschikten was zo groot dat ongeveer iedereen, ook de tegenstanders, er nog de avond voor het referendum van overtuigd was dat de ja-stemmers het zouden halen. Wie vandaag over de campagne het tegendeel beweert, is ofwel niet op de hoogte of verdraait gewoon de feiten. En ten slotte: wanneer het om een grondwet gaat, een document met een diepe en langdurende impact, kan het in feite niet volstaan dat éénenvijftig procent van de Europese bevolking de tekst zou goedkeuren, terwijl de andere helft zich buitenspel gezet zou voelen. Dat is geen goede start voor de door Habermas voorgestelde mentaliteitsverandering in de richting van een Europees grondwetspatriottisme. Normaal vereist | |
[pagina 146]
| |
men binnen de democratische staten voor grondwetsherzieningen op zijn minst een tweederde meerderheid of meer, en dat zat er voor de volledige tekst van deze grondwet in geen geval in. Zolang we niet tot een bredere consensus gekomen zijn, is het gevaarlijk een grondwet op te dringen of, zoals in bepaalde landen, door het parlement te laten goedkeuren alsof men bang is, de geïnformeerde mening van alle betrokken burgers hierover te vragen. De voorstanders zeiden, na de referenda in Frankrijk en Nederland, dat de mensen niet wisten waar het om ging. Neen-stemmers waren dus gewoon te onwetend of te dom om een redelijke stem uit te brengen. Men zei ook, met name Giscard d'Estaing, dat men de hele tekst niet had moeten publiceren, wat in feite betekent dat men de burgers had moeten bedriegen. Of, zoals Jean-Luc Dehaene, een andere vader van het ontwerp, zei, dat de ja-stemmen meer gewicht hadden dan de neen-stemmen, alsof hij op een of andere manier wilde terugkeren naar het cijnskiesstelsel van de negentiende eeuw. Hoe dan ook, uit eigen ervaring weet ik dat het uitgerekend de tegenstanders waren, onder meer in de vakbonden en de linkse partijen, die maandenlang de volledige tekst met hun achterban besproken hebben, waaruit men kan besluiten dat een grote meerderheid van de neen-stemmers heel goed wist wat er in die voorgestelde grondwet stond.
Na al die misvattingen, verdraaiingen en verdachtmakingen wordt het tijd, op de inhoud van de voorgestelde grondwet in te gaan en uit te leggen waarom ik, indien ik de kans kreeg, neen zou stemmen.
- De afbraak van de openbare diensten
De openbare diensten, onder meer in transport, veiligheid, communicatie, gezondheidszorg, energie en opvoeding, zijn zowat de belangrijkste sociale verwezenlijkingen van de naoorlogse West-Europese staten geweest. Deze diensten worden sinds de jaren tachtig van de twintigste eeuw in versneld tempo ontmanteld via de mechanismen van privatisering en ‘verbetering van het concurrentievermogen’. In het ontwerp van de Europese grondwet (Artikel I-2, gewijd aan de ‘waarden van de Unie’) komt de term ‘openbare diensten’, die nog expliciet vermeld werd in de verdragen van Amsterdam en Nice, niet meer voor, maar wordt vervangen door ‘Diensten van Algemeen en Economisch Belang’ (DEAB). Deze naamsverandering is allesbehalve onschuldig, want ze kadert in de vele verwijzingen in Hoofdstuk II (Het economisch en monetair beleid) naar het allesbeheersende principe van de vrije concurrentie. De nieuwe tekst blijft niet alleen vaag over de principes en voorwaarden waaraan deze diensten in de toekomst zullen moeten beant- | |
[pagina 147]
| |
woorden, maar wijst in talrijke passages op de algemene richting die deze omvorming van de openbare diensten zal moeten uitgaan. Een paar citaten: ‘De lidstaten nemen met betrekking tot de openbare bedrijven en de ondernemingen geen enkele maatregel die in strijd is met de Grondwet.’ Verder in de tekst gaat het over de ‘mededingingsregels’ die dat zouden verbieden. ‘[het beleid] dat wordt gevoerd met eerbiediging van het beginsel van een open markteconomie met vrije mededinging’ ‘[het monetair beleid] in overeenstemming met het beginsel van een open markteconomie met vrije mededinging’ ‘in het kader van een stelsel van open en door concurrentie gekenmerkte markten’ ‘een bestel van open en concurrerende markten’ ‘[De lidstaten moeten het nodige doen] om te voorkomen dat de werking van de interne markt ongunstig wordt beïnvloed.’ ‘[internationaal moet de integratie gestimuleerd worden] door het geleidelijke wegwerken van belemmeringen voor de internationale handel’ In het algemeen wordt de instandhouding van de openbare diensten niet langer in de grondwet verankerd, maar staat er heel mooi en bijzonder vaag: ‘gezien de plaats die de diensten van algemeen economisch belang innemen als diensten waaraan eenieder in de Unie waarde hecht’. - Voor een zo groot mogelijke liberalisering van het kapitaalverkeer De doelstelling van een zo ongehinderd mogelijk vrij verkeer van kapitaal loopt als een blauwe draad doorheen de voorgestelde tekst van de grondwet: ‘Het Europees Parlement en de Raad trachten de doelstelling van een vrij kapitaalverkeer tussen lidstaten en derde landen in de mate van het mogelijke en onverminderd andere bepalingen van de Grondwet te verwezenlijken.’ | |
[pagina 148]
| |
‘maatregelen die in het recht van de Unie een achteruitgang van de liberalisering van het kapitaalverkeer naar of uit derde landen vormen, kunnen alleen worden vastgesteld bij Europese wet of kaderwet van de Raad. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging [!] van het Europees Parlement’. - De prioriteit van de volledige tewerkstelling wordt opgegeven In het Verdrag van Rome (1957) was de volledige tewerkstelling nog een prioritaire doelstelling. De voorgestelde grondwet benadrukt daarentegen ‘het aanpassingsvermogen van de werknemers en van arbeidsmarkten die soepel reageren op economische veranderingen’. Er is geen harmonisatie voorzien van de sociale zekerheid of het stakingsrecht. Integendeel wordt er gesproken over ‘met uitsluiting van enige harmonisatie van de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaat’. En het hele artikel III-210 (over de werkgelegenheid) ‘is niet van toepassing op de beloning, het recht van vereniging, het stakingsrecht of het recht tot uitsluiting’.
- De cultuur wordt ondergeschikt aan de economie
Over de steun aan de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed staat er, dat die slechts mogelijk zijn ‘wanneer door deze maatregelen de voorwaarden inzake het handelsverkeer en de mededingingsvoorwaarden in de Unie niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad’.
- Van de oorspronkelijke vredeswil naar een vernieuwde en verhoogde militarisering?
Op militair gebied staat er iets wat de vredesbeweging blijkbaar niet of niet aandachtig genoeg gelezen heeft: ‘De lidstaten verbinden zich ertoe hun militaire vermogens geleidelijk te verbeteren’.
En zo kunnen we nog lang doorgaan. In elk geval is het duidelijk dat men met die grondwet, zoals die nu geformuleerd is, wettelijk in heel Europa het neoliberalisme, het vrije kapitaalsverkeer, de herbewapening, de afbraak en privatisering van de openbare diensten (water, energie, onderwijs enzovoort) als ‘grondwettelijk verankerd’ kan opleggen, want welke lidstaat heeft nog het recht of de mogelijkheid tegen de grondwet in te gaan wanneer de wetgeving in feite uitgaat van de Commissie, weliswaar na raadpleging van het Parlement en bekrachtiging | |
[pagina 149]
| |
door de Raad, en alle cruciale sociale maatregelen door het veto van één lidstaat kunnen worden geblokkeerd? Uiteraard staat het in een democratie iedereen vrij deze ontwikkeling een goede zaak te vinden, maar dat geldt ook omgekeerd Maar vanuit sociaal en antimilitaristisch oogpunt moet men alles doen om dit te vermijden. De neen-stemmen bezorgen ons in ieder geval de kans, opnieuw over een ander Europa (met een andere grondwet) na te denken, dat veel dichter staat bij de oorspronkelijke visie van de stichters. Anders betekent dit het einde van anderhalve eeuw sociale strijd en een evolutie naar een groot-Europa dat verdacht goed op de Verenigde Staten begint te lijken. De afwijzing van deze grondwet verplicht ons tevens, naar een alternatief uit te kijken dat niet alleen rechtvaardiger is, maar ook haalbaar. Het volstaat inderdaad niet, dit ontwerp af te keuren en er niets voor in de plaats te stellen. Indien dit ontwerp niet was afgewezen, hadden we daar niet eens de kans toe gekregen. Een nieuw verenigd Europa moet democratisch, sociaal en cultureel een meerwaarde bieden, en mag daarom zeker niet vertrouwen op vage beloften en intentieverklaringen van mensen die ondanks alles nog blijven geloven in de neoliberale anti-utopie waarvan de mensen nu al elke dag de negatieve gevolgen ervaren. Maar de lezers moeten mij uiteraard niet op mijn woord geloven: bekijk zelf de voorgestelde grondwet aandachtig, maar lees ook tussen de regels. Let op wat wel en wat niet gezegd wordt.
Kritisch zijn betekent zich grondig informeren (al de relevante teksten zijn op het internet beschikbaar), nuanceren (er staan ook heel positieve passages in de grondwet, maar die nemen het gevoel van wantrouwen tegenover de andere passages jammer genoeg niet weg) en, vooral, zich engageren voor een nieuwe internationale, om te beginnen Europese samenleving, waarin ‘de volledige ontplooiing van eenieder de voorwaarde is voor de volledige ontplooiing van het geheel’ (Marx-Engels), en niet omgekeerd. |
|