Streven. Jaargang 73
(2006)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| ||||||||||||||
Chams Eddine Zaougui
| ||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||
op die manier aan een belangrijk adagium uit de filosofie. Maar ondanks de briljante wijze waarop hij afrekent met de geconditioneerde maatschappelijke vooronderstellingen en ondanks de erkenning die hij zoals gezegd genoot bij vooraanstaande geleerden uit zijn tijd, heeft Arnoni tot op heden niet de waardering gekregen die hem toekomt. Zijn naam ontbreekt in bijna alle intellectuele geschiedschrijvingen van de twintigste eeuw. Slechts in dissidente tijdschriften in de Verenigde Staten wordt nu en dan naar hem verwezenGa naar eind[3]. Misschien komt dit omdat Arnoni met zijn stoutmoedige interpretaties het politieke establishment en de intellectuele achterban te hard voor het hoofd stoot? Misschien zien velen in hem slechts een vat vol wrok, iemand die de gehele sociale werkelijkheid opvoert ter bevestiging van zijn rancuneuze gevoelens? Of ligt het aan zijn compromisloze, polemische stijl? Wat de reden ook moge zijn, de veronachtzaming van deze kritische denker doet zonder meer afbreuk aan een stimulerend discours over ethiek en maatschappij, te meer omdat zijn geschriften volop actueel zijn. Dit artikel is een bescheiden bijdrage tot de uiterst schaarse of nagenoeg onbestaande literatuur over Arnoni. Het is een introductie tot enkele kernthema's uit zijn politieke filosofie. Twee aspecten die een centrale plaats innemen binnen zijn denken worden belicht. Enerzijds de zuiver humane grondslag van zijn ethiek en anderzijds zijn provocatieve kritiek op de westerse democratie. | ||||||||||||||
Korte biografieGa naar eind[4]Menachem Samuel Arnoni werd geboren op 1 februari 1922 in de Poolse stad Lódz. Hij groeide op in een welstellend joods, niet-religieus gezin dat net als de meeste Oost-Europese joodse families de droom koesterde een ‘geleerde’ als zoon te hebben. Dat bleek geen ijdele hoop, de jonge Arnoni behoorde tot de briljantste leerlingen van het gymnasium en werd uitgekozen om aan de universiteit van Jeruzalem te studeren. Maar de Duitse invasie maakte een noodlottig einde aan dit plan. Arnoni werd tijdens een lange periode van bijna zes jaar van het ene naar het andere concentratiekamp gebracht en studeerde, zoals hij later zelf schreef, ‘aan de universiteit van Auschwitz’. Kort na de bevrijding nam hij met enkele onderbrekingen de draad van zijn studies terug op: hij promoveerde in de politieke wetenschappen en werd hoogleraar Internationale Betrekkingen aan verschillende Amerikaanse universiteiten. Naast zijn academische activiteiten begon hij in 1950 met een ‘dissident tijdschrift’, genaamd The Minority of One. Over de inhoud van het blad, dat een forum werd voor sociaal geëngageerde intellectuelen, schreef hij: ‘Wij amuseren niet; wij analyseren. We | ||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||
spelen niet in op menselijke zwakheden; we engageren de intellectuele capaciteit van de lezer. We houden met niemand rekening, we spreken onze overtuigingen uit. We kiezen onze onderwerpen niet met het oog op vergroting van de oplage; we zeggen alleen maar wat we denken dat gezegd moet worden. We proberen zelfs niet om een succesvol tijdschrift te maken; we komen uit voor onze mening en zijn bereid daar de prijs voor te betalen’. Na een periode van bijna tien jaar beëindigde Arnoni de publicatie van het blad en zette hij ook definitief een punt achter een verblijf van twintig jaar in de Verenigde Staten. Teleurgesteld in Amerikaanse politiek en samenleving, vestigde hij zich in Nederland, waar hij in 1971 een nieuw tijdschrift in het leven riep: In Search. Het blad bleef bestaan tot zijn plotse overlijden in 1985. Kort daarvoor, in 1980, had Arnoni voor het eerst sinds zijn bevrijding uit de kampen een bezoek gebracht aan Polen. Het werd een traumatische ervaring. Onmiddellijk na zijn thuiskomst begon Arnoni aan een boek dat een filosofisch document werd vol herinneringen en analyses. De titel luidde Moeder was niet thuis voor haar begrafenis (De Bezige Bij, 1982). Nog voor de drukproeven gecorrigeerd waren, probeerde Arnoni een einde aan zijn leven te maken, maar overleefde. Hij herwon energie en wijdde zich net als zijn lotgenoten Primo Levi, Jean Améry en Tadeusz Borowski de laatste jaren van zijn leven aan het schrijven over zijn kampervaringen en het optekenen van herinneringen die daarmee verband houden. | ||||||||||||||
Moraal als permanente uitdagingArnoni's maatschappijethiek valt misschien nog het best te omschrijven als een soort radicaal humanisme. Net als ethicus Peter Singer gelooft Arnoni dat de vigerende moraal een nieuw paradigma nodig heeft dat de menselijke natuur als leidraad neemtGa naar eind[5]. Want ‘wat voor één iemand geldt, geldt - althans psychologisch gezien - voor iedereen. Er is geen menselijke emotie of geneigdheid die wij niet allen in ons hebben. Er bestaat geen stelsel van psychologische kenmerken dat is voorbehouden aan één individu of aan één groep individuen.’Ga naar eind[6] Maar in tegenstelling tot Singer, is voor Arnoni de idee dat deze aangeboren biologische instincten het resultaat zijn van een darwinistische evolutie, van secundair belang. Het enige wat hem interesseert is de vaststelling dat elke maatschappijethiek, wil ze zinvol en realistisch zijn, het ‘eigene aan de mens’ centraal moet stellen en niet, zoals tegenwoordig het geval is, het gecompliceerde web van ontelbare zeden, tradities, beloningen en sancties dat we rondom onszelf gesponnen hebben. De mens moet het vertrekpunt én oriëntatiepunt vormen voor de sociale samenleving en niet andersom. Een hongerig kind zou ons moeten verontrusten, niet omdat | ||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||
de vader, grootvader of overgrootvader in dit of dat heiligdom heeft gebeden of tot dit of dat grondgebied behoort, maar omdat het kind honger lijdt. Dit betekent dat we in onze speurtocht naar een ethische manier van leven, ons rekenschap moeten geven van een heleboel latente menselijke eigenschappen. Arnoni concentreert zich daarbij hoofdzakelijk - en bijna uitsluitend - op de negatieve menselijke eigenschappen zoals onder andere het nastreven van eigenbelang, narcisme en liegen. Zijn redenering is de volgende: wie nog niet de laagste eigenschappen in zichzelf heeft ontdekt, is niet alleen onwetend hoe hij daaraan het hoofd moet bieden, maar weet ook niet dat er iets is waaraan hij het hoofd moet bieden. Om het goede te kunnen doen, moet men zich er ten volle van bewust zijn dat het instinct naar het tegenovergestelde neigt. Arnoni ziet dus een noodzakelijk verband tussen het potentiële en feitelijke kwaad. Het hoeft niet te verbazen dat voor Arnoni de achilleshiel van de vigerende ethiek het nietszeggende en ondoelmatige liefdesgepredik is dat door haar wordt uitgedragen. De huidige fixatie op het goede is volgens hem niet alleen pertinent misleidend, ze zou ons wel eens opnieuw zuur kunnen opbreken. Daarentegen, ‘als in de plaats van liefdesgepredik de mensen het besef werd bijgebracht dat ze in staat zijn te haten en kwaad te doen, zou het misschien gemakkelijker worden om menselijkheid en moraliteit in praktijk te brengen op momenten dat het erop aankomt en de omgeving zich er het minst toe leent. Veiligheids-instructies bereiken hun doel niet door de gevaren van brand voor mensen te verbergen, maar door hen erop voor te bereiden hoe ze in geval van brand moeten handelen’Ga naar eind[7]. Arnoni gelooft immers - en naar eigen zeggen is dit het meest veelzeggende dat hij aan zijn kampleven heeft overgehouden - dat iedereen een potentiële Adolf Eichmann is, of beter, dat hij, ik en jij een potentiële Eichmann zijn. De kiem van het kwaad, van alle kwaad, ligt dus in het hart van iedere mens. Ieder mens is zijn eigen grootste vijand. Alexander Solzjenitsyn, die opgesloten zat in een Russisch arbeidskamp, schrijft in De Goelag Archipel: ‘was het maar waar dat er ergens slechte mensen verraderlijk boze daden zaten te plegen. Was het maar waar dat we hen alleen maar hoefden te scheiden van de rest van ons en hen te vernietigen. Maar de scheidingslijn tussen goed en kwaad loopt dwars door het hart van iedere mens’Ga naar eind[8]. Deze les dient volgens Arnoni uiterst persoonlijk opgevat te worden, want iedere vermaning tot de mensheid in het algemeen heeft niet het gewenste schokeffect, essentieel om het grondwerk te leggen op basis waarvan iemand moreel gedrag in de praktijk gaat brengen. Morele uitdagingen die bij anderen beginnen, zijn geen morele uitdagingen. Wie zichzelf er nooit had van verdacht een potentieel voor wreedheid te be- | ||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||
zitten, zal dat potentieel, in onvoorziene omstandigheden, zonder weerstand of waarschuwing tegemoet treden. Dit verklaart trouwens waarom Jean Améry, een der chroniqueurs van Auschwitz en barakgenoot van Primo Levi, het niet met Hannah Arendt eens is wanneer ze spreekt over de ‘banaliteit van het kwaad’. Het kwaad is volgens Améry nooit banaal omdat het zich onvermijdelijk manifesteert en veruitwendigt in een ‘verantwoordelijk’ persoonGa naar eind[9]. Ieder mens kan dus best zichzelf als verdachte beschouwen in plaats van de ‘mensheid’ met de vinger te wijzen. Dit wekt natuurlijk de indruk dat Arnoni een onvervalst pessimist was, een nihilist pur sang die in alle mensen zijn grootste vijand zag, zichzelf niet uitgezonderd. Dit vermoeden wordt gesterkt door de vele twijfels die hij heeft geuit omtrent de vraag of mensen überhaupt wel tot naastenliefde in staat zijn. Het valt moeilijk te ontkennen: hoewel Arnoni qua temperament naar het optimisme neigde, zijn observatie en filosofische analyse gingen onmiskenbaar in de richting van het tegenovergestelde. Maar een nihilist was hij allerminst, hij had immers een doel voor ogen: zijn medemensen te bewegen tot een andere, betere wereld dan die hij altijd om zich heen had gezien. Of zoals Wim Kayzer het tijdens een herdenkingsbijeenkomst treffend zei: ‘Hij had, elke dag, elk uur, de geur van Auschwitz om zich heen, de geur die nooit meer uit zijn kleren en zijn neusgaten zou gaan. En tegelijk, terwijl hij wist dat de werkelijkheid nooit te vertellen zou zijn, niet echt, niet alles, ging hij maar door. Niet alleen met de werkelijkheid zoals ze was, maar ook met die andere, de werkelijkheid zoals die had kunnen, ja, behoren te zijn’Ga naar eind[10]. Samenvattend kunnen we stellen dat Arnoni ervan overtuigd is dat dit permanente besef dat in elke mens veel gemeens en wreedheid sluimert - waarvan men het bestaan niet vermoedt tot deze wakker wordt gemaakt - ons de solide en noodzakelijke filosofische grond onder onze voeten geeft waarop de huidige en toekomstige generaties kunnen bouwen, als ze tenminste medemensen voor elkaar willen zijn. Maar in scherp contrast met wat Arnoni omschrijft als de ‘kracht van het negatief denken’, hoeven we de berichten van Amnesty International er maar op na te lezen, om ons te realiseren dat we tegenwoordig in de luchtkastelen van onze verbeelding leven. We schijnen steeds opnieuw te vergeten - moedwillig of niet - dat deze imaginaire kastelen, die de deugdzaamheid als vanzelfsprekend beschouwen, meestal ook folterkamers heeft. | ||||||||||||||
Afscheid van de democratieVoor zijn kritieken op de liberale democratieën van het Westen doopte Arnoni zijn pen in vitriool. Onder andere de autonomie van het | ||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||
collectivum - een van de beginselen van onze democratie, waarbij de politieke autonomie erin bestaat dat het collectivum leeft volgens de wetten die het zichzelf heeft gegeven - is voor hem onaanvaardbaar. Arnoni vindt het absurd dat elke kiezer bevoegd verklaard wordt, over de meest uiteenlopende en complexe vraagstukken een oordeel te kunnen vellen. ‘Hij [de kiezer] kan zo stom zijn als een rund en zo onwetend als Adam in eigen persoon, toch is hij bevoegd om beslissingen te nemen’Ga naar eind[11]. De mogelijkheid dat pure dwaasheid wordt verheven tot een maatschappelijke norm en een algemeen geldig principe, doet het bloed in zijn aderen koken. Bovendien, zo merkt Arnoni op, spelen politici hier handig op in door zich te bekwamen in het hanteren van argumenten ad populum. Ze zijn experts op het gebied van verkiezingscampagnes, geen wereldverbeteraars. Ze paaien en misleiden het kiezersvolk, met alle gevolgen van dien. Want waarom maken democratische leiders anders niet vaker gebruik van een betrouwbare rechtstreekse raadpleging of referendum? Ook - en misschien vooral - het blinde vertrouwen in de heilzame en humane uitwerking van de democratie krijgt zijn volle minachting. ‘Op haar best is democratie een illusie’, zo schrijft hij, ‘één trede lager is ze een hersenschim; en meestal is ze fraude op geweldige schaal’. Hij gaat verder met de democratie te omschrijven als ‘een massahypnose die meer wijdverspreid is dan nazisme en fascisme ooit zijn geweest. Het is een religie, en net als alle andere religies is ze niet bestand tegen de meest elementaire toetsen der logica. Daarom schept ze de emotionele sfeer die geen ruimte biedt voor dergelijke toetsen; haar “waarheden” worden eerder gevoeld dan onderzocht. Marx had volkomen gelijk toen hij zei dat godsdienst opium was voor het volk, maar hij vergat hetzelfde te zeggen over zijn eigen surrogaat. En over democratie’Ga naar eind[12]. Kortom, in onze democratische roes ontgaat ons de fundamentele waarheid over de democratie: ze is niet ideaal, maar slechts een procedure. Het verlangen van de meeste westerse democratieën, en de Verenigde Staten voorop, als roeping een soort universele zegepraal van het goede tot stand te brengen, is tot mislukken, of beter, ongelukken gedoemd. ‘Daar waar de dageraad van het goede aanbreekt, gaan kinderen en grijsaards ten onder, vloeit er bloed’, waarschuwde de Russische schrijver Vasili Grossman reedsGa naar eind[13]. ‘Beschaafde oorlogen’ en ‘vredesbommen’ zijn volgens Arnoni het ondankbare gevolg wanneer het Westen, onder de banier van de democratie, het paradijs op aarde wil bouwen. De idee dat de democratische methode alleenzaligmakend is, kwam natuurlijk al veel vroeger onder vuur te liggen. Alexis de Tocqueville, die met De la Démocratie en Amérique (1835-1840) volgens kenners het beste boek ooit heeft geschreven over democratieGa naar eind[14], zag daarin weliswaar de aanvaarding van een nieuwe wereldGa naar eind[15], maar anderzijds wijdde | ||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||
hij - en dit is Arnoni natuurlijk niet ontgaan - vele bladzijden aan de beperkingen van het democratische bestuur. Tocqueville beschouwde deze beperkingen als grenzen die onder geen beding mogen overschreden worden, ongeacht de verlangens van de numerieke meerderheid. In plaats van een besluitvorming bij meerderheid van de stemmen te onderschrijven, houdt Tocqueville juist een tirade tegen wat hij ‘de tirannie van de meerderheid’ noemtGa naar eind[16]. Ook recente denkers, zoals de wereldberoemde historicus Eric Hobsbawm, maken kritische kanttekeningen bij de democratie - die de meest voorkomende regeringsvorm ter wereld is geworden. Het sterkste argument ten gunste van de democratie, namelijk dat dit systeem - zoals Churchill opmerkte - ondanks alles beter is dan enig ander, vindt Hobsbawm niet langer overtuigend. De onzekerheden rond de democratische politiek worden volgens hem steeds zichtbaarder en kunnen daarom nog moeilijk worden ontkendGa naar eind[17]. Arnoni's afrekening met de democratie is zeker niet nieuw of origineel. Hij onderscheidt zich dan ook niet zozeer door zijn inhoud, maar veeleer door zijn stijl. Hij radicaliseert de kritieken van zijn voorgangers op de ‘democratische filosofie’. Bovendien, het feit dat het enorme filosofische probleem van de democratie al vaker aan de orde is gesteld, hoeft zeker geen afbreuk te doen aan de politieke filosofie van Arnoni. In een tijd waarin supermacht Amerika het Midden-Oosten eer wil bewijzen door de democratie met geweld in te voeren, en Vlaams Belang zich misnoegd voelt door het cordon sanitaire, blijft het publieke debat over de democratie, hoewel ongewoon moeilijk, heel noodzakelijk. | ||||||||||||||
BesluitMen kan zich terecht afvragen of de criticaster en categorische nee-zegger Arnoni zelf wel een duurzame oplossing heeft voor enerzijds het probleem van de huidige, optimistische maatschappijethiek en anderzijds voor de democratie als kwalijk hallucinogeen. Wat het eerste betreft kunnen we kort zijn, want zoals eerder al is gebleken, beschouwt Arnoni de moraal als een permanente uitdaging. Hij sprak in dat verband van de ‘kracht van het negatief denken’; éénieder moet voor zichzelf de latente eigenschappen van zijn mens-zijn onderkennen, ook en misschien vooral de slechte. Want het identificeren eerder dan het negeren of minimaliseren van de biologische determinanten van bijvoorbeeld agressie moet als basis dienen voor een betere maatschappijethiek. Deugdzaamheid begint namelijk waar het kwaad eindigt. Over de democratie ten slotte benadrukt Arnoni dat, hoe prijzenswaardig ze ook is - of was -, ze daarom nog niet onze meest recente afgod hoeft te zijn. ‘Ja, natuurlijk wordt democratie in praktijk gebracht en heeft ze recht van bestaan - ergens, soms. Maar niet altijd, niet te | ||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||
allen tijde.’Ga naar eind[18] Ze heeft de ultieme wijsheid niet in pacht, meer zelfs, ze bezit onmiskenbaar grove tekortkomingen die ons tot nadenken moeten stemmen. Wanneer we bij Arnoni ten slotte op zoek gaan naar ‘De Oplossing’ voor de democratie, dan geeft hij ondubbelzinnig toe dat hij ons het antwoord schuldig moet blijven. Maar alleen maar omdat ‘Het Alternatief’ voor de democratie zoals deze omhelsd wordt als een alternatief voor fascisme, eenvoudigweg niet bestaat. We moeten, zo meent hij, ophouden met ons tevreden te stellen met al te sterke vereenvoudigingen en éénwoordige ‘oplossingen’ zoals ‘fascisme’, ‘socialisme’ of ‘democratie’. De werkelijkheid is immers niet zo simpel, en dit geldt in het bijzonder voor maatschappelijke vraagstukken. Zo bestaat de enige echte en relevante oplossing er volgens hem in, het leven en de wereld in al hun complexiteit tegemoet te treden. Dit vereist, zoals Arnoni zelf duidelijk inziet, veel improvisatie en een pragmatisch talent. Gelukkig ligt het in het menselijke vermogen - maar niet in dat van de democratie -, niet alleen rechte, maar ook ingewikkelde gekromde en verstrengelde lijnen te zien. Als we onszelf en onze omgeving niet te veel geweld willen aandoen, zo meent Arnoni, dan moeten we deze complexiteit huldigen. Maar hoe we zo'n houding het best in de praktijk omzetten, daarover blijft Arnoni vaag. Bovendien beseft hij dat het helemaal niet eenvoudig zal zijn ons de ‘kracht van het negatief denken’ eigen te maken, alsook de complexiteit van de ons omringende wereld te aanvaarden. Het zal, om het met zijn woorden te zeggen, een inspanning vergen die zwaarder is dan welke puur lichamelijke inspanning ook. Maar het is aan ons om te bepalen of we onze visie op onszelf en de wereld willen verdiepen en verbreden of ze willen laten verschrompelen. | ||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||
Bibliografie
|
|