Streven. Jaargang 73
(2006)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 130]
| |||||||||
Herman Simissen
| |||||||||
[pagina 131]
| |||||||||
reisverhalen, een genre dat juist ook in de Verlichting een bloei beleefde. Enkele van de meest bekende voorbeelden zijn Robinson Crusoe (1719) van Daniel Defoe, Gulliver's Travels (1726) van Jonathan Swift, en Candide (1759) van Voltaire. Kenmerkend voor deze boeken zijn de satirische bedoelingen van de auteurs. Een hoogtepunt in deze traditie vormt zeker ook Lettres persanes (Perzische brieven) van Montesquieu, het reisverslag in de vorm van hun briefwisseling met familie, vrienden en personeel van twee Perzen, Usbek en zijn jongere vriend Rica, die Europa en met name Frankrijk bezoeken. Dit boek werd in 1721 anoniem gepubliceerd in Amsterdam. In zijn voorwoord geeft de auteur aan om welke reden - al zullen ook andere motieven een rol hebben gespeeld - het boek anoniem verscheen: ‘Als bekend werd wie ik ben, dan zouden de mensen zeggen: “Zijn boek contrasteert met zijn persoon. Hij zou zijn tijd beter moeten besteden. Dit geeft geen pas voor een achtenswaardig man”.’Ga naar eind[1] | |||||||||
Noblesse obligeInderdaad was Lettres persanes niet meteen het soort boek dat men zou verwachten van iemand met de maatschappelijke status van Montesquieu. Montesquieu - voluit Charles Louis de Secondat, Baron de la Brède et de Montesquieu - werd geboren op 18 januari 1689, op het kasteel van La Brède, een gehucht in de buurt van Bordeaux. Hij was de oudste van vier kinderen; zijn broer en twee zussen kozen voor een kerkelijk leven. Zijn familie behoorde tot de zogeheten noblesse de robe (‘de ambtsadel’), die als magistraten een belangrijke rol vervulde in het bestuur van het land. De noblesse de robe moet worden onderscheiden van de noblesse d'épée (‘de krijgsadel’), de oude adel, die zijn erfelijke titel en privileges oorspronkelijk door de krijgsdienst had verworven. In de loop van de zeventiende eeuw werd de noblesse d'épée wat politieke en maat-schappelijke invloed betreft verdrongen door de noblesse de robe. Sindsdien bekleedde de noblesse de robe alle belangrijke ambten, en had het grootste deel van het land in bezit. Zo ook het overgrote deel van de wijngaarden, waardoor zij de lucratieve wijnhandel beheerste. Montesquieu was aldus voorbestemd voor een carrière in het plaatselijk bestuur; de opleiding die hij kreeg was een gedegen voorbereiding op een dergelijke functie. Hij volgde de gerenommeerde middelbare school van Juilly, die bekend stond als vooruitstrevend: naast onderwijs in de gebruikelijke, klassieke vakken als respectievelijk grammatica, retorica en dialectiek, en de rekenkunde, geometrie, astronomie en muziek, kreeg hij ook les in de aardrijkskunde, wis- en natuurkunde, Frans en Franse geschiedenis. Montesquieu vervolgde zijn opleiding aan de universiteit | |||||||||
[pagina 132]
| |||||||||
van Bordeaux, waar hij rechten studeerde. Hij behaalde zijn bul in 1708, waarop hij naar Parijs ging om zich verder te bekwamen in de rechten. Zo werd hij voorbereid om te gelegener tijd de taak op zich te nemen van voorzitter (président à mortier) van het Parlement van Bordeaux, dat zorg droeg voor bestuur en rechtspraak in deze regio. Deze functie werd vervuld door een oom van Montesquieu die kinderloos was, en daarom deze positie zou nalaten aan zijn oudste neef. Al waren dergelijke ambten verkoopbaar, het was gebruikelijk dat zij in de familie bleven. In de tijd van Montesquieu liep de invloed van deze parlementen overigens terug: koning Lodewijk XIV trok steeds meer macht naar zich toe. Daarmee werd de politieke en maatschappelijke invloed van de noblesse de robe minder. Hier lag dan ook het belangrijkste politieke twistpunt in Frankrijk in deze tijd: het koninklijke kamp, de zogeheten thèse royale, steunde de absolutistische aanspraken van de koning; daartegenover stond het adellijke kamp, de thèse nobiliaire, dat de rechten van de adel verdedigde en zich verzette tegen dat absolutisme. Toen in 1716 de oom van Montesquieu overleed, erfde hij dus het voorzitterschap van het Parlement van Bordeaux; eerder al had hij het landgoed La Brède van zijn vader geërfd. Ook in 1716 werd Montesquieu gekozen als lid van de Académie van Bordeaux, het plaatselijke genootschap dat zich inzette voor de bevordering van kunst, literatuur en wetenschap - hét intellectuele tijdverdrijf voor de betere standen in de Verlichting. In 1717 begon Montesquieu met het schrijven van Lettres persanes. Eerder al had hij, karakteristiek voor een philosophe, verhandelingen over de meest uiteenlopende onderwerpen gepubliceerd als de staatsschuld, de werking van de nieren en de oorzaken van de echo. Maar Lettres persanes was zijn eerste boek en bleek meteen bij verschijnen een groot succes. Nog binnen het jaar verschenen acht herdrukken. Het succes van Montesquieu bleek ook daaruit, dat zijn voorbeeld enthousiast werd nagevolgd: in 1730 verschenen de Lettres turques van Poullain de Saint-Fox, van de markies d'Argens achtereenvolgens de Lettres cabbalistiques (1737), de Lettres juives (1738) en de Lettres chinoises (1739), en in 1752 de Lettres iroquoises van Maubert de Gouvest. In al deze boeken wordt Frankrijk beschreven vanuit het perspectief van de vreemdeling die het land bezoekt. | |||||||||
Bekend en onbekendNa het verschijnen van de Lettres persanes werd Montesquieu een bekende en graag geziene gast in de literaire salons van Parijs. Zijn leven verplaatste zich meer en meer naar de Franse hoofdstad, al bleef zijn gezin in Bordeaux achter. Zijn vrouw, Jeanne Lartigue, was protestants. Welis- | |||||||||
[pagina 133]
| |||||||||
waar had Montesquieu ook protestantse voorouders, zelf was hij katholiek, al verloor hij geleidelijk zijn godsdienstige overtuigingen. Jeanne Lartigue en Montesquieu waren in 1715 getrouwd en kregen drie kinderen. Veel meer dan dit is over haar niet bekend. Ook over het persoonlijke leven van Montesquieu weten we overigens maar weinig; zelfs de twee aanzetten tot een autobiografie die hij nooit voltooide, verraden niet veel over zijn persoon. Ook de aantekeningen die hij tijdens zijn reizen maakte zijn zakelijk, op het onpersoonlijke af. Maar wellicht geeft hij in de Lettres persanes meer van zichzelf prijs dan men zou denken. Want zijn zoon en sommige vrienden noemden Montesquieu naar de hoofdpersoon van de Lettres persanes ‘Usbek’, klaarblijkelijk vanwege bepaalde overeenkomsten in persoonlijkheid. Net als Usbek zou Montesquieu geneigd zijn geweest tot melancholie en zelfbespiegelingen die tot zelfkwellingen werden. Om zijn leven in Parijs te kunnen bekostigen, verkocht Montesquieu een deel van het voorzitterschap van het Parlement van Bordeaux; toen zijn zoon weigerde hem op te volgen, verkocht hij in 1747 ook het resterende deel ervan. In 1727 werd Montesquieu uitgenodigd toe te treden tot de prestigieuze Académie Française. In de volgende jaren maakte hij reizen naar Italië, Duitsland en, twee maal, Engeland. In Engeland verbleef hij zelfs langere tijd, werd er in 1731 verkozen tot lid van de Royal Society in Londen, en bezocht de bijeenkomsten hiervan regelmatig. Nog in 1731 keerde hij definitief terug naar Frankrijk, en wijdde zich aan zijn loopbaan als publicist. Vrucht van zijn intellectuele arbeid waren verschillende geschriften, waarvan vooral De l'Esprit des Lois (Over de geest der wetten) beroemd werd. Dit boek, dat in 1748 verscheen, werd bijzonder invloedrijk. Toch is het bepaald geen strak gecomponeerd traktaat. Integendeel, het bestaat uit een verzameling beschouwingen en opmerkingen over uiteenlopende onderwerpen: wetgeving, bestuur, economie, moraal, de menselijke natuur, de betekenis van het klimaat als oorzaak van menselijk gedrag. In De l'Esprit des Lois maakt Montesquieu een onderscheid tussen drie staatsvormen: ‘Ik ga uit van drie definities, of liever gezegd drie feiten: dat, ten eerste, in de republikeinse staatsvorm de soevereine macht ligt bij het volk in zijn geheel, of bij een deel van het volk; dat in een monarchie één persoon bestuurt, maar wel krachtens onveranderlijke, vaste wetten; terwijl in de despotie één persoon, zonder wet of regel, de heerschappij voert naar zijn wil en gril.’Ga naar eind[2] Nog meer dan dit onderscheid tussen de drie verschillende staatsvormen werd de uiteenzetting besproken over de scheiding der machten, | |||||||||
[pagina 134]
| |||||||||
de zogeheten trias politica. Deze was van grote betekenis, bijvoorbeeld voor de Amerikaanse grondwet van 1787. Uitgangspunt daarvoor was de ervaring dat macht corrumpeert: ‘de ervaring van alle tijden is dat iedereen die macht heeft geneigd is daar misbruik van te maken; hij gaat door tot hij op een grens stuit’Ga naar eind[3]. Montesquieu formuleert dan een remedie tegen dit dreigende machtsmisbruik: ‘[o]m machtsmisbruik te voorkomen, dienen de zaken zodanig te zijn geregeld dat de macht de macht tot staan brengt. Er is een zodanige constitutie mogelijk dat niemand gedwongen zal zijn datgene te doen waartoe de wet hem niet verplicht, of datgene niet te doen wat de wet hem toestaat’Ga naar eind[4]. In concreto komt dit neer op een scheiding tussen de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht in een staat: ‘[a]lles zou verloren zijn als dezelfde man, of dezelfde groep van vooraanstaanden, van edellieden, van mensen uit het volk, de drie machten tegelijk zou uitoefenen: de macht om wetten te maken, die om de staatsbesluiten uit te voeren, en die om over misdaden of geschillen tussen burgers recht te spreken’Ga naar eind[5]. Montesquieu meende overigens geenszins dat hij met de leer van de trias politica een oorspronkelijk idee naar voren had gebracht: hij dacht dat hij een neutrale beschrijving van het Engelse politieke systeem had gegeven. Tegenwoordig neigen ideeënhistorici meer en meer naar de opvatting dat de leer van de trias politica berust op een verkeerde interpretatie van dit systeem: Montesquieu had een geïdealiseerde beschrijving gegeven. Hoe dit ook zij, de denkbeelden van Montesquieu werden zeer invloedrijk: in haar inleidende studie over Montesquieu noemt de Amerikaanse politicologe Judith N. Shklar hem de ‘vader van de grondwetten’Ga naar eind[6]. Hoewel Montesquieu naast de Lettres persanes en De l'Esprit des Lois nog andere geschriften publiceerde, waren deze twee zonder meer het meest invloedrijk. Montesquieu had vanaf de jaren twintig van de achttiende eeuw te kampen met een verslechterende gezondheid, ging steeds slechter zien, en was vanaf 1733 blind; nadien verschenen geschriften moest hij dicteren. Montesquieu overleed in februari 1755. In een in memoriam, verwerkt in het lemma over eclecticisme dat hij juist in die tijd opstelde voor de Encyclopédie, schreef de philosophe Denis Diderot (1713-1784): ‘Ik schreef deze overpeinzingen op 11 februari 1755, toen ik terugkwam van de begrafenis van een van onze grootste geesten, ontroostbaar over het verlies dat zijn dood voor de natie en de letteren betekende [...].’Ga naar eind[7] | |||||||||
Het succes van de Lettres persanesWat maakte de Lettres persanes nu tot zo'n succes? Ter verklaring worden gewoonlijk twee factoren genoemd: de vorm en de inhoud. Wat de | |||||||||
[pagina 135]
| |||||||||
vorm betreft was Lettres persanes zeer vernieuwend. Weliswaar waren er eerder romans in briefvorm verschenen, maar deze bestonden doorgaans uit een reeks brieven van één persoon, in samenhang daarmee geschreven in één toon. Juist in dit opzicht zorgde Montesquieu voor een doorbraak: zijn boek bestaat uit de brieven van én aan de twee Perzen die in Parijs verblijven. Door de verschillende brievenschrijvers een eigen karakter en een eigen toon te geven, schreef Montesquieu een meerstemmige roman. Door deze verscheidenheid aan stemmen, en daarmee een verscheidenheid aan ideeën, meningen en opvattingen naast en tegenover elkaar te zetten, zonder enig commentaar van hemzelf als auteur, zorgde Montesquieu bovendien voor een zeker relativisme. Juist omdat alles in het boek vanuit een specifiek gezichtspunt wordt verteld, staat niets vast. Vanuit een ander gezichtspunt zien de dingen er immers weer heel anders uit. En het pleit voor de kwaliteit van het schrijverschap van Montesquieu, dat deze meerstemmigheid volstrekt overtuigend is, en dat hij haar consequent weet vol te houden. Maar niet alleen naar vorm, ook naar inhoud was Lettres persanes een prestatie van uitzonderlijk formaat. In 1754 nam Montesquieu in een nieuwe editie van de Lettres persanes een korte toelichting op, ‘Enkele overpeinzingen bij de Perzische brieven’, omdat hij zich wilde verdedigen tegen de beschuldiging dat hij met zijn boek antichristelijke bedoelingen had: ‘Het was bepaald niet onze bedoeling enig religieus principe te ondergraven, integendeel, we hadden zelfs niet het idee dat we onvoorzichtig waren’Ga naar eind[8]. In deze overpeinzingen geeft Montesquieu zelf een aanzet tot een verklaring voor het succes van zijn boek: ‘Wat bij de lezers van de Perzische brieven het meest in de smaak viel was dat ze er, zonder erop verdacht te zijn, een soort roman in vonden. Het boek heeft een begin, een ontwikkeling en een eind. De personages zijn in een onderling verband geplaatst.’Ga naar eind[9] Inderdaad laten de wederwaardigheden van de beide Perzen in Parijs en de gelijktijdige ontwikkelingen aan het thuisfront zich lezen als een roman. Daarnaast wijst Montesquieu op de voordelen van de gekozen vorm: ‘Met de briefvorm, waarin de personen willekeurig zijn en de behandelde onderwerpen zich niet voegen naar een plan of een vooropgezette bedoeling, heeft de schrijver zichzelf in de gunstige positie gebracht dat hij filosofie, politiek en moraal in een roman kon verwerken alsook het geheel in een verborgen, een in zekere zin onbekend verband kon plaatsen.’Ga naar eind[10] | |||||||||
[pagina 136]
| |||||||||
De gekozen vorm bood Montesquieu de mogelijkheid de meest uiteenlopende onderwerpen te bespreken, soms kort, soms langer; soms eenmalig, soms herhaaldelijk. Juist de onderwerpen waarvoor in het denken van de Verlichting grote belangstelling bestond komen aan de orde: de juiste inrichting van de samenleving (en daarmee de tegenstelling tussen vrijheid en despotisme), godsdienst en kerk, vraagstukken van recht en rechtvaardigheid, tolerantie, redelijkheid en onredelijkheid, enzovoorts. Een paar voorbeelden moeten binnen het kader van deze bijdrage volstaan om een indruk te geven van Lettres persanes. Een eerste voorbeeld is ontleend aan een brief van Rica; samen met Usbek is hij dan net in Parijs aangekomen, en hij beschrijft zijn eerste indrukken: ‘De koning van Frankrijk is de machtigste vorst van Europa. Anders dan zijn buurman de Spaanse koning heeft hij geen goudmijnen, maar toch beschikt hij over grotere rijkdommen. Om die te krijgen gebruikt hij de ijdelheid van zijn onderdanen, een onuitputtelijker bron dan die mijnen. Het is voorgekomen dat hij grote oorlogen begon of ondersteunde met geen andere middelen dan de verkoop van eretitels, en door een wonder van menselijke hovaardigheid kregen zijn troepen soldij, werden zijn vestingen toegerust en zijn vloten bemand. De kritiek van Montesquieu op enerzijds de Franse monarchie, anderzijds de Franse bevolking die zich in haar goedgelovigheid door de koning van Frankrijk laat misleiden, is niet mis te verstaan. Dat geldt evenzeer voor zijn kritiek op de dubbele moraal in het christendom: ‘Aan het hoofd van de christenen staat de paus. Dat is een bejaarde afgod, die uit gewoonte wordt bewierookt. Vroeger waren zelfs de vorsten beducht voor hem, want hij zette ze net zo gemakkelijk af als onze luisterrijke sultans de koningen van Imerretië en Georgië wegsturen. Maar hij wordt nu niet meer gevreesd. Naar eigen zeggen is hij de erfgenaam van een der eerste christenen, die Sint Petrus wordt genoemd, en het is zonder twijfel een rijke erfenis, want hij heeft enorme schatten en heerst over een uitgestrekt land. | |||||||||
[pagina 137]
| |||||||||
De bisschoppen zijn wetslieden die aan hem ondergeschikt zijn en onder zijn gezag twee totaal verschillende functies uitoefenen: zijn ze in vergadering bijeen dan formuleren ze geloofsartikelen, net als hij; zijn ze op zichzelf, dan doen ze vrijwel niets anders dan vrijstelling verlenen van de wetsregels. Want je zult wel weten dat de christelijke godsdienst een enorme hoeveelheid moeilijke voorschriften kent, en omdat de mensen het minder gemakkelijk vonden om hun plichten te vervullen dan om over bisschoppen te beschikken die vrijstelling verlenen, hebben ze ter wille van het algemeen nut voor dat laatste gekozen. En wanneer dus iemand niet van zins is zich aan de ramadan te houden, zich niet aan de huwelijksvoorschriften wil onderwerpen, zijn geloftes wil breken, wil huwen tegen de bepalingen van de wet in, of - zelfs dat gebeurt nu en dan - terugkomt van iets dat hij onder ede heeft beloofd, gaat hij naar de bisschop of de paus, en prompt krijgt hij dispensatie.’Ga naar eind[12] Al is de kritiek die Montesquieu, met de verschillende briefschrijvers in zijn boek als woordvoerders, naar voren brengt op de samenleving en het geloof van zijn tijd vaak fel, toch was hij wars van religieus en politiek fanatisme. Deze geest van verdraagzaamheid spreekt uit een brief van Rica aan Usbek: ‘Volgens mij, Usbek, vormen wij ons altijd pas een oordeel over de dingen als we heimelijk een omweg hebben gemaakt via onszelf. Het verbaast me niet dat negers de duivel schilderen als verblindend wit en hun godheden zwart als roet; dat de Venus van sommige volken borsten heeft die tot op haar dijen hangen; dat, kortom, alle afgodenvereerders hun goden hebben afgebeeld met een menselijk gezicht en al hun voorkeuren op hen hebben overgedragen. Terecht is wel opgemerkt dat als de driehoeken een god zouden maken, ze hem drie zijden zouden geven.’Ga naar eind[13] Montesquieu pleit, bij monde van Rica, uitdrukkelijk voor begrip voor het bestaan van verschillende opvattingen, en daarmee impliciet voor tolerantie. Dezelfde geest van verdraagzaamheid spreekt ook uit een brief van Usbek: ‘Ze [de joden] hebben in Europa nooit zoveel rust gekend als op dit moment. Er begint zich bij de christenen een verflauwing af te tekenen van de geest van intolerantie die hen altijd heeft bezield. Het heeft hun geen goeds gebracht, dat ze de joden uit Spanje hebben verjaagd en dat ze in Frankrijk van leer zijn getrokken tegen christenen wier geloof enigszins afweek van dat van de koning. Men is tot het inzicht gekomen dat ijver in het verspreiden van het geloof iets anders is dan de trouw die men dat geloof verschuldigd is, en dat het, om aan een geloof gehecht te zijn en | |||||||||
[pagina 138]
| |||||||||
de regels ervan in acht te nemen, niet nodig is tot vervolging over te gaan van degenen die zich er niet aan houden.’Ga naar eind[14] Duidelijk is dat Montesquieu geen heil ziet in pogingen anderen met geweld een bepaalde religieuze overtuiging op te dringen. Ook met betrekking tot de staatsvorm bepleit Montesquieu gematigdheid en redelijkheid, getuige een brief van Usbek: ‘Sinds ik in Europa ben, beste Radi, heb ik allerlei vormen van bestuur gezien. Het is anders dan in Azië, waar de politieke regels overal hetzelfde zijn. Bij vlagen is Montesquieu in Lettres persanes uiterst grappig, zoals - in een brief van Rica - in de volgende passage over de Franse mode: ‘Ik verbaas mij over de grillen van de Franse mode. Ze zijn vergeten hoe ze de afgelopen zomer waren gekleed, ze weten al helemaal niet wat voor kleren ze de komende winter gaan dragen. Maar vooral vind ik het ongelofelijk hoeveel het een man kost om zijn vrouw aan de mode te laten meedoen. | |||||||||
[pagina 139]
| |||||||||
Maar veelal is zijn kritiek op allerlei ontwikkelingen in zijn tijd, hoe lichtvoetig ook verwoord, uiterst ernstig, getuige een laatste voorbeeld: ‘Ik ben nog niet lang in Europa, maar ik heb intelligente lieden horen praten over de verwoestingen die worden aangericht door de chemie. Dat schijnt een vierde plaag te zijn, die de mensen afzonderlijk maar gestadig vernietigt, terwijl oorlog, pest en hongersnood hen massaal maar met tussenpozen vernietigen. Uit dit fragment spreekt ten minste twijfel over allerlei technische verworvenheden van de westerse beschaving, met name vanwege de effecten die zij kunnen hebben. Deze opvatting is als zodanig nog actueel: ook tegenwoordig bestaat er zeker geen onbeperkt vertrouwen in de verworvenheden van de techniek. Een ander interessant aspect aan dit fragment is overigens dat het uitnodigt, de vaak naar voren gebrachte opvatting dat de vertegenwoordigers van de Verlichting vrijwel allemaal een bijna vanzelfsprekend vooruitgangsgeloof aanhingen, te nuanceren. Voor Montesquieu geldt dat, afgaande op dit fragment, zeker niet. | |||||||||
Spiegel voor en van zijn tijdWelk onderwerp ook wordt behandeld, de brieven zijn nooit zwaarwichtig van toon: Lettres persanes wordt nooit een prekerig traktaat, maar blijft een afwisselend en lichtvoetig geschreven boek, glashelder van stijl. Dit komt mede voort uit de positie van Usbek en Rica, die als onbevangen buitenstaanders weergeven wat zij zien. In de woorden van | |||||||||
[pagina 140]
| |||||||||
Montesquieu zelf, in zijn ‘Enkele overpeinzingen bij de Perzische brieven’: deze Perzen ‘zagen zich plotseling overgeplaatst naar Europa, dat wil zeggen naar een andere wereld. In een bepaalde periode konden ze niet anders worden beschreven dan als lieden die rijkelijk waren bedeeld met onwetendheid en vooroordelen; de aandacht ging uitsluitend uit naar het ontstaan en de ontwikkeling van hun ideeën. Hun aanvankelijke gedachten moesten eigenaardig zijn. Er leek mij niets anders te doen te staan dan er het soort eigenaardigheid aan toekennen dat verenigbaar is met een scherpe geest. Er hoefde slechts te worden uitgedrukt wat ze voelden bij alles wat ze ongewoon vonden.’Ga naar eind[18] En omdat Usbek en Rica geruime tijd in Frankrijk verbleven - de eerste brief uit Parijs dateert volgens het verhaal uit 1712, de laatste uit 1719 - hadden zij volop de gelegenheid allerlei aspecten van de Franse samenleving te leren kennen. Lettres persanes is als literair werk zeldzaam geslaagd: Montesquieu zet door middel van een briefwisseling volstrekt overtuigend allerlei verschillende karakters naast en tegenover elkaar, met hun eigen opvattingen, meningen, ideeën. De confrontatie van al die verschillende standpunten voert de lezer bijna onmerkbaar naar een houding die kenmerkend is voor het denken van Montesquieu: een afkeer van religieus of politiek fanatisme, een pleidooi voor gematigdheid en verdraagzaamheid. Zijn uitgangspunt bood Montesquieu de mogelijkheid, zijn kritiek op allerlei aspecten van zijn eigen samenleving en van zijn eigen tijd naar voren te brengen. Als reisverslag van twee Perzen in Europa wordt Lettres persanes zo een spiegel die Montesquieu zijn tijdgenoten voorhoudt. Een lachspiegel misschien, vanwege het geestige en speelse karakter van het boek - maar dan een lachspiegel die, zoals een geslaagde karikatuur, juist door het uitvergroten van bepaalde trekken het wezenlijke probeert te laten zien. En omdat Montesquieu zo voortreffelijk is geslaagd in deze opzet, overstijgt Lettres persanes zijn eigen tijd en is het een meesterwerk van alle tijden geworden. Had hij zijn kritiek op de Franse samenleving rechtstreeks verwoord, in een traktaat, dan was dat zonder twijfel minder grappig, en ook minder effectief geweest. Nu heeft Montesquieu zijn kritiek op de Franse samenleving zo uitgedrukt dat het nog altijd - tweehonderdvijftig jaar na zijn overlijden - zeer de moeite waard is zijn Lettres persanes te lezen. De titel van deze bijdrage is ontleend aan Montesquieu, Perzische brieven (vert. Jeanne Holierhoek, Amsterdam 2002), brief 80: ‘Usbek aan Radi in Venetië’, blz. 153. | |||||||||
[pagina 141]
| |||||||||
Gebruikte literatuur
|
|