Streven. Jaargang 73
(2006)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
ForumHeeft het Nederlands als cultuurtaal nog toekomst?Het Nederlands als identiteitsbepalende factorOver de betekenis van de eigen taal als identiteitsbepalende factor wordt in Nederland en Vlaanderen verschillend gedacht. In Vlaanderen geldt de Nederlandse taal algemeen als een wezenlijk aspect van de eigen identiteit. Wel betoogde een Vlaams deskundige vorig jaar dat het Nederlands voor de gemiddelde Vlaming eigenlijk een vreemde taal is, die bovendien onderwezen wordt door taalleraren die dat Nederlands zelf niet eens beheersen. Het is niet mogelijk gebleken Vlamingen ertoe te bewegen hun geliefde dialect op te geven ten gunste van het algemeen (standaard) Nederlands. Hoogstens gebruiken zij een soort tussentaal tussen het eigen dialect en het StandaardnederlandsGa naar eind[1]. Die forse stellingname vond zowel aan Nederlandse als aan Vlaamse zijde instemming. Doordat Vlamingen geen algemeen Nederlands (kunnen/willen) spreken dreigt onze taal zoals die in Noord en Zuid gesproken wordt uit elkaar groeien, zo vreest menGa naar eind[2]. De beheersing ervan is geen vanzelfsprekendheid, meent ook de sinds jaren in Nederland wonende Vlaming Paul Wouters. Nederlands voelt aan als een tweede taalGa naar eind[3]. Dat wordt echter zowel van Vlaamse als van Nederlandse zijde tegengesproken. Vlamingen spreken beter algemeen Nederlands dan Nederlanders, stelt bijvoorbeeld de Vlaming Marcel Van Thilt, presenta- | |
[pagina 52]
| |
tor van het KRO-programma Tien voor TaalGa naar eind[4]. Dat vindt ook de Nederlandse journalist Hans Scheffer, redacteur van Media Facts. Vlamingen doen er veel meer aan om het Nederlands zuiver te houdenGa naar eind[5]. Nederlanders vinden bovendien dat het Nederlands van Vlamingen mooier klinkt. Dat vinden Vlamingen zelf ook, zo blijkt uit een groot representatief taalonderzoek van het Nederlandse taalgebied dat de Nederlandse Taalunie bij gelegenheid van haar vijfentwintigjarig bestaan liet uitvoerenGa naar eind[6]. In Nederland is men verdeeld over onze taal als identiteitsbepalende factor. Er is sinds lang een stroming die daar grote nadruk op legt, zoals bijvoorbeeld de Nederlandse schrijvers Willem Frederik Hermans en Gerrit Komrij en de journalist H.J.A. HoflandGa naar eind[7] (de taal is het eerste voertuig van iedere cultuur, vindt hij). De vermaarde historicus Piet GeylGa naar eind[8] zag in de taalgemeenschap zelfs de belangrijkste en meest duurzame bron van nationale integratie en culturele identiteit. Op institutioneel vlak zijn het Algemeen Nederlands Verbond en het Genootschap Onze Taal, en de laatste tijd ook de Stichting Taalverdediging, daarvan de belangrijkste exponenten. Het uitgangspunt daarbij is de opvatting dat de taal behalve een instrumentele ook een symbolische functie vervult. Maar in veel publicaties over de Nederlandse identiteit krijgt de eigen taal niet die ereplaats en associeert men haar veeleer met bepaalde morele kwaliteiten als openheid, vrijheidszin en tolerantie. Als praktisch ingestelde handelsnatie, zo meent de socioloog Ernst ZahnGa naar eind[9], heeft Nederland de eigen taal minder hard nodig als middel tot zelfexpressie en symbool van nationale eenheid. Veel Nederlanders denken er inderdaad zo over. Voor hen heeft de eigen taal voornamelijk een instrumentele functie. Dat verklaart ook waarom de Vlaamse strijd voor handhaving van het Nederlands als cultuurtaal in België van Nederlandse zijde zo weinig gesteund wordt; waarom Nederland in tegenstelling tot andere koloniale mogendheden geen koloniale taalpolitiek gevoerd heeft (uitgezonderd in Suriname); waarom de verengelsing van het taalgebied daar sneller oprukt dan in andere landen op het continent; en waarom het belang van het leren van Nederlands door migranten er jarenlang veronachtzaamd is, ja het pleiten daarvoor aanvankelijk zelfs als cultureel racisme veroordeeld werd. | |
Nederlandse taal op de terugtochtHoe belangrijk is het in stand houden van het Nederlands als cultuurtaal voor de toekomst van onze Nederlandse identiteit? Dat is een vraag die zich steeds meer opdringt, nu we ons in Nederland opnieuw bezinnen op onze identiteit als natie. In de vorige eeuw is door Nederlandse schrijvers als bijvoorbeeld Willem Frederik Hermans en Harry Mulisch al de doodsklok geluid over het Nederlands als cultuurtaal, evenals door taalkundigen als Cornelis de BotGa naar eind[10] en Hugo Brandt CorstiusGa naar eind[11]. Over ongeveer vijfenzeventig jaar zal het Nederlands de tweede taal van Nederlanders en Vlamingen zijn zoals Fries dat nu is voor | |
[pagina 53]
| |
de Friezen, voorspelde Mulisch in zijn dankwoord bij de uitreiking van de Prijs der Nederlandse Letteren in Brussel op 30 november 1995. Van meerdere kanten is ook al gepleit voor de afschaffing van de eigen taal ten gunste van het EngelsGa naar eind[12] zonder dat dat enige verontwaardiging wekt. Het verlies van de eigen taal wordt door kosmopolitisch gezinde intellectuelen probleemloos, ja zelfs blijmoedig tegemoet gezienGa naar eind[13]. Onder druk van externe invloeden als Europese integratie en economische en culturele globalisering en de interne multi-etnische problematiek is er nu wel sprake van een zekere herleving van het nationaal bewustzijn. Dat heeft inmiddels geleid tot een fors opgevoerde inburgeringspolitiek. Een essentieel onderdeel daarvan is het leren van de Nederlandse taal. Maar tegelijk wordt de status van die taal steeds meer ondergraven door de snel oprukkende verengelsing van ons taalgebied. In de sectoren die de komende jaren het meest bepalend zijn voor de verdere maatschappelijke ontwikkeling, te weten wetenschap, technologie en economie (het zogenaamde WTE-complex), is het Nederlands onmiskenbaar op de terugtocht. Voor wie in die sectoren wil meetellen wordt het Engels de toegangspoort tot de grote wereld van succes en aanzien. Acht op de tien Vlamingen en zeven op de tien Nederlanders verwachten desondanks niet dat het Nederlands de komende vijftig jaar plaats zal maken voor het EngelsGa naar eind[14]. Kort geleden is Suriname toegetreden tot de Nederlandse TaalunieGa naar eind[15]. En dat is een opmerkelijk gebeuren, al was de aandacht ervoor niet in verhouding. Toen Suriname in 1975 onafhankelijk werd, ging men er vooral in Nederland van uit dat die onafhankelijkheid pas compleet zou zijn als in Suriname het Nederlands als spreektaal verdwenen was. Als politiek correct gold toen ook dat men vóór de afschaffing van het Nederlands in Suriname was. Van de zijde van de Taalunie was aanvankelijk dan ook weinig belangstelling voor samenwerking met de vroegere kolonie. Ondanks die negatieve houding van Nederlandse zijde is het Nederlands in Suriname de meest gesproken taal gebleven. Dat heeft nu geleid tot de toetreding van het land tot de Taalunie. Tien dagen nadat dat in Suriname feestelijk gevierd was, gingen er in de Nationale Assemblee aldaar echter al stemmen op van politici die lieten weten in de toekomst liever het Engels als de officiële taal van hun land te zien. Als Nederlanders zelfde oprukkende verengelsing zo laconiek over zich heen laten komen, zou het niet vreemd zijn als Suriname op termijn ook voor het Engels zou kiezen. | |
Politieke bescherming van de eigen taal?Om het Nederlands als cultuurtaal in stand te houden, zal de Nederlandse Taalunie - hoedster van het belangrijkste erfgoed dat ons land kent, aldus NRC Handelsblad in een kritisch hoofdartikel over de zoveelste spellingwijzigingGa naar eind[16] - meer inzet moeten tonen in plaats van zich telkens weer in te laten met spellingveranderingen, die bij de taalgebruikers alleen maar onze- | |
[pagina 54]
| |
kerheid over de spellingwijze tot gevolg hebben en teksten uit het verleden daardoor minder toegankelijk maken, zoals Elsevier-hoofdredacteur Arendo Joustra opmerkt in een reactie op die nieuwe spellingwijziging. Dat de teksten van de zeventiende-eeuwse dichter Vondel tegenwoordig ogen als onbegrijpelijke brabbeltaal uit een ver Balkanland, ligt niet aan Vondel, maar aan de gekken en warhoofden die het nodig vinden steeds maar weer onze taal te moderniseren, aldus Joustra. De ergernis daarover is inmiddels zo hoog opgelopen dat de opheffing van de Taalunie al voorgesteld is als zij de spellingcommissie niet van haar taak ontheftGa naar eind[17]. Een op bescherming van de eigen taal gerichte politiek vindt in Nederland vooralsnog weinig weerklank. Dat zou in strijd zijn met de openheid van onze cultuur. Taal- en cultuurprotectionisme zoals dat in Frankrijk bestaat zal, zo vinden tegenstanders, niet bestand zijn tegen de onweerstaanbaar geachte opmars van het cultureel internationalisme. Van christen-democratische zijde werd tegen die bescherming van de eigen taal en cultuur zelfs principieel stelling genomenGa naar eind[18]. Met zo'n defaitistische houding capituleert men al bij voorbaat. Paul SchefferGa naar eind[19] spreekt in dit verband van de school der capitulanten, die zich zonder enig verweer erbij neerleggen dat de Nederlandse cultuur op weg is op en onder te gaan in een Europese of wereldcultuur. Nadat in 1997 een poging mislukte de eigen taal als officiële taal in de grondwet te verankeren zoals in veel landen gebruikelijk is, wordt nu mede op instigatie van het Algemeen Nederlands Verbond een nieuwe poging gedaan die waarschijnlijk meer kans van slagen heeftGa naar eind[20]. Van de zijde van het CDA en de Christen-Unie is daarvoor een initiatief-wetsontwerp ingediend dat ook op de steun van de PvdA kan rekenen. Hoewel dat symbolisch belangrijk is, mogen we overigens van zo'n grondwettelijke verankering niet te veel verwachten. Men overschat daarmee de normatieve kracht van de Nederlandse grondwet. Bij ontstentenis van constitutionele rechtspraak hangt de handhaving ervan in feite af van de politieke wil van de wetgever. En die plaatst zich als dat zo uitkomt probleemloos boven de grondwet. Dat hebben we bijvoorbeeld op saillante wijze gezien bij artikel 3 van onze grondwet. Dat stelt de openbare dienst op voet van gelijkheid open voor alle Nederlanders, terwijl in artikel 1 bovendien al discriminatie op grond van politieke gezindheid verboden is. In de Algemene Wet Gelijke Behandeling, waarin dat grondwettelijke ver bod nader uitgewerkt is, wordt niettemin in artikel 5 lid 4 dat discriminatieverbod om partijpolitieke redenen doodleuk opgeheven als het gaat om het benoemingsbeleid voor bestuurs- en adviesorganen. Er is al een juridische bescherming van onze taal in de Wet Algemeen Bestuursrecht en het Taalunieverdrag (art. 5 lid 3). In het onderwijs trekt men zich daar echter niets van aan. En dat geldt ook voor het ministerie van Onderwijs, dat zou moeten toezien op de naleving hiervan in het onderwijs. Met steun van dit ministerie zien we in het basis- en voortgezet onderwijs zelfs de | |
[pagina 55]
| |
opmars van tweetalig onderwijs - 54 scholen hebben dat al in het basisonderwijs en 65 in het voortgezet onderwijs -, met Engels als instructietaal naast het Nederlands. Het tweetalig VWO (wetenschappelijk hoger onderwijs), dat mikt op de kosmopolitisch georiënteerde middenklasse, wordt al gezien als een serieuze concurrent van het gymnasium. In het hoger onderwijs rukt het Engels meer en meer op als onderwijstaal. Blijkens eerder genoemd taalonderzoek, getiteld Taalpeil, verwacht zo'n veertig procent van de Nederlanders nu al dat het Nederlands aan de universiteiten op termijn door het Engels vervangen zal worden. De huidige staatssecretaris voor hoger onderwijs Mark Rutte verdedigt wat dat betreft vooralsnog het standpunt dat het in dit land mogelijk moet blijven elke opleiding in het Nederlands te volgen. Al ligt de vernederlandsing van het Vlaamse onderwijs ten grondslag aan de Vlaamse strijd voor culturele en sociale ontvoogding, toch zien we ook daar een neiging over te stappen op het Engels als onderwijstaal. Steeds meer Vlaamse instellingen voor hoger onderwijs kiezen daarvoor. Niettemin verwacht een meerderheid van de Vlamingen (54 procent) vooralsnog niet dat het Nederlands in het hoger onderwijs door het Engels vervangen zal wordenGa naar eind[21]. | |
Bovenlaag Nederlandstalige gemeenschap achilleshiel in taalkwestieAan een zekere taalstrijd valt in Nederland waarschijnlijk niet meer te ontkomen, willen we het Nederlands als cultuurtaal in stand houden. Als zodanig wordt onze taal vooral bedreigd op het terrein van de wetenschap. Wetenschappelijk personeel wordt steeds meer afgerekend op internationale publicaties in refereed tijdschriften en op hun internationale citations score. Dat heeft tot gevolg dat de criteria die Amerikaanse redacties, uitgevers en externe beoordelaars hanteren geruisloos worden overgenomen. Academische bevorderingen worden nu al bijna alleen nog gerelateerd aan publicaties in het Engels. Dat gebeurt ter wille van de internationalisering van het hoger onderwijs, maar betekent in feite de verengelsing ervan. Het leidt er niet alleen toe dat Nederlandstalige publicaties niet langer meetellen in de wetenschappelijke wereld en dat het belang van een eigen Nederlandse wetenschappelijke agenda op de achtergrond raakt, maar ook dat Duits- en Franstalige publicaties niet meer als internationale publicaties erkend en gehonoreerd worden. Wetenschappelijke communicatie in één enkele wereldtaal, waar dat alles op termijn op uitloopt, dreigt daarmee de creatieve inbreng van andere talen en culturen voorgoed te smoren. Zodoende ontstaat, als men dat voor zoete koek blijft slikken, meer en meer een Engelstalige monocultuur die iedere stimulans ontneemt de eigen taal als wetenschappelijke taal nog verder in stand te houden en te ontwikkelen. De bekende Vlaamse jurist Marcel Storme heeft daar enkele jaren geleden al voor gewaarschuwd. De Amsterdamse socioloog Abram de SwaanGa naar eind[22] spreekt in dit verband van een cultureel koloniseringsproces. | |
[pagina 56]
| |
De Commissie Nederlands als wetenschapstaal van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen heeft vorig jaar in haar rapport Nederlands tenzij tegenover die tendens duidelijk stelling genomen. Als dragers en hoeders van onze cultuur en dus ook van onze taal zijn de overheid en de universiteiten verplicht het gebruik van het Nederlands naast het Engels als wetenschapstaal in de geestes-, gedrags- en maatschappijwetenschappen te stimuleren. Ook in een tijd van toenemende internationalisering dient de wetenschapsbeoefening mede een Nederlands signatuur te behouden. De socioloog Dick Pels ziet daarin nog slechts een uiting van regressief taalsentimentalisme. We moeten ons, vindt hij, neerleggen bij het Engels als universeel en exclusief communicatiemiddel in de wetenschap, willen wij ons in de wetenschappelijke ‘rat race’ staande houden. Wel moeten we ons verzetten tegen de dominantie van angelsaksische, natuurwetenschappelijk georiënteerde publicatienormen in de wetenschap zoals die in Nederland opgelegd worden via de circuits van de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek en de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse UisiversiteitenGa naar eind[23]. De vraag is echter of dat verzet nog effect sorteert als men zoals Pels zonder meer capituleert voor de interpretatie van internationalisering als verengelsing. Van de zijde van de Nederlandse Taalunie horen we sinds jaren een optimistische boodschap over de positie en het perspectief van de Nederlandse taal. CDA-prominent Andries Postma sluit zich daarbij aan en steunt zijn optimisme op de economische kracht en uitstraling van Nederland. Op het internet, aldus Postma, is het Nederlands de tiende wereldtaal. Op het terrein van wetenschappelijke publicaties staat het wereldwijd op de elfde plaats. In Brussel neemt het Nederlandse taalgebruik hand over hand toe. Hij meent zelfs een vernederlandsing van Brussel waar te nemen. In Zuid-Amerika is het Nederlands de op vier na grootste taalGa naar eind[24]. Toch ben ik geneigd dit optimisme niet te delen. Het leidt er gemakkelijk toe dat we ons weinig zorgen meer maken, en daar is, zoals uit het voorgaande blijkt, wel reden toe. Als het Nederlands verdwijnt, zal dat niet echt zijn omdat het bedreigd was, maar omdat de bovenlaag van de Nederlandstalige gemeenschap dat zelf zo wilde, constateerde Jos Wilmots in zijn afscheidscollege in 1999 als hoogleraar aan het Limburgs Universitair Centrum (nu Universiteit Hasselt). Zo is het! In de loyaliteit van die bovenlaag aan de eigen taal heb ik niet zoveel vertrouwen. Bij het referendum over de voorgestelde Europese grondwet in Nederland is de kiezers door de Stichting Taalverdediging aangeraden zich tegen de invoering daarvan uit te spreken omdat die grondwet Nederlandstaligen niet zou beschermen tegen het beleid van de eigen regering, dat gericht is op het prijsgeven van het Nederlands als EU-werktaal. Maar die bescherming moet men uiteraard in eigen land zoeken, door de politiek-bestuurlijke en intellectuele bovenlaag daar onder de nodige druk te zetten. Het is niet aan een Europese grondwet daarin te voorzien. □ Wim Couwenberg | |
[pagina 58]
| |
Niet zielig, wel kwetsbaar
| |
[pagina 59]
| |
waarden van het moderne leven, en de bron zijn van iemands zelfrespect, legt mededogen immers de nadruk op de hulpeloosheid, machteloosheid en afhankelijkheid van de mens. In deze vorm van betrokkenheid wordt de ander als slachtoffer gezien en niet als iemand die de regie voert over zijn leven en in staat is zijn eigen boontjes te doppen. Maar het is precies het laatste dat essentieel wordt geacht voor de menselijke waardigheid. Ook de taal rondom mededogen zorgt vooral voor negatieve connotaties. De meelijwekkende figuren, de stakkers, de zielige mensen: niemand wil daarbij horen, want het zijn de verliezers, de losers van het leven. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat mededogen bij de ontvanger ervan wrevel en woede kan opwekken. Hoe goed bedoeld ook, het wordt gemakkelijk ervaren als een bevestiging van de vernederende, armzalige positie waarin iemand verkeert. Mededogen is dan het zout in de wonde. Bovendien komt en passant de verheven positie van diegene die mededogen heeft aan het licht. ‘De stakker’, zo zeggen we, en ondertussen verheugen we ons stiekem in onze superioriteit. Mededogen blijkt een manier om ingenomen te zijn met onszelf: de beklagenswaardige ander vormt de spiegel van onze eigen kracht en zelfgenoegzaamheid. Dat mensen zich verzetten tegen dit medeleven zou dus alleen maar goed zijn: hét teken dat zij niet gereduceerd willen worden tot een slachtoffer, van het leven en van de feelgood-betrokkenheid van anderen. ‘Ik hoef je medelijden niet’ - in de boosheid van deze uitspraak schuilt het zelfrespect van iemand die niet zonder meer in zijn kwetsbaarheid wenst te worden aangesproken. Mededogen is dus verdacht. Het zou een cultuur van slachtofferschap en vernedering in stand houden. Het zou voorbijgaan aan wat echt belangrijk is, het vermogen en de kracht het leven zelf vorm te geven en te dragen. Dit in de ander te respecteren zet meer zoden aan de dijk dan mee te voelen met zijn ellende, zeker als we beseffen dat in dit gevoel het eigenbelang - de prettige gedachte dat we zelf geen stakkers zijn - nooit ver weg is. En daar komt nog iets bij. De focus op de mens als slachtoffer zou verhinderen dat we zicht krijgen op de eigen verantwoordelijkheid voor het leed dat mensen treft. Mededogen schort het oordeel op; het is dé manier om de vraag te ontlopen in hoeverre iemand zelf schuldig is aan zijn penibele situatie. Maar volgens de Britse arts Theodore Dalrymple ligt juist in de weigering over anderen te oordelen, en aldus de oorsprong van hun ellende bij henzelf te leggen, een belangrijke oorzaak dat die ellende voortduurt. In zijn boek Leven aan de onderkant schetst hij een onthutsend beeld van de Engelse onderklasse die met dank aan een softe hulpverleningscultuur van begrip en medelijden zich wentelt in zelfbeklag, en niet of nauwelijks de hand in eigen boezem steekt. Huiselijk geweld, roof, mishandeling, vaderloze gezinnen, druggebruik - het lijden kent vele gedaanten. Maar mee lijden is niet de oplossing, aldus Dalrymple. Integendeel. We moeten afstand nemen, durven oordelen, en de mensen wijzen op hun ei- | |
[pagina 60]
| |
gen rol in hun leed. Mededogen daarentegen ontkent de lastig te erkennen waarheid dat slachtoffers vaak ook daders zijn; dat mensen niet louter het product zijn van een onrechtvaardig systeem, een ongelukkige jeugd, de omstandigheden of het wrede lot, maar dat ze vrij zijn, keuzes kunnen maken en dus voor een belangrijk deel aansprakelijk voor wat er met henzelf en hun naasten gebeurt. Aldus opgevat verschijnt mededogen, die affectieve bekommernis om de ander die het slecht gaat, bijna als iets immoreels: het neemt de ander de waardigheid van zijn vrijheid en verantwoordelijkheid af en helpt mee het lijden en het kwaad te bestendigen door de bron ervan buiten de persoon te situeren. Als we deze bezwaren tegen en gevaren van mededogen overzien, lijkt het heel eenvoudig deze betrokkenheid af te wijzen en te vervangen door het nuchtere respect voor de zelfstandigheid en handelingsbekwaamheid van mensen die zich verantwoordelijk weten voor hun eigen leven. Deze stap gaat echter veel te ver. Mededogen op zichzelf is goed noch slecht. Het gaat erom te bepalen onder welke omstandigheden en voorwaarden het gepast is; zaak is te laten zien dat het, mits gepast, niet vernederend is en geen tegenstelling vormt met respect, maar er integendeel het complement van vormt. Allereerst is dan de ernst van het lijden van de ander van belang. Iemand die gebukt gaat onder het verlies van iets triviaals heeft een schop tegen zijn achterste nodig en geen mededogen. De rampspoed moet aanzienlijk zijn, het gaat erom dat de ander in zijn bestaan zelf getroffen is - zoals bij de dood van geliefden, ziekte, armoede, mishandeling, ontrouw, onvruchtbaarheid, eenzaamheid, politieke vervolging. Mededogen behelst een oordeel over de omvang van het leed, en dat ook als de ander dit oordeel zelf niet of anders velt. Een demente bejaarde wekt mededogen, terwijl of juist omdat hij zelf niet meer in staat is zijn lijden onder ogen te zien. Daarnaast gaat het erom dat het lijden onverdiend is. Mededogen is alleen terecht als iemand niet zelf geheel schuld heeft aan zijn eigen pijnlijke toestand. In haar boek Oplevingen van het denken stelt de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum: ‘Als we denken dat iemand de problemen zelf heeft veroorzaakt, zullen we beschuldigingen of verwijten uiten, maar hebben we geen mededogen’. In tegenstelling tot wat critici van deze emotie beweren is het dus niet zo dat gepast mededogen de kwestie van schuld en verantwoordelijkheid uit de weg gaat. Integendeel. Maar anders dan die critici legt het de nadruk op het feit dat er ook veel ellende is die mensen buiten hun toedoen treft. Het mededogen in deze zin ontkent in het geheel niet het belang van eigen kracht en onafhankelijkheid voor een waardig leven, maar heeft daarnaast oog voor de afhankelijke kant van het leven: niet alles van waarde heeft de mens in de hand, veel valt hem toe en kan hem ook ontvallen. Het erkent dat de mens, hoe autonoom en handelingsbekwaam ook, aan de genade van de wereld blijft overgeleverd. Kortom, we hoeven niet al het ergs waar we aan lijden aan de omstandigheden en het | |
[pagina 61]
| |
lot toe te schrijven - zoals mensen die hun eigen verantwoordelijkheid willen ontlopen geneigd zijn te doen - om de rol ervan in het leven te onderkennen. Anders gezegd, een apologie van het mededogen is geen pleidooi voor een cultuur van (vermeend) slachtofferschap en zelfmedelijden, maar impliceert aandacht voor het gegeven dat mensen, naast waardige individuen die tot zelfstandig handelen in staat zijn, ook geregeld slachtoffer zijn zonder dat dit hun te verwijten valt - ja zelfs als ze zelfstandig handelen (denk aan het begrip tragische schuld). Eerder dan de afstand tussen winnaars en verliezers van het leven extra in de verf te zetten, overbrugt deze aandacht juist het verschil tussen degene die lijdt en degene die voor dit lijden oog heeft, in het besef immers dat dit lijden ook hem kan treffen, dat het meer tot de condition humaine behoort dan hij in de kracht van zijn leven geneigd is te denken. De erkenning van de eigen kwetsbaarheid voor het lot is een belangrijke psychologische voorwaarde om op passende wijze mededogen te hebben met anderen; maar juist deze erkenning is afwezig bij het medelijden dat vernedert. In het licht van deze analyse verschijnt de tegenstelling tussen een politiek die de eigen verantwoordelijkheid centraal stelt en een politiek die het mededogen uitdraagt en cultiveert als vals. Dat de geportretteerde asielzoekers in de filmpjes van ‘26.000 gezichten’ niet zielig zijn, zoals Verdonk terecht heeft opgemerkt, sluit volstrekt niet uit dat ze ons terecht met mededogen vervullen, en dat we daar politieke consequenties aan verbinden. Kwetsbaar en gekwetst zijn ze immers wel, niet in de laatste plaats omdat het jarenlange ontbreken van een echte status hen juist heeft verhinderd een zelfstandig bestaan op te bouwen. Wat de filmpjes aangrijpend maakt, is juist het besef dat zij, mensen (met kinderen) zoals wij, met hun verlangens en verwachtingen, de elementaire voorwaarden ontberen voor wat ons, al te vanzelfsprekend, een waardig, gerespecteerd leven toeschijnt. Het is dan ook nogal goedkoop, ja stuitend hardvochtig, te beweren dat zij, omdat ze er zelf voor gekozen hebben te blijven procederen voor een permanente verblijfsvergunning, met alle onzekerheid van dien, volledig zelf verantwoordelijk zijn voor hun wanhoop, machteloosheid en verdriet. Opgesloten in het zelfmedelijden van het slachtofferschap ontlopen mensen maar al te vaak de verantwoordelijkheid voor het leven dat ze leiden. Maar deze waarheid behoeft aanvulling van een andere: het eenzijdig hameren op de eigen verantwoordelijkheid kan een verhullende manier zijn om mensen in de kou te laten staan, en sluit de mogelijkheid van een echte politiek van mededogen uit. □ Cyril Lansink Deze tekst verscheen eerder in Volzin, nr. 17, 9 september 2005, blz. 18-21. |
|