| |
| |
| |
Stijn Geudens
‘Die vervloekte oorlog’
Het oorlogsdagboek (1914-1918) van Joris Van Severen
Joris Van Severen, vooral bekend als de stichter en leider van het Verdinaso (Verbond van Dietse Nationaal-solidaristen) in de jaren dertig, blijft anno 2005 nog steeds tot de verbeelding spreken. Ook vijfenzestig jaar na zijn dood worden er herdenkingen en colloquia georganiseerd en sedert 1997 verschijnt er zelfs een jaarboek dat geheel aan hem is gewijd. De aandacht voor Joris Van Severen is eigenlijk een constante sinds hij op 20 mei 1940 in Abbeville door Franse militairen werd vermoord. Een kleine bibliotheek werd ondertussen reeds volgeschreven. Van Severen was voorts het onderwerp van talrijke licentiaatsverhandelingen, tentoonstellingen en tv-documentaires. Hij figureerde in romans van onder meer Hugo Claus, Piet Van Aken, Willy Spillebeen en Axel Bouts en inspireerde ook dichters en toneelschrijvers. Waarschijnlijk zijn er geen andere politieke leiders uit het Interbellum, behalve koning Leopold III en de socialistische ideoloog Hendrik De Man, die tot vandaag zo blijven fascineren én voor controverse zorgen als Van Severen. Die twee houdingen, sympathie en afkeer, hebben dan ook lange tijd de beeldvorming rond hem bepaald. Het maakt het er allemaal niet gemakkelijker op een historisch verantwoorde en genuanceerde kijk te ontwikkelen, greep te krijgen op wie de man echt was. Wel moet gezegd dat sinds de jaren zeventig in de publicaties over Van Severen het hagiografische en polemische karakter geleidelijk aan heeft plaatsgemaakt voor een meer historisch-kritische en objectieve ondertoon. In elk geval kunnen we alleen maar toejuichen dat na bijna een eeuw eindelijk zijn oorlogsdagboek van 1914-1918 werd uitgegeven, want daarin
| |
| |
kan de geinteresseerde lezer voor het eerst eens uitgebreid (500 bladzijden lang) en zonder belemmeringen kennismaken met de mens Joris Van Severen.
Joris (of Georges) Van Severen werd geboren op 19 juli 1894 in het West-Vlaamse dorpje Wakken. Het gezin behoorde tot de katholieke burgerij, was Vlaamsgezind en tweetalig (wat in die tijd niet onverenigbaar was). Van 1903 tot 1912 zat de jonge Georges op het Gentse jezuïetencollege Sint-Barbara, waar het Frans de voertaal was. Na zijn humaniora trok Van Severen naar de (toen eveneens nog Franstalige) Rijksuniversiteit Gent, waar hij zich inschreef voor de kandidatuur Wijsbegeerte en Letteren als voorbereiding op de rechtenstudie, die hij evenwel nooit zou voltooien. Op 4 augustus 1914 viel Duitsland België binnen. Zes weken later werd Joris Van Severen onder de wapens geroepen. Na een opleiding tot hulpofficier in Frankrijk kwam hij in maart 1915 als sergeant aan het IJzerfront terecht. Tijdens de oorlogsperiode hield Van Severen een soort dagboek bij dat bewaard werd in de vorm van een reeks schriftjes en een aantal losse bladen, documenten die zich thans bevinden in het archief van de KU Leuven. De notities van Joris Van Severen vormen geen klassiek ‘soldatendagboek’. De lezer die vooral geïnteresseerd is in de beschrijving van gevechtshandelingen en het leven in de loopgrachten, zal teleurgesteld zijn. Dat aspect komt nauwelijks ter sprake. Het was er Van Severen namelijk niet om te doen allerlei feiten en wetenswaardigheden te noteren, hij wilde in de eerste plaats zijn eigen gevoelens en stemmingen beschrijven en analyseren.
| |
Liefdesperikelen
Het zal dan ook geen verbazing wekken dat het grootste deel van het dagboek gewijd is aan zijn liefdesperikelen. Voor sommige lezers, die Joris Van Severen alleen maar kennen als de stugge leider van het Verdi-naso, klinkt dit misschien verrassend. Maar zij die zich wat nader geinformeerd hebben, weten wel beter: aseksueel was de eeuwige vrijgezel Van Severen allerminst. Bepaalde vrouwen konden hem het hoofd behoorlijk op hol brengen en omgekeerd oefende ook Van Severen, hoewel klein van gestalte en tenger gebouwd, door zijn steeds tot in de puntjes verzorgde uiterlijk en zijn onberispelijke stijl, een sterke aan-trekkingskracht uit op het andere geslacht. Een eerste belangrijke liefdesaffaire dateert van zijn studententijd in Gent, toen hij een passionele relatie onderhield met Christiane Candelé, een Française die als verkoopster werkte in een warenhuis. Tijdens de oorlogsjaren dacht hij er nog vaak met weemoed aan terug. Zijn volgende grote liefde, Katia InnesTaylor, leerde hij kennen in november 1915 in De Panne. Tijdens zijn vrije dagen vond Joris Van Severen daar een tweede thuis in de ‘Swiss
| |
| |
Cottage’, de kleine villa van Maria Belpaire, een ver familielid en tevens een bekende flamingante en letterkundige. Haar huis vormde zowat het trefpunt van de intellectuelen en kunstenaars onder de frontsoldaten. Ook Katia Irenes-Taylor, een Engelse verpleegster die in Veurne een hulpcentrum voor de Belgische bevolking had opgericht, was er een van de vaste bezoekers. Haar belezenheid, haar fijngevoeligheid en elegante verschijning (op blz. 75 is een prachtige foto van haar opgenomen) maakten dat Joris Van Severen binnen de kortste keren smoorverliefd werd. Dat de vrouw vijftien jaar ouder was dan hij en bovendien gehuwd (al stelde het huwelijk niet veel meer voor), maakte daarbij niets uit. Het dagboek bevat heel wat lange, smachtende dialogen (in het Frans) tussen de twee. Het zijn hoogdravende beschouwingen over de ene, absolute, ware en zuivere liefde, kortom, de overspannen taal die men kan verwachten van iemand die het zwaar te pakken heeft. Irenes-Taylor ging evenwel nooit echt in op de avances van Van Severen en uiteindelijk bloedde hun relatie dood. Lag het aan het grote leeftijdsverschil? Had Katia Irenes-Taylor al te veel meegemaakt in haar leven?
Nog voor de ene liefdesrelatie goed en wel was afgesloten, kondigde de volgende zich al aan. Tijdens een opleidingsperiode in het Franse Parigné leerde Van Severen het echtpaar Marcel en Germaine Ducobu kennen. Terug aan de IJzer bleef hij met beiden corresponderen en de briefwisseling met Germaine mondde uit in een nieuwe vurige liefde, die, in tegenstel-ling tot de vorige, ook lichamelijk voltrokken werd. Van Severen werd innerlijk verscheurd door de situatie omdat hij Marcel Ducobu, die ondertussen ook aan het front vocht, zeer waardeerde als vriend en hij stond zelfs op het punt hem alles op te biechten. Niettemin, Van Severen plaatste opnieuw de bevrediging van zijn persoonlijke verlangens boven de katholieke idealen die hij op andere momenten uitbazuinde. De dubbele moraal die hij op dat vlak hanteert en die hij ook onverbloemd beschrijft in zijn dagboek, is op zijn minst merkwaardig te noemen. Op een bepaald moment verzucht hij: ‘Lust trekt me hevig aan. Ik voel het kwaad der zonde niet’ (blz. 347). Dat hij terzake weinig scrupules had blijkt ook uit zijn gescharrel met gelegenheidsliefjes en prostituees tijdens zijn reisjes naar Londen en Parijs. Misschien dacht hij hetzelfde als wat Cyriel Verschaeve hem eens verklaarde: ‘Geen staat, geen regering mag haar volk in de toestand laten waar ons leger sinds vijf jaar aan 't bederven ligt. Duizenden jongemannen in de jaren zijnde waar de natuurstuwing het hevigst is, in de onmogelijkheid gesteld aan die natuurstuwing op wettige wijze haar gang te laten gaan en zo tot zedeloosheid gedreven, zedeloosheid die daarbij nog werd aangewakkerd. Ik geloof, ik ben niet zeker, maar ik geloof dat God menige zonde op dat gebied bedreven niet aanrekent’ (blz. 401).
Maar er zijn niet alleen de liefdesaffaires. Van Severen sluit in en achter de loopgraven ook enkele belangrijke vriendschappen. Zo leert
| |
| |
hij in de reeds genoemde ‘Swiss Cottage’ de Franstalige Antwerpenaar Charles Gouzée de Harven kennen. De goede verstandhouding tussen beide mannen zou uitgroeien tot een intieme vriendschap, die pas zou eindigen met Van Severens dood in 1940. En ten slotte is er natuurlijk de kameraadschap tussen de soldaten die het ook in de moeilijkste omstandigheden voor elkaar blijven opnemen, zelfs met gevaar voor eigen leven. Van Severen werd door zijn soldaten op handen gedragen en omgekeerd was hijzelf ook oprecht bekommerd om het welzijn van zijn mannen. Voor mij zijn het deze passages die behoren tot de mooiste momenten van het dagboek, veeleer dan het geëxalteerde proza van de verliefde jongeman.
| |
Kunstenaar en intellectueel
Tijdens de vier oorlogsjaren had Joris Van Severen veel tijd om te lezen. Hij kocht en verslond stapels boeken. Zijn dagboek vertelt niet alleen welke auteurs hij las, maar ook hoe hij erop reageerde. Van Severen zag zichzelf overigens ook als een beginnend schrijver en zijn dagboek als een literaire onderneming. Maar om zijn notities nu zonder meer te catalogiseren als ‘literatuur’, dat lijkt me toch te hoog gegrepen. Daarvoor is de kwaliteit te wisselend. Zeker, zijn dialogen met Innes-Taylor hebben iets van een toneelstuk, maar vallen nogal langdradig, saai en zeurderig uit. Zijn stijl is soms vermoeiend, barok en doet denken aan Cyriel Verschaeve. De natuurimpressies zijn misschien nog het meest te genieten en ademen de sfeer van Stijn Streuvels en Karel van de Woestijne, twee schrijvers die hem sterk hebben beinvloed. Van de ‘Hollanders’ zijn het Couperus, Querido en vooral Multatuli die hem bezig houden. Maar veel meer nog dan op de Nederlandse stort Van Severen zich op de Franse letteren: de Gentenaar Maurice Maeterlinck (eveneens een oudleerling van het Sint-Barbaracollege), de dichters Rimbaud, Baudelaire en Verlaine, voorts Barbusse, Gide en vooral de ‘katholieke’ schrijvers Péguy, Claudel, Suarès, Barrès, Hello, Psichari en Bloy. Deze laatste was zonder twijfel zijn favoriet. Onder meer Bloys ‘apocalyptische’ geschriften over de Mariaverschijning in La Salette maakten diepe indruk. De tweede plaats op de lijst van lievelingsauteurs werd ingenomen door de Italiaan Gabriele D'Annunzio en de Noorse dramaschrijver Henrik Ibsen verdient wellicht de derde stek. Nog vermeldenswaard zijn ten slotte: Oscar Wilde, G.B. Shaw, Johannes Jorgensen, Nietzsche, Tolstoj, Dostojewski, Gorki en de Bengaalse dichter Tagore. De lijst kan uiteraard nog verder aangevuld worden, maar beperk ik hier tot de voornaamste ‘eigentijdse’ auteurs.
Het is een bont gezelschap en de lectuur hielp Van Severen niet meteen zijn geestelijk evenwicht te vinden. Telkens opnieuw liet hij zich
| |
| |
sterk beinvloeden door het laatste boek dat hij gelezen had. Cyriel Verschaeve merkte hierover op: ‘Wat een warboel moeten al die modernen in uw hoofd en hart brengen!’ (blz. 82). Het is inderdaad een mengelmoes van traditionalisten en avant-garde, van bohémiens en gevestigde namen, van katholieken en niet-katholieken. Niettemin zijn er enkele duidelijke krachtlijnen te trekken. Hoewel de interesse van Joris Van Severen in principe vrij breed was, ging zijn voorkeur uit naar Franstalige, katholieke auteurs, inzonderheid die uit het mystieke en traditiona-listische kamp. Het zou hem later uiteindelijk brengen bij antimoderne theoretici als René de La Tour du Pin, Charles Maurras, Georges Valois en Jacques Maritain, zeg maar de Franse tak van de ‘conservatieve revolutie’. Dat is overigens niet in tegenspraak met zijn interesse voor de culturele avant-garde. Die was tijdens de eerste decennia van de twintigste eeuw, voor zover er al sprake was van een politieke oriëntatie, evengoed ‘rechts’ als ‘links’ gekleurd. Waarom zou men zich als overtuigd conservatief overigens niet mogen interesseren voor het ‘linkse’ gedachtegoed of omgekeerd? De neiging mensen te willen opsluiten in één bepaald ideologisch hokje is begrijpelijk, maar het stemt nu eenmaal niet steeds overeen met de historische werkelijkheid.
Tijdens een van de vele lyrisch ambitieuze buien in zijn dagboek roept Van Severen uit: ‘En wat staat er me nu te doen: buiten bereik der slagen der maatschappij te leven, van daaruit haar trotseren, haar verachten en hekelen en bestrijden door geschrift, drama's zoals Ibsen’ (blz. 326) en elders ‘ik doe aan geen politiek mee, maar zal schrijven en mijn gedachten (filosofie, godsdienst, kunst), gedachten als Bloy bijvoorbeeld, door mijn volk zenden’ (blz. 355). Zijn bedoeling was dus de maatschappij te veranderen via intellectueel en cultureel engagement en niet door politieke actie. Kort na de oorlog zou hij die idee concreet gestalte geven in de vorm van het maandblad Ter Waarheid, dat een overzicht wilde bieden van en reflecteren over de culturele en politieke ontwikkelingen in binnen- en buitenland. Het tijdschrift zou het vier jaargangen uithouden, van 1921 tot 1924. Maar ook daarna nog bleef Van Severen steeds goede contacten onderhouden met verscheidene belangrijke vertegenwoordigers uit de literaire wereld en de kunstscène.
Nog een laatste element uit het dagboek dat ik hier even wil aanhalen zijn Van Severens ontmoetingen met Georges Lemaître, de latere Leuvense hoogleraar astrofysica en een van de grondleggers van de ‘oer-knaltheorie’. Lemaître, ingenieursstudent uit Charleroi, ook geboren in het jaar 1894, was ingedeeld bij de artillerie. In de zomer van 1916 leerde hij Joris Van Severen kennen en kon hij met hem uitgebreid discussiëren over het katholieke geloof, hun beider idool Léon Bloy en over zijn wetenschappelijke interpretatie van het Genesis-verhaal, die hij later zou uitwerken tot de theorie van de Big Bang. 'Plots bezoek van George
| |
| |
Lemaître die me zijn geniale vondst uitlegt. Een nieuwe verklaring van het Genesis-hoofdstuk, dat Mozes met de laatste grootste wetenschapsmensen verenigt en de onontkoombare moeilijkheden waarvoor zij op het einde van hun baan bleven stom staan, omverkegelt en alle theorieën harmoniseert, veel mysteries opheldert en een hele nieuwe wereld-visie schept. Simpel, eenvoudigweg geniaal. Ik sta in verbazing, verrukking en geluk’ (blz. 215).
| |
Politiek
Intellectuele en politieke aspiraties waren, zoals gezegd, bij Van Severen wezenlijk met elkaar verbonden. En politieke inzet betekende bij hem allereerst gevoeligheid voor de ‘Vlaamse zaak’. Die kreeg hij al mee van bij zijn geboorte. Tenslotte werd hij gedoopt door niemand minder dan priester-dichter Hugo Verriest, bekend flamingant, een tijdlang onderpastoor in Wakken en vriend des huizes. Verriest heeft Joris Van Severen tijdens zijn puberteitsjaren sterk beïnvloed en leerde hem onder meer het werk van Albrecht Rodenbach kennen. Zijn Vlaamse gevoelens kregen voorts een sterke impuls tijdens de laatste jaren op het Sint-Barbaracollege, waar de spanning onder de leerlingen tussen flaminganten en franskiljons goed voelbaar was. De Vlaamsgezinde katholieke politicus Frans Van Cauwelaert zag hij in die periode als zijn grote voorbeeld. Ook tijdens zijn studies aan de Rijkuniversiteit Gent bleef hij zich inzetten voor de Vlaamse zaak. Van Severen plaatste de kwestie steeds in internationaal perspectief: hij wilde geen eng particularisme maar een beweging gericht op de Europese geest. Daarmee sloot hij nauw aan bij de ideeën van de ‘anarchist’ en flamingant August Vermeylen, wiens Kritiek der Vlaamse beweging een van de twee boeken was die hij in zijn ransel stak toen hij in 1914 onder de wapens geroepen werd.
Tijdens de oorlog maakte hij kennis met priester-schrijver Cyriel Verschaeve, onderpastoor in Alveringem (een dorpje achter de frontlijn) en idool van veel Vlaams-katholieke studenten. Verschaeve werd zowat de geestelijke leidsman van de Vlaamsgezinde frontsoldaten. Een aantal van hen groepeerde zich in de loop van 1916 om via de pers en studiekringen een Vlaamsgezinde werking onder de soldaten te organiseren. Ze steunden onder meer de vraag van Frans Van Cauwelaert aan de Belgische regering in Le Havre om na de oorlog de Rijksuniversiteit Gent te vernederlandsen. Toen de regering die vraag afwees, radicaliseerde de groep en ging ze geheime activiteiten uitbouwen. In de eerste maanden maakte Joris Van Severen deel uit van de leiding van deze ‘Frontbeweging’. De Stireté Militaire hield hem scherp in de gaten en twee keer werd hij als verdacht element naar een strafkamp gestuurd, de tweede keer ook gedegradeerd. Nauw verweven met zijn flamin- | |
| |
gantisme en zijn antibelgische gevoelens was Van Severens pacifisme. Zijn hevige afkeer van de oorlog en van de Belgische militaire top loopt als een rode draad door het dagboek en geeft soms aanleiding tot céliniaans aandoende scheldtirades.
Alles wat het einde van ‘die vervloekte oorlog’ dichterbij kon bren-gen juichte hij van harte toe. Via kranten en tijdschriften volgde hij de internationale actualiteit op de voet. Onder meer uit het Engelse weekblad The New Europe neemt hij hele passages letterlijk over. Vooral de situatie in het door hem gekoesterde Rusland krijgt zijn volle aandacht. De staatsgreep van de bolsjewisten in november 1917 verneemt hij met instemming: ‘Ik ben vol bewondering voor Rusland. Het volk, zichzelf in volle vrijheid meester - zoals volk - wil kost wat kost vrede. En 't huichelt niet. Geen verrotting hier, geen kabaal, geen munitiebazen en munitiebarons, de zuivere wil alleen van een groot, eenvoudig, diep volk’ (blz. 340). De terreur van Lenin neemt hij er later vergoelijkend bij: ‘Wij mogen de bolsjewieken al de geweldenarijen die in Rusland gebeurden, niet aanwrijven. Daar zijn moordenaars in alle revoluties’ (blz. 418).
| |
Verdinaso
Sommigen zullen nu misschien de wenkbrauwen fronsen: Joris Van Severen die de communistische machtsgreep in Rusland verwelkomt? Allicht was hij op het moment dat hij dat schreef niet op de hoogte van de werkelijke impact van de rode terreur en later zal hij zich ook duidelijk afzetten tegen het communisme als ideologie en tegen geweld als politieke methode. Maar toch is het niet zo verbazingwekkend dat Van Severen een tijdlang flirtte met de gedachte van een gewapende staatsgreep. Hij was er immers, zoals zo vele intellectuelen in die tijd, voorstander van dat de massa geleid zou worden door een kleine groep, een elite, al zag hij de invulling van die idee in de eerste plaats op het culturele vlak: een ‘dictatuur der geestespartij’, een begrip dat hij ontleende aan de Franse auteur Stendhal. Zijn politieke ervaringen in de jaren twintig hebben hem in deze houding nog gesterkt. Van 1921 tot 1929 zetelde hij in het parlement als volksvertegenwoordiger voor de Frontpartij. Het was een periode van ontgoochelingen en frustratie. In 1929 werd hij niet herkozen en al snel keerde hij zich af van de parlementaire democratie en van het traditionele flamingantisme. Het leidde tot de oprichting in 1931 van het Verdinaso, het Verbond van Dietse Nationaal-solidaristen. Het zou te ver voeren binnen het kader van deze bijdrage grondig in te gaan op de ideologische evolutie van Van Severen in deze periode en op het fenomeen ‘Verdinaso’. Maar omdat hierover nog steeds een aantal misverstanden bestaat, wil ik toch enkele punten aanstippen:
| |
| |
1. Het Verdinaso was een beweging en geen partij. Een beweging bovendien die zich richtte op de vorming van een elite en zich met nadruk afkeerde van de ‘massa’. Van Severen wilde op die manier de maatschappij veranderen, ‘door vreedzame overtuiging’, net zoals hij dat in de vroege jaren twintig met het tijdschrift Ter Waarheid wilde doen. In partijpolitiek geloofde hij niet (meer).
2. Het Verdinaso was niet fascistisch of nationaal-socialistisch, al kwam het op sommige momenten en op sommige punten wel dicht in de buurt. In publicaties van het Verdinaso werd er weliswaar geregeld verwezen naar de prestaties van Mussolini en Hitler, maar die waardering was in de jaren dertig een algemeen verschijnsel en liep van Churchill tot Gandhi. Voor het uiterlijke vertoon geldt hetzelfde. Uniformen, optochten, symbolen en slogans, de leiderscultus, het kwam niet alleen voor bij nationalisten, maar evengoed bij katholieken, socialisten en communisten. In plaats van ‘fascistische stijl’ kan men dus beter spreken van de ‘stijl van de jaren dertig’. Het Verdinaso wilde tot slot net als het fascisme het corporatisme invoeren. Hierbij kan opgemerkt worden dat het corporatisme in de brede zin van het woord reeds eeuwenoud is en dus niet typisch fascistisch. Het werd ook door de katholieke kerk sterk gepromoot (de encycliek Quadragesimo anno uit 1931) en onder meer door het naoorlogse België geinstitutionaliseerd. België noemt men doorgaans geen fascistisch land.
3. Het Verdinaso behoorde tot de bredere stroming van de ‘conservatieve revolutie’, een beweging die ontstond in de negentiende eeuw en zich fundamenteel verzette tegen de Franse Revolutie, een wezenlijk antimoderne stroming dus. Hier liggen drie belangrijke verschilpunten tussen het Verdinaso enerzijds en het fascisme van Mussolini en het nationaal-socialisme van Hitler anderzijds. Het Verdinaso streefde naar een gedecentraliseerd (federaal) staatsmodel, een niet-totalitaire maatschappij-inrichting en een centrale plaats voor de katholieke leer. Het fascisme en nog meer het nationaal-socialisme betrachtten juist een sterk centraal staatsgezag, waren totalitair ingesteld en niet- of zelfs antikatholiek. In dat opzicht waren ze precies de erfgenamen van de Franse Revolutie en de moderniteit, waartegen de ‘conservatieve revolutie’ zich verzette.
4. Het Verdinaso stond niet stil, maar evolueerde tussen haar ontstaan in 1931 en het feitelijke einde in 1940, zowel inhoudelijk als uiterlijk. Een eerste belangrijke verandering was het vervangen van het flamingantisme en de Groot-Nederlandse idee (alle Nederlandstaligen in één staat) door een ‘Belgische’ koers en de ‘Heel-Nederlandse’ gedachte (de ‘Bourgondische Nederlanden’ of de latere Benelux). Een verandering die Van Severen de banbliksems van de Vlaamse beweging zou opleveren. De tweede belangrijke wijziging was het dras- | |
| |
tisch milderen van het agressieve, militaristische vertoon van de beginjaren tot een meer gematigde, haast ‘burgerlijke’ stijl tegen het einde van de jaren dertig. Beide veranderingen waren zeker gedeeltelijk ingegeven door pragmatisme. Van Severen zocht namelijk toenadering tot het Belgische establishment. Ambieerde hij een politiek mandaat?
5. Joris Van Severen heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog nooit gecollaboreerd, om de eenvoudige reden dat hij reeds op de eerste oorlogsdag als ‘staatsgevaarlijk element’ werd opgepakt en nadien naar Frankrijk gevoerd, waar hij tien dagen na zijn arrestatie samen met twintig medegevangenen werd vermoord (over de vraag waarom de ‘belgicist’ Van Severen op de verdachtenlijst stond bestaat er nog steeds onduidelijkheid). Zijn dood betekende het feitelijke einde van het Verdinaso. Een deel van de beweging werd opgeslokt door het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) en kwam zo in de collaboratie terecht. Andere Verdinaso-aanhangers - onder wie niet de minsten - engageerden zich dan weer in het verzet. Aangezien Van Severen in de periode vóór het uitbreken van de oorlog Hitler geregeld zwaar op de korrel nam en dit in Berlijn ongetwijfeld bekend was, is het niet ondenkbaar dat, mocht Van Severen niet vermoord zijn, hij uiteindelijk (als gevangene) in een Duits concentratiekamp terechtgekomen zou zijn.
Het Verdinaso mag dan pas opgericht zijn in de jaren dertig, de aanzetten daartoe vinden we reeds terug in het oorlogsdagboek, zowel de methode ‘evolutie van binnen uit, groeien van de nieuwe geest tot hij stilaan de kwade machten overrompelt, door de kracht der waarheid’ (blz. 355), als het kernprogramma: ‘opbouwen van de katholieke orde die gaat van familie langs volk, koning tot aan de paus. Het vastknopen van een nieuwe wereldorde aan de oude hiërarchie der Middeleeuwen. Eenheid en orde, echte orde E.. .1 Instaurare omnia in Christo’ (blz. 428). Het getuigt al bij al van een opmerkelijke ideologische continuïteit.
Het Verdinaso moet gezien worden als een project van ‘volksver-heffing’, zo typisch voor die tijd, meer nog dan als een politiek initiatief in de enge zin van het woord. Aan het IJzerfront werd Van Severen geconfronteerd met het gebrek aan omgangsvormen van de Vlaamse soldaten en met de schrijnende politieke onmondigheid. Wars van alle conformisme en middelmatigheid wilde hij die situatie veranderen. Centraal daarbij stonden de katholieke leer en de ideeën over orde en discipline zoals hij die in zijn collegetijd bij de jezuïeten had leren kennen. Tekenend is ook dat Van Severen, net als de Heilige Benedictus, een Leefregel opstelde. Het maakte het Verdinaso haast tot een ‘geestelijke’ orde. Van Severen was inderdaad in de eerste plaats een opvoe- | |
| |
der, een vormer, een bouwer (in dat opzicht heeft hij me altijd wat doen denken aan de schooldirecteur Bint uit de gelijknamige roman van Ferdinand Bordewijk). Luc Schepens formuleerde het dertig jaar geleden, in een nog steeds zeer lezenswaard essay, als volgt: ‘Hij was een mensenvormer die aan de Vlamingen geleerd heeft hun eigen persoonlijkheid, op een beschaafde en stijlvolle wijze te manifesteren. En op dit vlak reikt zijn schaduw veel verder dan zijn kleine gestalte laat vermoeden’.
| |
Droom en daad
Joris Van Severen bracht stijl en grootsheid in de Vlaamse politiek, op een moment dat die twee dingen ten onzent nauwelijks bekend waren (twee zaken ook die we vandaag al weer een tijdje zijn kwijtgespeeld). Het natuurlijke gezag, de zekerheid en de wilskracht die hij uitstraalde zijn des te opmerkelijker, omdat hij innerlijk een twijfelaar was en een zoeker, en omdat hij emotioneel zwaar in de knoop lag met zichzelf. Het wijst op een zekere ‘gespletenheid’ en Van Severen zelf was zich daar terdege van bewust. Zo schrijft hij in zijn oorlogsdagboek: ‘Heidendom en christendom leven fel in mij en strijden om mijn ziel. Wanneer zal ik die kunnen synthetiseren?’ (blz. 284), en op een keer vraagt hij Cyriel Verschaeve ‘of een mens al de persoonlijkheden die hij in zich heeft, uitleven mag’ (blz. 110). Historici hebben die dualiteit al vaker opgemerkt. Zo publiceerde Arthur de Bruyne in 1961 een biografie van Joris Van Severen onder de titel Droom en daad. Beter had hij het niet kunnen samenvatten. Enkele jaren geleden schreef ook Patrick Spriet in dit verband enkele rake dingen in zijn biografie van schilderes Rachel Baes, de laatste grote liefde van Van Severen. Hij citeert onder meer uit een brief van Van Severen waarin die het heeft over ‘les personnages en moi’. Elders schrijft Spriet: ‘Enerzijds zag hij zichzelf als een asceet, een biddende katholiek, een filosoof; anderzijds woekerde in hem de amorele kunstenaar, de actiemens, de fantast’ en ook ‘op verscheidene punten verloor Van Severen in elk geval de strijd met zichzelf, en dat is behalve een geruststellende ook een tragische gedachte’. De Leuvense historicus Lode Wils noemt hem ‘een aristocraat verdwaald in de politiek’. Luc Schepens spreekt van ‘een raadsel’.
De dramatische omstandigheden waarin hij aan zijn einde is gekomen hebben de mythevorming rond zijn persoon zeker in de hand gewerkt. Door zijn vroegtijdige dood zullen we immers nooit weten of hij zijn politieke idealen ooit had kunnen realiseren. Hij is tenslotte steeds aan de zijlijn van de politieke arena blijven staan en heeft in dat opzicht nooit iets moeten bewijzen (in Nederland is recent Pim Fortuyn in vergelijkbare, tragische omstandigheden ook kunnen uitgroeien tot een
| |
| |
cultfiguur). Maar toch, het feit dat hij vermoord werd kan dan wel de mythevorming na zijn dood verklaren, het biedt geen verklaring voor de aantrekkingskracht die hij uitoefende tijdens zijn leven, de duizenden mensen, van gewone arbeiders tot bekende intellectuelen, die hij wist te begeesteren. Ook vandaag nog getuigen tijdgenoten van de geweldige indruk die Van Severen op hen maakte en die zo veel jaren later nog steeds nazindert. Dat is een vaststelling waar men niet zomaar omheen kan. Van Severen was ‘bezeten’ door een bepaald ideaal en wist dat ook over te brengen. En de aanzet daartoe, hoe naïef, pedant of stuntelig ook, is reeds terug te vinden in zijn oorlogsdagboek.
Dat document is dan ook onmisbaar voor al degenen die op een of andere manier meer willen weten over Joris Van Severen als mens én als leider. Maar het dagboek verschaft niet alleen inzicht in de geestesontwikkeling van de schrijver zelf, het leert ook veel over de turbulente situatie van een hele generatie. Sterk aanbevolen dus voor al wie geïnteresseerd is in deze scharnierperiode uit de recente geschiedenis. De tekst werd bovendien erg keurig uitgegeven door historicus Daniël Vanacker, bekend van zijn lijvige studie over de Frontbeweging. Zijn inleiding en toelichtend nawoord zijn duidelijk, verhelderend en terzake. Daarbij verhoogt de uitgebreide index van persoonsnamen, die werd samengesteld door Maurits Cailliau van het Studiecentrum Joris van Severen en die een schat aan bijkomende informatie bevat, de toegankelijkheid nog in aanzienlijke mate en maakt het dagboek zo tot een boeiend cultuurhistorisch document, een belangrijk getuigenis van een complex mens in een al even gecompliceerde tijd.
Joris Van Severen, Die vervloekte oorlog. Dagboek 1914-1918, uitgegeven en ingeleid door Daniël Vanacker, Uitgeverij Pelckmans in samenwerking met het Studiecentrum Joris van Severen, Kapellen/Ieper, 2005, 536 blz., 42,50 euro, ISBN 90-289-3586-X.
| |
Andere belangrijke publicaties
Jaarboeken Joris van Severen (vanaf 1997) (zie www.jorisvanseveren.org) |
Maurits Cailliau (red.), Gedenkboek Joris van Severen 1894-1994, Nationaal Studie- en Documentatiecentrum Joris van Severen, Aartselaar, 1994. |
Arthur de Bruyne, Joris van Severen. Droom en daad, Oranje Uitgaven, Zulte, 1961. |
Luc Schepens, ‘Joris van Severen: een raadsel’, hi Ons Erfdeel, 1975, nr. 2, blz. 221-239. |
Patrick Spriet, Een tragische minnares. Rachel Baes, Joris van Severen, Paul Léautaud en de surrealisten, Van Halewyck, Leuven, 2002. |
Lode Wils, Joris van Severen. Een aristocraat verdwaald in de politiek, Davidsfonds, Leuven, 1994. |
|
|