Streven. Jaargang 73
(2006)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
Jack van der Weide
| |
1927-2005Willem van Genk wordt in 1927 in Voorburg geboren in een katholiek gezin, als tiende kind en enige jongen na negen meisjes. Zijn moeder overlijdt aan borstkanker als hij vijf jaar oud is, zijn vader zal nog enkele malen hertrouwen. Op school weten de leraren niet wat ze met Willem aanmoeten: hij is nauwelijks aanspreekbaar, is slordig, interesseert zich enkel voor aardrijkskunde en geschiedenis en ligt verder het liefst op de | |
[pagina 20]
| |
grond te tekenen. Vader Van Genk, chocolatier van beroep, probeert met enig fysiek geweld zijn zoon in het gareel te krijgen, zonder merkbaar resultaat. Een instituut voor moeilijk opvoedbare jongens, waar Willem in 1937 naartoe wordt gestuurd, blijkt niet te baten. Willems tekentalent wordt wel herkend en men probeert hem tot reclameschilder op te leiden, maar ook dat mislukt. In zijn omgeving rijst het vermoeden dat hij zwakzinnig is. Tijdens de oorlog vindt een cruciale episode in het leven van Willem van Genk plaats, als de Gestapo huiszoeking komt doen omdat zijn vader er van wordt verdacht joden te helpen. Willems angst (en tegelijk fascinatie) voor macht, uniformen en totalitaire regimes lijkt hier zijn oorsprong te vinden en zal zijn leven gaan beheersen. Na de oorlog komt hij terecht in een werkplaats voor verstandelijk gehandicapten in Den Haag. Van wat er na het betalen van zijn kosthuis overblijft van zijn loon koopt hij boeken en tekenpapier, waarmee hij elke avond ettelijke kilometers naar een van zijn zussen loopt om te kunnen tekenen. Rond 1960 wordt zijn tekentalent door het kunstcircuit opgemerkt. Joop Beljon, directeur van de Koninklijke Haagse Academie voor Beeldende Kunsten, nodigt Van Genk uit om te komen tekenen en schilderen. Hij blijkt echter niet in groepsverband te kunnen werken en weet zich bovendien geen raad met de aanwezigheid van vrouwen. Dankzij Beljon boekt hij echter wel een eerste succes met zijn deelname aan de tentoonstelling Nieuwe Realisten, in 1964 in het Haagse Gemeentemuseum, met o.a. Ron Kitay, Woody van Amen en Edoardo Paolozzi. Een doorbraak lijkt er in hetzelfde jaar te komen met een tentoonstelling in Steendrukkerij De Jong & Co. in Hilversum, die wordt geopend door Willem Frederik Hermans. De media schenken ruimschoots aandacht aan Van Genk en zijn werk, maar mede vanwege de door Beljon opgestelde vraagprijzen wordt er nauwelijks iets verkocht en raakt de kunstenaar al snel weer vergeten. In 1972 schaft het Stedelijk Museum Amsterdam twee grote werken van Van Genk aan en in 1981 begint de Collection de l'Art Brut in Lausanne zijn werk aan te kopen. Wanneer vervolgens in 1986 een grote tentoonstelling aan hem wordt gewijd in Lausanne, is Van Genks naam internationaal gevestigd als een van de meest interessante verschijningen in de wereld van de art brut. In 1997 wint hij de Grand Prix op een tentoonstelling voor outsider art in Bratislava. Met zijn gezondheid en geestelijke vermogens gaat het vanaf het einde van de jaren tachtig echter bergafwaarts. In 1996 en 1997 wordt Van Genk drie keer opgenomen in de psychiatrische inrichting Bloemendaal in Den Haag. Enkele beroertes maken het hem kort daarna onmogelijk nog te werken. In mei 2005 overlijdt hij aan de gevolgen van een longontstekingGa naar eind[2]. | |
[pagina 21]
| |
Plakkaten, lakjassen, trolleybussenVolgens Ans van Berkum, auteur van de tot op heden enige monografie over Van Genk, bestaat het oeuvre van de kunstenaar in essentie uit collagesGa naar eind[3]. Van Berkum onderscheidt vier hoofdonderdelen. Allereerst is er het tweedimensionale werk, dat bestaat uit tekeningen, schilderijen en ook enkele etsen. Het tweedimensionale werk vormt in ieder geval kwantitatief het hoofdonderdeel van het oeuvre. Van Genk (die dit werk zelf consequent aanduidt met de term ‘plakkaten’) begint al op zeer jonge leeftijd te tekenen, waarbij hij een voorkeur ontwikkelt voor gebouwen, stadsgezichten en vervoermiddelen. Vaak voegt hij delen van verschillende kleinere tekeningen samen door ze op grotere vellen papier of board te kleven, waarna hij op het resultaat weer verder gaat tekenen, schilderen of kleven. Op deze manier ontstaan grote, complexe kunstwerken van steeds terugkerende beeldelementen die een overweldigende indruk maken: ‘Beeldthema's herhalen zich op onverwachte momenten. Treinen stormen op je af, de zeppelin zeilt weer aan, een bepaalde vliegtuigformatie komt buitengewoon bekend voor. Een meisje met een stijve blonde krul wandelt weer eens door het beeld en dáár rijst weer eens zo'n gele Franse lelie op en daar de uivormige torens van het Kremlin. En altijd weer springt Arnhem, zijn trolleystad met die kluwen van bovenleidingen en bundels aansuizende bussen, in beeld.’Ga naar eind[4] In de loop van de jaren zestig begint Van Genk meer en meer met olieverf op hardboard te werken, waarbij hij in nog ruimere mate de collage-techniek hanteert. Teksten gaan een steeds belangrijkere plaats innemen. In de jaren negentig lijkt hij enkel nog met vierkleurenbalpen te werken, waarbij hij soms zijn tekeningen kopieert en weer samenvoegt tot nieuwe werkenGa naar eind[5]. Als tweede onderdeel van het oeuvre noemt Van Berkum de collectie lakjassen die Van Genk in de loop der jaren heeft aangelegd. De jassen, hoofdzakelijk zwart, werden na aanschaf door de kunstenaar bijgewerkt met drukknopen van de Hema. Voor Van Genk waren de jassen een middel om enig zelfvertrouwen en zelfs een gevoel van macht te krijgen en hij zag ze ook zelf als kunstwerkenGa naar eind[6]. Elke jas werd meestal maar eenmaal gedragen, waarna de kracht ervan als verloren werd beschouwd. Toch bewaarde Van Genk alle jassen, mogelijk vanwege het gevoel van veiligheid dat ze hem verschaften. Ze maakten daarmee integraal deel uit van het derde onderdeel van het oeuvre, het interieur van de flat van de kunstenaar in de Haagse Harmelenstraat, die hij van 1964 tot het einde van de jaren negentig bewoonde. De flat, door Van | |
[pagina 22]
| |
Berkum ‘een Gesamtkunstwerk’ genoemd, was door Van Genk in de loop der jaren omgevormd tot een eigen wereld waarin meubilair, boeken, kunstwerken, posters, lakjassen, snuisterijen en nog veel meer tot één geheel werden. De onttakeling van de flat wanneer Van Genk naar een verpleegtehuis wordt gebracht, is gedeeltelijk te zien in de eerder genoemde documentaire Ver van huis. Bewaard gebleven onderdeel van het interieur is de installatie Busstation Arnhem, door Van Genk opgetrokken uit bouwplaten en gevonden materiaal. Samen met de losse trolleybussen die in de loop van de jaren tachtig en negentig ontstaan, is daarmee het vierde onderdeel van het oeuvre genoemd. Daar kom ik dadelijk nog op terug. | |
ArnhemZoals reeds enkele malen naar voren gekomen is, speelt de stad Arnhem een belangrijke rol in het werk van Van Genk. Enerzijds keren verwijzingen naar de stad met grote regelmaat terug in werken met een ander onderwerp. Zo kan men in de teksten die vanaf de jaren zestig steeds vaker in de plakkaten opduiken, ineens de woorden ‘Sonsbeek '71’ of ‘Arnhem trolleystad’ tegenkomen, duiken Arnhemse gebouwen in andere steden op of rijden er trolleybussen op plaatsen waar ze nooit hebben gereden of dat al tientallen jaren niet meer doen. Anderzijds gaat het in een aantal werken specifiek om Arnhem zelf. Ik bespreek ze in chronologische volgorde. Niet vermeld in de catalogus in de monografie van Ans van Berkum, maar wel tentoongesteld in de afdeling gewijd aan Willem van Genk in het Gentse Museum Dr. Guislain, zijn enkele interessante tekeningen die vermoedelijk uit de jaren veertig stammen. Een titel als Stadt Köln lijkt al vooruit te verwijzen naar het latere werk, terwijl anderzijds bijvoorbeeld Organist St. Bavokerk Haarlem een voor Van Genk ongewoon onderwerp heeft. Opvallend zijn hier al de tekeningen die op Arnhem of omliggende gebieden betrekking hebben: Groot Arnhem - gebouw der Nederlanden, Groeten uit Lichtenvoorde, District ‘Mooi Nederland’ (een trein in de omgeving van Nijmegen) en een titelloze tekening met een bus die van of naar Doetinchem rijdt. In de jaren vijftig tekent Van Genk voornamelijk stadspanorama's in potlood en inkt, waarbij hij foto's uit reisgidsen als uitgangspunt gebruikt. De tekeningen zijn niet realistisch, in de zin dat gebouwen uit de ene stad in de andere worden geplaatst en Van Genk in het algemeen zijn verbeelding de vrije loop laat - ook hier is het de collagetechniek die hoogtij viert. Op deze manier ontstaan werken als Frankfurt, Leipzig, Leningrad, Moskou, Berlijn, Wenen, Keulen en ook Arnhem. Laatstgenoemd werk wordt door Van Berkum ‘ca. 1955’ gedateerd, als materiaal wordt | |
[pagina 23]
| |
‘mixed media on paper’ genoemd (net als bij vrijwel alle andere stadspanorama's), terwijl de tekening in 1998 mogelijk nog in bezit van de kunstenaar zou zijn en 91,5 × 167 cm zou metenGa naar eind[7]. Van Arnhem is geen afbeelding bekend, maar wie in de monografie afbeeldingen van ander werk uit dezelfde tijd ziet kan er zich wel een beeld van vormenGa naar eind[8]. Van geheel andere aard dan de stadspanorama's is het drieluik Urbanisme et Architecture, door Van Berkum gedateerd tussen 1960 en 1970. Anders dan bij veel van zijn werk uit de jaren vijftig gebruikt Van Genk hier wel kleuren, terwijl ook teksten een belangrijke rol spelen. In het rechterluik staat Moskou centraal, gezien vanuit een dubbeldeksvliegtuig. Links is Stockholm de belangrijkste stad, deels getekend met een vierkleurenbalpen en met inzetstukken die onder meer op Keulen en Helsinki betrekking hebben. In het middelste deel van de tekening draait alles om Arnhem, gezien in vogelperspectief en zonder verwijzingen naar andere steden. Afgebeeld is het gedeelte van de stad tussen de spoorlijn en de Rijn, zo'n 500 meter breed, met onder meer de Jansbuitensingel, het Velperplein, de Walburgiskerk, de John Frostbrug en uiteraard de Eusebiuskerk. Over de Jansbuitensingel rijden achter elkaar zes kleine trolleybussen in de richting van het centrum. De enige inzet in dit deel van de tekening is een tondo (cirkelvorm) linksboven met daarin een gedetailleerde plattegrond van Arnhem en omstreken, en daaromheen de woorden ‘THE BATTLE OF ARNHEM’ en ‘ARNHEM YESTERDAY K.L.M.’. Bij het leegruimen van de flat van Van Genk aan de Harmelenstraat komen uit douche en logeerkamer tientallen trolleybussen tevoorschijn die de kunstenaar sinds het begin van de jaren tachtig heeft gemaakt, zonder dat zelfs zijn vrienden en familie ervan af wisten. Kern van elk werk vormen de bouwplaten voor trolleybussen die Arnhemse banketbakkers gebruikten en soms nog steeds gebruiken om hun koekjes, de bekende Arnhemse meisjes, in te verpakken. Hiermee gaat Van Genk aan de slag: ‘Over de hoofdvorm heen zijn met lijm en touw technisch aandoende delen geknutseld, enorme koplampen en zwaailichten, blinkende raamomlijstingen, reflectors en bedradingen die naar merkwaardige knoppen leiden. [...] Hij plakt knipsels op alle panelen, randen en lijsten en vult ze aan met geschreven briefjes en kaartjes in vierkleurenbalpen, vaak tot kleine harmonica's gevouwen of bedekt met niet helemaal meer transparant plastic. [...] Zelfs het motorische gedeelte aan de onderkant, tussen de wielen, wordt met minutieuze aandacht uitgewerkt.’Ga naar eind[9] Dat het om Arnhemse trolleybussen gaat is overduidelijk: niet alleen staat op elke bus het nummer en eindstation van de betreffende lijn ver- | |
[pagina 24]
| |
meld (‘Geitenkamp’, ‘Velp’, ‘Elsweide’, ‘Presikhaaf’, enz.), ook worden voortdurend Arnhemse winkels en horecagelegenheden genoemd: ‘Haarhuis’, ‘Wegeling Papiertechniek bv Arnhem’, ‘Maison Nouveauté’, ‘Patisserie-Bonbonnerie Léon’ en heel vaak ‘Ratelband Hap-Hoek’. Sterk verwant met de losse trolleybussen is de installatie Busstation Arnhem, door Van Genk in de jaren negentig opgetrokken onder het huiskamerraam in zijn flat, eveneens uit bouwplaten en afvalmateriaal. Het is de interpretatie van de kunstenaar van het plein voor het centraal station in Arnhem vóór de komst van de parkeergarage: onder een niveau van bovenleidingen, opgetrokken uit stokjes, ijzerdraad, koelkast-roosters en stukjes pvc-pijp, staat tussen enkele wachthuisjes een enorme hoeveelheid trolleybussen. Deze exemplaren zijn echter iets grover van structuur en minder fijn uitgewerkt dan de hierboven beschreven losse bussen. Aan de reclameteksten en de namen van de lijnen is opnieuw duidelijk te zien dat het om Arnhem gaat.
Willem van Genk, Installatie busstation Arnhem, ca. 1992-1997
Een van de laatst voltooide tweedimensionale werken van Van Genk, uit 1996, is eveneens getiteld Busstation Arnhem. Het betreft een tekening in vierkleurenbalpen van het stationsplein, gezien vanuit de zuidwesthoek. Centraal in de tekening staan zes trolleybussen keurig in het gelid (bestemmingen als ‘Presikhaaf’ en ‘Velp’ zijn te onderscheiden), met op de voorgrond enkele voorbijgangers en op de achtergrond het | |
[pagina 25]
| |
station en nog een paar andere gebouwen. Wat vooral opvalt is de sterk geaccentueerde kluwen bovenleidingen, waar met name de voorste bus geheel mee lijkt vergroeid. Een deel van Busstation Arnhem was door Van Genk ook al verwerkt in de bovenste strook van de pentekening Zagreb uit 1995Ga naar eind[10]. | |
‘Ze rijden ook in Moskou’Waarom Arnhem? Wat was voor Van Genk de fascinatie van deze stad, een fascinatie die in de loop der jaren steeds sterker leek te worden? Van Berkum, die kort op deze vraag ingaat, komt met de suggestie dat er mogelijk een verband is met Van Genks stiefbroer Henk, zoon van zijn vaders derde vrouw Leni. Deze Henk zou in Arnhem hebben gewoond, maar omdat hij in de oorlog fascistische sympathieën had werd Willem het contact afgeraden, ‘iets wat hem heel goed juist in die richting kan hebben gestimuleerd’Ga naar eind[11]. Ook Van Genks zwager Theo van den Heuvel zou een factor geweest kunnen zijn bij met name het vervaardigen van de trolleybussen. Theo bouwde modeltreintjes met elektrisch licht erin en stalde deze uit op de kasten in zijn woning. ‘Dat hij met die trolleybussen is begonnen, is een soort heimwee naar mijn man. Alles wat met vroeger te maken heeft, wil hij vasthouden’, aldus Theo's weduwe Tine, Van Genks oudste zusterGa naar eind[12]. Opvallend is de associatie bij Van Genk van Arnhem met Moskou. Het duidelijkst is dit het geval in Urbanisme et Architecture, hierboven beschreven, maar in de monografie van Van Berkum is deze associatie op nog minstens twee plaatsen te vinden. Op een titelloze tekening uit 1990, opnieuw een drieluik, staat in het linkerdeel Rusland en vooral Moskou centraal. Te herkennen is de koepel van een stationshal met enkele plaatsnamen in Cyrillisch schrift. Rechtsboven staan onder andere een toren van een Russische kerk en het woord ‘Moskou’. Linksboven is het Arnhemse Willemsplein getekend, met enkel trolleybussen en teksten als ‘Arnhemse zedenpolitie’, ‘ARN FILM WEEK HEM’ en een vrijwel onleesbare zin met herkenbaar het woord ‘trolleybussen’Ga naar eind[13]. Nog interessanter is een brief van Van Genk aan de Brusselse galeriehoudster Françoise Henrion, geschreven eind jaren tachtig en in de monografie van Van Berkum in facsimile afgedrukt. In de rechterbovenhoek van het tweede vel staan twee trolleybussen getekend, met erachter enkele gebouwen: ‘verkeershuis Arnhem’, ‘film week theater Arnhem Polskie [?] film’, ‘Haarhuis’, ‘Chinâh center’ - opnieuw gaat het om het stationsplein, ditmaal gezien vanuit de noordoosthoek. Helemaal op de achtergrond zijn twee kerkspitsen te zien, links met de tekst ‘Eusebiuskerk... markt’, rechts ‘sloopkerk’. Onder de tekening staan teksten als ‘centrale vervoersdienst gemeente Arnhem’; ‘de Arnhemse statie [?] | |
[pagina 26]
| |
haringkar’, ‘Arnhem centraal “the trolly song”’, ‘Expo Velp Kastanjelaan’, maar ook ‘ze rijden ook in Moskou’ en ‘visit the Gorky Bollar [?]’Ga naar eind[14]. Het lijkt Van Genk vooral om de trolleybussen te gaan, bussen die in Nederland alleen in Arnhem rijden, maar die in veel (vooral Oost-Europese) steden nog steeds tot het straatbeeld behoren. ‘Ze rijden ook in Moskou’ - Moskou heeft het grootste trolleynetwerk ter wereld, met tachtig lijnen en negentienhonderd bussen. Het is dus niet zo dat de trolleys alleen maar in Van Genks fantasie overal rondrijden, in veel van de door hem afgebeelde steden is dat ook daadwerkelijk zo. De vraag is uiteraard wat oorzaak en gevolg is: heeft Van Genk een fascinatie voor Arnhem vanwege de trolleybussen, of is hij gefascineerd door trolleybussen vanwege Arnhem? In het voordeel van de laatste hypothese lijkt te spreken dat in zijn jeugdwerk al wel beelden uit Arnhem en omstreken voorkomen, maar nog geen trolleybussen. Aan de andere kant waren er in Van Genks jonge jaren meer steden waar trolleybussen reden en past zijn fascinatie bovendien in een bredere belangstelling voor alles wat rijdt en vliegt, van treinen en trams tot vliegtuigen en zeppelins. Deze laatste ‘verklaring’ lijkt aantrekkelijk: Van Genk is gegrepen door bepaalde vervoermiddelen, één daarvan is de trolleybus, en omdat in Nederland trolleybussen alleen nog maar in Arnhem rijden, gaat hij zijn aandacht steeds meer op die stad richten. Opvallend is overigens wel dat de twee andere steden waar eveneens trolleybussen hebben gereden, Groningen (tot 1965) en Nijmegen (tot 1969), beide voorkomen in de vroege tekeningen van Van Genk en hij heeft ze dus waarschijnlijk op jonge leeftijd bezochtGa naar eind[15]. Maar daarmee verschuift slechts de vraag: niet meer ‘waarom Arnhem?’ maar ‘waarom trolleybussen?’. Wie het oeuvre van Van Genk in zijn geheel beschouwt, ziet zeker in het werk tot de jaren tachtig nog geen speciale belangstelling voor trolleybussen. In de jaren vijftig en zestig lijken het vooral treinen en stations te zijn die de interesse van de kunstenaar hebben, met afbeeldingen van onder meer Amsterdam, Antwerpen, Moskou, Boedapest (het Kaletti-station in die stad vindt Van Genk het mooiste van de hele wereld), Berlijn, Parijs en Londen. Daarnaast zijn in stadspanorama's waar de trein niet centraal staat vaak overkappingen van stationsgebouwen te zien. Ook trams hebben in deze jaren de aandacht van Van Genk, waarbij de bovenleidingen meestal dominant in beeld worden gebracht. In drie tekeningen van Amsterdam uit het einde van de jaren vijftig - Amsterdam laatste blauwe tram, Raadhuisstraat en Amsterdam Centraal Station - lijken bovenleidingen en rails steeds aan de basis van de afbeelding te liggen, waarbij er echter geen sprake is van de bijna woeste kluwens die zowel de installatie als de pentekening Busstation Arnhem kenmerkenGa naar eind[16]. | |
[pagina 27]
| |
Willem van Genk, Raadhuisstraat, tekening, ca. 1959
Het is verleidelijk de speciale rol van treinen, trams en ook trolleybussen in verband te brengen met de trauma's en de dwanghandelingen van Van Genk. Van Berkum stelt in haar monografie, onder andere op grond van de woorden ‘Voor vader en zoon’ op Märklin (1970), dat de treinen en aanverwanten rechtstreeks verbonden zijn met de verstoorde en gecompliceerde relatie van de kunstenaar met zijn vader: ‘Voor altijd zullen treinen en stations voor Van Genk de band aangeven met zijn vader. Vanuit die kern zal hij ze exploreren en hun betekenis voor het lot van de mensheid trachten te achterhalen’. Daarnaast zouden de stationsoverkappingen volgens Van Berkum een verbeelding zijn van ‘zijn angst om opgeslorpt te worden en dan een beroerte of hartverlamming te krijgen’ en hebben de wolken uit de stoomlocomotieven een seksuele betekenis voor Van GenkGa naar eind[17]. Hoewel de hier geciteerde analyse van Van Berkum niet de mijne is, denk ik wel dat het mogelijk is de bovenleidingen van de trams, treinen en trolleys te koppelen aan het paranoïde wereldbeeld van de kunstenaar. Met name de bovenleidingen zouden daarin het zichtbare gedeelte (en dus het bewijs) kunnen vormen van de samenzweringen en geheime machtsstructuren die hij overal vermoedt. In het geval van trams en treinen is er dan nog een bepaald evenwicht tussen bovenleidingen en rails, maar bij de trolleybussen is dat evenwicht verdwenen. Hoewel het enigszins psychologie van de koude grond is, zie ik deze hypothese | |
[pagina 28]
| |
bevestigd in een opmerking van Van Berkum die de toenemende complexiteit van de tweedimensionale werken in verband brengt met de ontwikkeling van de schizofrenie van de kunstenaar. Als bewijs hiervoor beschrijft ze twee van zijn brieven, uit 1964 en uit 1988. De brief uit 1964 kent een helder schrift en gaat slechts over één onderwerp, het doel van een volgende buitenlandse reis. In de linkerbovenhoek van de brief is een zonnetje getekend. De brief uit 1988 is een chaos van verschillende kleuren pen, Van Genk springt van de hak op de tak en is nauwelijks te volgen, het handschrift is kinderlijk en soms onleesbaar en de marges zijn volgekladderd met allerlei soorten tekeningen en opschriftenGa naar eind[18]. Analoog hieraan zou ook de obsessieve aandacht voor Arnhem en trolleybussen in de jaren tachtig en negentig kunnen worden verklaard. Met de ontwikkeling van Van Genks schizofrenie verschuift zijn aandacht (angst, obsessie) steeds meer naar de bovenleidingen van diverse vervoersmiddelen, wat bij uitstek leidt naar de trolleybus, die geen rails kent. Omdat Arnhem de enige Nederlandse (en dus relatief gemakkelijk bereikbare) stad is waar nog trolleybussen rijden, en omdat Van Genk al van jongs af een bepaalde fascinatie voor de stad heeft, dringt juist deze plaats zich in het latere werk meer en meer op. Het belang van specifiek het stationsplein is logisch, gezien Van Genks oude voorkeur voor stations en omdat het de plek is waar hij Arnhem keer op keer binnenkomt. Dat hij vaak iets gebruikt zal hebben bij de Hap-Hoek van Ratelband lijkt eveneens voor de hand te liggen. Misschien is het zelfs mogelijk dat de kunstenaar ooit (bij zijn eerste bezoek?) getroffen is geweest door het herkennen van zijn eigen voornaam in het Willemsplein, maar hier betreden we wel erg onvaste grond. | |
Besluit‘- Wilt u een lekker Arnhems meisje?, vraagt de zuster van Willem van Genk. Ze presenteert thee en een schaal met koekjes, die door de kunstenaar zijn meegenomen van zijn laatste reisje naar Arnhem, een stad die hij graag bezoekt, omdat het de enige plek in ons land is waar de door hem bewonderde trolleybussen rijden.’ Deze door Dick Walda beschreven scène speelt zich af tijdens een bezoek aan Van Genks zuster Tine in april 1997: de kunstenaar is kennelijk weer een keer naar Arnhem geweestGa naar eind[19]. Enkele maanden later wordt hij door een tweede beroerte getroffen en zal hij niet meer zelfstandig kunnen reizen. In de aan het begin van dit artikel al aangehaalde documentaire Ver van huis bezoekt Van Genk Arnhem wellicht werkelijk voor de laatste maal, in gezelschap van Walda. We zien hem in een trolleybus over de Jansbuitensingel in de richting van het station rijden, peinzend voor zich uitkij- | |
[pagina 29]
| |
kend en zonder te reageren op zijn reisgenoot die tegen hem aanpraat. Even later steken ze de straat over, waarbij Van Genk struikelt als hij het trottoir op wil stappen. Uiteindelijk zitten beiden op een terrasje van een uitspanning buiten de stad, waar ze iets gebruiken - Van Genk wellicht zijn geliefde loempia met sambal. Het zijn droevige beelden. |
|