| |
| |
| |
Forum
De versierde wereld
Vroeger deed ik boodschappen. Tegenwoordig winkel ik. Preciezer: tegenwoordig doe ik mijn boodschappen in een geïmporteerde ambiance, een mall of winkelcentrum. Daardoor alleen al krijgt boodschappen doen steeds meer trekken van winkelen. Vroeger haalde ik wat nodig was om het huishouden draaiend te houden op een zo effectief mogelijke manier in huis: qua tijd voor of na het werk, in winkels die op de route lagen, met een snelle en trefzekere gang langs de schappen, waarin ik precies wist te vinden wat nodig was. In het weekeinde was de bulk van benodigdheden in huis gehaald, ook zo snel en effectief mogelijk en vanuit een streven naar evenwicht tussen genietbaar en gezond. Ruimte voor zomaar verleidelijke lekkerigheidjes was minimaal. Ik had zelfs een hekel aan winkelen; ik meen dat nog steeds te hebben. Ook de winkelaar beweegt zich door de winkel. Maar niet om te kopen wat nodig is, wel om te kijken wat leuk is om te hebben, zo niet begerenswaardig en dus fijn is om aan te schaffen. De winkelaar zegt te gaan voor schoenen maar komt thuis met een nieuwe tas of design-thermoskan. Zij of hij heeft een topje of overhemd nodig, maar keert na uren ijdele activiteit op het thuishonk terug, beladen met felle of gedistingeerde tasjes met geurtjes, fleurtjes en kleurtjes. Ik vind dat absurd. Ik heb daar het geduld niet voor. Ik kan er niet alleen de zin, maar ook de lol niet van inzien. Maar sinds ik mijn boodschappen in een winkelcentrum doe, betrap ik er mijzelf op dat het trekjes van winkelen begint te krijgen. De eerste winkelcen- | |
| |
tra in Nederland stelden eigenlijk nog niet zoveel voor. De buurtwinkels waren op een centrale plaats bijeengedreven en er was, meestal als basis voor een middelhoge woonflat, een gemeenschappelijke muur omheen gezet. De ontwikkeling naar winkelcentra als verschijnselen sui generis in economisch en sociaal, architectonisch en zelfs cultureel opzicht is snel gegaan. De zoveelste zaak waarin
Amerika ons voorland is gebleken. Ik had via opmerkingen in comics of thrillers wel eens van malls gehoord. In mijn herinnering maakte ik er voor het eerst kennis mee in Jeruzalem in 1967. In het nieuwe (Israëlische) stadsdeel is een heel prestigieuze mall gevestigd van drie verdiepingen, met een overvloed aan parkeergelegenheid. Dagelijks levend onder het milde internaatsregime van een pauselijk studiecentrum was die mall een welkom uitstapje naar een wereld waarin je weer even kon ruiken aan die waar je uit kwam. Maar juist in Jeruzalem bleek ook zonneklaar dat deze Amerikaanse variant op een oud thema eigenlijk een aftreksel van een aftreksel was. Daar had je immers als vergelijkingsmateriaal de oude binnenstad met haar bazaar of soek, in kronkelige straatjes een hele wijk groot, fascinerend en karakteristiek, kleurrijk en vol geuren. Bij deze oostelijke versie van de grote overdekte markthallen die je overal vindt in het mediterrane gebied stak die mall in de nieuwe stad af als te overzichtelijk en te georganiseerd, als te karakterloos economisch. Hier is sprake van een romantische vertekening van perspectief. Op het punt van kopen en verkopen, van geld verdienen en consumenten linksom of rechtsom verleiden om dat zo veel mogelijk uit te geven, is er natuurlijk geen enkel verschil tussen de bazaar in het oude en de mall in het nieuwe stadsdeel. Maar komend uit een overgereguleerde wereld doen de bazaar en de hallen bijna aan als liefdadigheidsinstellingen. Zij zijn een theater voor ontwortelde en gedesoriënteerde zielen. Zij geven een voorstelling om de geëerde vreemdeling, in Jeruzalem of waar dan ook, te entertainen. Die moet ook niet te krenterig zijn om daar goed geld voor over te hebben. Als ik in de mall iets kocht, waren het altijd koopjes: drie cd's voor de prijs van één, of twee paperbacks als gratis
toegift bij een fotoboek over Chagall of Rembrandt. Als ik in de bazaar iets kocht, was het omdat ik er, minstens voor even, van overtuigd was geraakt dat ik dat niet mocht laten liggen, anders zou ik het mijn hele leven blijven betreuren. Het moge niet altijd exclusief zijn geweest - wat heet exclusief! -, maar er hing op het moment van de koop zeker een exotische sfeer omheen. Ondertussen heeft het model van de mall ook mijn Nederlandse wereld veroverd en ben ik bijna gedwongen er naartoe te gaan voor mijn boodschappen. En zo krijgt het doen van boodschappen automatisch steeds meer trekken van winkelen.
Het winkelcentrum is een wereld op zich. Een wereld van kopen en verkopen. Dat zijn noodzakelijke activiteiten om in het nodige te voorzien. Ze spelen zich af binnen een kapitalistisch systeem. Alleen al daarom verwacht je dat ze zo sober en efficiënt mogelijk zullen, misschien wel moeten verlopen. Dat is niet zonder meer het ge- | |
| |
val. Ik heb de keuze tussen zo'n vier winkelcentra en ik verdeel mijn aandacht zo eerlijk mogelijk over hen. Ze hebben alle vier hun eigen plus- en minpunten: bij het ene parkeer je wat rianter, bij nummer twee is de gelegenheid om een kopje koffie te drinken wat gezelliger dan bij nummer drie, waar het weer wat ontspannender slentert dan in nummer vier, dat echter onovertroffen is in assortiment. In alle vier zijn zij die er tegelijk met jou zijn grofweg te verdelen in twee groepen, de kleinere groep van de gehaasten, jachtig zeulend met volle bood-schappentassen, duidelijk op weg naar een nog urgentere bezigheid, en zij die er de tijd voor nemen. Die laatste groep bestaat volgens mijn inschatting vooral uit scholieren die een tussenuur hebben, jonge moeders met kleine kinderen en opa's en oma's, vaak vergezeld van kleinkinderen waarvoor zij als oppasvader en -moeder fungeren; de ouders zijn zich optimaal aan het ontplooien in een carrière buiten de deur of proberen, door alle zeilen bij te zetten, overeind te blijven in deze steeds duurder wordende tijden. De oververtegenwoordiging van vijfenvijftigplussers, op tijden dat ik er als generatiegenoot ook ben, verklaart ook het soms stroppen van de doorstroming: de overvloed van rollators en overal mee naartoe getrokken winkelwagentjes blokkeert dan de onbe-lemmerde toegang tot winkels en doorgang in de gangen. Met name als drie of vier zich verenigen in naam van het uitwisselen van nieuwtjes, zonder rekening te houden met wat er om hen heen gebeurt. Kortom, het verblijf in het winkelcentrum wordt verondersteld een constante bron van ontspannen vreugde te zijn,
waardoor optimale gevoeligheid ontstaat voor wat er allemaal te koop is. Maar lichte ergernisjes zijn niet helemaal te vermijden. Zo wordt het winkelcentrum een eigen wereld, met alle voors en tegens van de echte wereld. Mogelijk wat on-evenwichtig in zijn bevolking, waarin werkende mannen in de kracht van hun leven onder-, en mensen en mensjes in hun voor- of nadagen oververtegenwoordigd zijn. Weliswaar pregnant onder het voorwendsel van kopen en verkopen, van economische bedrijvigheid; maar dat voorwendsel is in de grote, echte wereld ook niet over het hoofd te zien.
Het meest opmerkelijke aan deze wereld vind ik dat zij constant versierd is. De inspanningen op dat punt getuigen van een zekere hardnekkigheid, zo niet bezetenheid. Uiteraard zijn er de etalages en de opstelling van bijzondere producten. Daaraan wordt veel aandacht besteed, de ene keer met meer talent dan de andere - over smaak valt niet te twisten - maar er wordt nooit echt met de pet naar gegooid. Natuurlijk is er altijd muziek op de achtergrond, te zacht om hinderlijk te zijn maar luid genoeg om het geroezemoes in te bedden in een sfeertje van gezelligheid. Van de soms aanwezige marktonderzoekers en standwerkers kun je nog zeggen dat zij erbij horen, dat zij hier thuis en in hun element zijn. Maar steeds vaker loop je op tegen acts die zijn ingehuurd om de atmosfeer met enige hilariteit op te leuken: tegen kerels in pakken die dieren voorstellen uit strips met veel te grote koppen, flaporen en enorme
| |
| |
platvoeten en die kinderen handjes en snoepjes lopen te geven - alleen de brutaalsten zijn daar echt van gediend. Komische duo's klampen met grappige intermezzo's de voorbijganger aan. Acrobaten en mimespelers vertonen hun kunsten. Hier en daar een live-muzikant, alleen of in duo dan wel trio, of een draaiorgel, soms zelfs een heuse discotheek. De kroon spant dit: elk winkelcentrum beschikt over, dan wel heeft toegang tot een onuitputtelijke voorraad rekwisieten, waarmee het per periode, zo elke één of twee maanden, omgetoverd kan worden in de stijl en sfeer van dat moment. Sinterklaas en Kerst zijn in dat opzicht natuurlijk onvermijdelijk. Maar daarna komen de winter en, in mijn stad, carnaval; dan de lente inclusief een kinderboerderijtje met mechanisch bewegende lammetjes; vervolgens de andere seizoenen met een mini-kermisje of -speeltuintje. Kortom, alles wordt aangesleept wat met enige fantasie maar in het beeld van het betreffende seizoen is te wringen. De versiering is uitgevoerd in felle kleuren en artificiële materialen die steeds meer bijna net, maar net ook weer niet echt zijn. Voor mooie bloemenarrangementen moet je op het Sint-Pietersplein zijn of aan het hof; voor te mooie bloemenarrangementen, met een garantie tegen zelfs de schijn van verdorring en verrotting, kun je in ieder winkelcentrum terecht.
Waartoe brengen ons deze nogal alledaagse, zo niet triviale observaties. Zelf zie ik met name drie nogal ingrijpende verbanden. Het eerste is van meer algemene, zelfs filosofische aard: het nogal scherpe onderscheid tussen materialiteit en spiritualiteit, waarmee wij allen zijn behept en dat wij nogal vlot vooral moralistisch aanwenden, is uiterst betrekkelijk. Want tussen die uitersten speelt zich in het concrete leven het spel af van kopen en verkopen. Op een basis van materiële noodzaak en vitale zwaarte wordt dat spel uit zichzelf op verschillende manieren, esthetisch opgewaardeerd. Want kopen en verkopen kan niet zonder versiering, baadt in versiering, leeft zich uit in versiering. Het gedrag van koper en verkoper wordt versierd, de presentatie van de producten wordt versierd, het decor waarin het spel zich afspeelt is topzwaar van versieringen. Soms zijn die van een uiterst smaakvol raffinement, soms ook van een verschrikkelijke kitscherigheid. Maar zonder strik om het pakketje is dat aan de straatstenen niet kwijt te raken. Eigenlijk ligt dat ook voor de hand: als economische activiteit is kopen en verkopen uiteindelijk een reidans rond de waarde van de dingen, uitvergroot in de toegevoegde waarde van producten. Zij is een expressie van waardebeleving in haar vitale relatie met de bepaling van de identiteit. Die esthe-tische dimensie maakt iets wat wij (soms) denken terug te kunnen brengen tot een koele, zakelijke transactie, tot een knooppunt van sociale interactie en maatschappelijke en persoonlijke integratie. Omgekeerd: wil iets zich kunnen ontwikkelen tot een knooppunt van interactie en integratie, dan behoeft het deze esthetische component, als expressie van de waardedimensie die het vertegenwoordigt. Dat hebben de monniken begrepen met hun abdijen, de clerici met hun
| |
| |
kathedralen, de vorsten met hun kastelen en paleizen. En de burgers met hun markten en warenhuizen, van bazaar tot winkelcentrum. De waardedimensie verheft menselijk leven en samenleven boven pure overlevingsdrang en transponeert het naar een perspectief op waardigheid. Esthetiek in de algemene zin van het woord vult dat perspectief met versiering, die verbeelding en ambitie, motivatie en, ook dat, hebzucht mobiliseert. Dat alles in de stimulerende sfeer van proeven en genieten, een voorschot nemend op wat bevredigend is en (even) tevreden zijn met wat in de gang van zaken is verworven.
Een tweede verband zie ik met Europa. Alles heeft tegenwoordig een Europese dimensie, dus waarom dit niet? Europa behoeft een sterker juridisch, zelfs constitutioneel kader. Een conventie van wijzen heeft zich erover gebogen en een proeve van een constitutioneel verdrag voorgelegd. Als dat door de lidstaten wordt aanvaard, geldt het als Europese grondwet. Hoe die aanvaarding totstandkomt, daarover mogen de lidstaten zelf beslissen. Enkele lidstaten hebben deze beslissing aangegrepen om met hun democratisch stelsel te experimenteren en naast de gebruikelijke vertegenwoordigende democratie, nu ook eens de directe democratie uit te proberen. In Nederland is het referendum als democratisch instrument zeer omstreden maar deze keer mocht het. De tegenstanders van Europa beleven gloriedagen, net als de tegenstanders van directe democratie in het algemeen en referenda in het bijzonder. Niet zozeer de uitslag van het Nederlandse referendum is interessant dan wel het verloop van het proces. Het leek een gelopen race. Nederlanders zijn best op Europa gesteld en hebben uitbundig geprofiteerd, in het groot en in het klein, van de economische mogelijkheden ervan. Maar gevraagd naar hun oordeel over de constitutie zijn hun hakken in het zand gegaan. Nu hebben de opstellers het ons ook niet gemakkelijk gemaakt: een pak van vijf-honderd pagina's saaie juridische taal. Zelfs de preambule, die in de Verenigde Staten indertijd wervend en inspirerend de identiteit en ambitie van de Unie vertolkte, is in de Europese versie verbleekt tot een vrijwel nietszeggend compromis, nadat de discussie erover was uitgelopen op een uitputtingsslag tussen confessionelen en secularisten. Terwijl door hun tegenstellingen heen toch een typisch Europese bekommernis om en inzet voor menselijke waardigheid doorschemerde die in de preambule adequaat uitgewerkt had kunnen worden. Kort en goed: om dit pakket zit te weinig strik en dat maakt Nederlanders wantrouwig. Mogelijk zit er veel muziek in,
zoals de officials niet moe worden te verzekeren, maar de mensen horen de zoete sirenenzang niet. Dus houden ze de hand op de knip en kijken ze de kat nog even uit de boom. Vanwege de inschatting dat het refe-rendum een gelopen race was, hebben regering en politiek nagelaten wat iedere ondernemer als eerste uitdaging erkent als hij een nieuw product op de markt wil brengen: versier het met imago en toegevoegde waarde. Al is het klatergoud. Maar het is de enige manier om je product ‘smoel’ te geven
| |
| |
en in te voegen in de reidans van loven en bieden, kopen en verkopen.
Het derde verband dat ik zie tilt de problematiek nog verder op, en wel in het perspectief van de globalisering. Ik moet er kort over zijn; ik heb het alleen van horen zeggen. Onze versierde koop- en verkoopwerelden, als beeld van onze leefwereld en de gang van zaken daarin, bestaan in meerdere maten en soorten. Aan de top van hun interne hiërarchie stonden tot nu oogverblindende pareltjes, waarin het goochelen met versiering en imago was opgevoerd tot een adembenemende kunst: exclusieve winkelstraten in oude binnensteden, de grote negentiende-eeuwse warenhuizen in sommige Europese hoofdsteden, de win- kelgebieden op een enkele luchthaven. Die toonaangevende rol zal worden overgenomen door, nee, is al verschoven naar grote koopparadijzen in Hongkong en Singapore. Mijn zegsman raakte niet uitgepraat over de kwaliteit en het raffinement van de versiering daar, veelal ontworpen en uitgevoerd door Europese kunstenaars en vaklui. Maar het kader is onmiskenbaar Zuidoost-Azië, en dat zal een heel andere wending geven aan het kopen en verkopen in de versierde wereld. Ik kan dat niet zo overzien. De lyrische beschrijvingen van mijn zegsman lieten daar geen twijfel over bestaan. Maar vooralsnog ben ik blij dat ik er mijn boodschappen niet hoef te doen.
□ Pieter Anton van Gennip
| |
Oranje of sovjet?
De toekomst van Oekraïne
Na de Georgische Rozenrevolutie in 2003 begonnen politieke waarnemers en journalisten te speculeren over een revolutie in Oekraïne, dat historisch en cultureel tamelijk verwant is aan Georgië. Er werden zelfs al namen bedacht voor die nakende ‘revolutie’ in Oekraïne, maar Oranje Revolutie stond niet op de lijst.
‘Oranje’ verwijst dan ook naar geen enkel element in het Oekraïense verleden. Het is een kleur die in Oekraïne irreëel lijkt, en dus des te sterker in de verf zet hoe buitenissig, ja bijna postmodern onwerkelijk de recente revolutie wel is. Zelfs het woord ‘oranje’ is niet Oekraïens. De Russische naam van deze kleur is een leenwoord
| |
| |
- ‘orange’. Dat dit vreemde woord en deze exotische kleur zijn naam heeft gegeven aan de recente revolutie in Oekraïne, is voor hen die niet geloven in de lokale oorsprong van de revolutie een zoveelste bewijs dat er sprake was van westerse beïnvloeding - zelfs van een ‘westerse samenzwering’. (Voor liefhebbers van samenzweringen en bizarre toevalligheden: het dioxine waarmee Victor Joesjtsjenko in de zomer van 2004 tijdens de aanloop naar de verkiezingen werd vergiftigd, draagt de welluidende naam ‘agent orange’).
Het is overigens niet nodig het verloop van deze revolutie mythologisch op te smukken. De realiteit werd zelf namelijk een mythe en de mythe werd realiteit. Alles voltrok zich op zo'n manier dat het wel leek of de meest dierbare legenden, wensdromen en verwachtingen van zo veel generaties Oekraïners in één klap werkelijkheid werden. Het Oekraïense collectieve bewustzijn (en collectief onbewuste) puilt uit van dat ene, grote onstilbare verlangen: we wachten en lijden, en hoe langer en ondraaglijker ons lijden, hoe dichter we het moment van de waarheid naderen. Dan zal de Verlosser van de natie komen. Iedereen zal hem (of haar) aanstonds herkennen en zich achter hem scharen, want in zijn persoon verenigt hij waarheid, geloof en kracht. Deze Verlosser en zijn volgelingen zouden zich maar hoeven te vertonen in Kiev opdat de oude machthebbers op de loop zouden gaan. Kortom, dit geloof was door en door utopisch, en sommige meer prag-matisch ingestelde individuen pleitten voor actie in plaats van te blijven dro men. Het lijdt geen twijfel dat er door velen bergen werk is verzet om de Oekraïense revolutie op gang te krijgen en te houden. Maar in de ogen van de massa was de revolutie niet meer of minder dan een mirakel.
Zodra Joesjtsjenko de publieke arena betrad, werd hij herkend als de Verlosser op wie de natie zolang had gewacht: diep religieus, afkomstig van het platteland en helemaal op weg het te maken als de uitverkoren leider van zijn land, dat hij meer bemint dan z'n eigen leven, goed opgeleid, vriendelijk, knap, eerlijk en loyaal - de verpersoonlijking van ‘de Oekraïense droom’. De liefde en het geloof van het volk maakten hem tot de Leider. Even beschouwden velen hem als de Messias. Zijn mysterieuze vergiftiging tijdens een geheim diner met de vertegenwoordigers van de veiligheidsdienst, maakte het Messiaanse portret compleet.
En dan kwamen de presidentsverkiezingen, en de massa die samenkwam op de Maidan (veche), het centrale plein in Kiev, en luid en duidelijk ‘nee’ zei tegen de officiële verkiezingsresultaten. En, wonder boven wonder, in deze autoritaire post-sovjetrepu-bliek, zo berucht voor haar politieke moorden en het niet respecteren van de burgerlijke vrijheden, werden de resultaten van de verkiezingen... ongeldig verklaard. Zonder gevecht, zonder wapens of ontvoeringen maar met opgewekte concerten en carnavaleske vertoningen, stroomden mensen, hele families, samen op de Maidan en installeerden ze hun leider. Was dat niet het allermooiste voorbeeld van directe democratie? Het zag er alle- | |
| |
maal uit als een mirakel. De Oranje Revolutie begon en eindigde als een mythe en het was waarschijnlijk de meest hartverwarmende mythe uit de hele Oekraïense nationale geschiedenis.
Ik had het geluk op de Maidan te staan op de avond van de verkiezingen (26 december 2004). Zo kon ik met mijn eigen ogen aanschouwen waar alle nationale en internationale waarnemers maar niet over uitgepraat raakten: alle samengestroomde mensen warmden zich op aan de vreugdevolle eenheid, broederlijkheid en gelijkheid die op het plein heerste. Het was betoverend. De mensen op het plein waren hoffelijk, ze gingen vriendschappelijk met elkaar om, ze waren gul. Wat ik zag was iets anders, groters en mooiers dan al die eerdere revoluties die de Oekraïners van nabij hebben meegemaakt. Dit was een moment waarop mensen zich gedurende een heel lange tijd hadden voorbereid en dat ze nu, in het volle bewustzijn van wat er gebeurde, waardig en haast verheven beleefden. Hun vreugde bereikte een hoogtepunt, en dit zonder dat mensen opgezweept werden door alcohol of door valse profeten.
één zaak wierp een schaduw over de viering van dit vreugdevolle feest van de hoop: de scheiding van het land. Overdonderd door de algemene euforie, weigerde ik de berichten in de internationale media te geloven over de diepe politieke kloof die dwars door Oekraïne liep. Die berichten waren niet erg accuraat, en samen met duizenden landgenoten gaf ik er de voorkeur aan te geloven dat het rela tief grote aantal stemmen uitgebracht voor Janoekovitsj het gevolg was van fraude, en dat zodra de verkiezingen fair verliepen hij niet veel meer zou behalen dan 10% van de stemmen, afkomstig van de kliek van ex-machthebbers en hun aanhangers. De ontnuchtering kwam toen de resultaten van de overgedane tweede verkiezingsronde bekend werden. Zomaar eventjes 44% van alle burgers stemde voor Janoekovitsj. Ik kon het niet geloven. En ik was nog meer geschokt toen bleek dat binnen mijn eigen familie de politieke verhoudingen haast een perfecte weerspiegeling vormden van de politieke verhoudingen in het hele land. Daar kon ik met mijn verstand niet bij. Ik achtte het uitgesloten dat mijn familieleden en vrienden, die ik toch zo goed meende te kennen, er nog maar aan zouden dénken voor Janoekovitsj te stemmen. In mijn ogen waren zijn potentiële aanhangers halfbakken individuen die om de een of andere reden misleid waren door de officiële propaganda of gedreven werden door angst. In mijn familie kende ik geen halfbakken individuen of angsthazen, maar toch stemde bijna de helft van hen voor Janoekovitsj.
Sindsdien heb ik me al vaak afgevraagd wat er toch met mijn land aan de hand is. Is het echt zo verscheurd? Dat zag er naar uit. Maar waardoor wordt het land verscheurd? Wat is de belangrijkste breuklijn?
In de internationale media werd vaak verwezen naar de ‘oost/west’-breuklijn. Dat is een handige boodschap, simpel te hanteren door journalisten die moeten berichten over verkiezingen uit den vreemde. Repor- | |
| |
ters houden van zulke rechttoe-rechtaan verklaringen. Maar de Oekraïense realiteit kan niet op die manier worden uitgelegd. De onderlinge verschillen tussen Kiev en Lviv (die allebei tot het ‘westen’ van het land behoren) zijn even groot als de verschillen tussen Kiev en Donetsk (dat tot het oostelijke landsdeel behoort). Gedurende een groot deel van de twintigste eeuw was Charkov (in het ‘oosten’) de hoofdstad van Oekraïne, terwijl Lviv werd beschouwd als een deel van Polen. In de verbeelding van de gemiddelde Oekraïner ligt het ‘hart’ van het land en van de cultuur in het centrum - dat in de internationale berichtgeving nauwelijks werd vermeld, maar dat wel het grootste deel van het land uitmaakt. Een andere paradox is dat alle (!) sleutelfiguren van de Oekraïense oppositie oorspronkelijk niet veel te maken hadden met het ‘westen’, dat ze zogenaamd vertegenwoordigden tijdens de Oranje Revolutie. De radicaalste oppositieleidster, Julia Timosjenko, bracht het grootste deel van haar leven door in Dnjepropetrovsk (‘oosten’), Olexandr Moroz in Kiev, Anatoly Kinakh werd geboren aan de grens tussen Oekraïne en Moldavië (‘zuiden’) en Victor Joesjtsjenko komt uit het noordoostelijke deel van het land.
Ook religie kan de kloof niet verklaren. Een aanzienlijk deel van de post-sovjetbevolking blijft atheïstisch of wordt aangetrokken tot diverse nieuwe en/of niet-christelijke vormen van geloof. Bovendien blijft, hoewel het grootste deel van zowel de katholieke als de Griekse-katholieke gelovigen in het westelijke deel van Oekraïne woont, het orthodoxe geloof de belangrijkste godsdienst in heel Oekraïne - van oost tot west. Iets gelijkaar-digs valt ook te zeggen over de taalverschillen. In de meeste delen van het ‘westen’ wordt Oekraïens gesproken, maar dat geldt ook voor zowat de gehele plattelandsbevolking. In de grote steden wordt meestal Russisch gesproken (behalve in vier of vijf ‘westerse’ steden). En hoewel het hier in sommige gevallen gaat om een welbewuste politieke en culturele keuze, is het in veel meer gevallen een overblijfsel van het sovjetverleden, toen het Oekraïens als taal bijna volledig werd verboden door de sovjetautoriteiten. Andere demografische verschillen (zoals leeftijd, inkomen, opleiding, geslacht) maken evenmin het verschil tussen de aanhang van beide kandidaten duidelijk. Elk van deze factoren helpt de kloof een beetje te verklaren, en de combinatie van alle factoren samen nog iets meer. Maar ik ben van mening dat men een zinvolle verklaring van de huidige electorale kloof in Oekraïne elders moet zoeken. Namelijk in wat men de sovjetnalatenschap kan noemen. Die is het duidelijkst voelbaar in de sociaal-economische sfeer, met name in de manier waarop onder het sovjetbewind jobs werden beschouwd als een zekerheid. Wat voortdurend terugkeert in de motivatie van de Janoekovitsj-aanhangers om niet voor Joesjtsjenko te stemmen is de vrees hun job en hun zuurverdiende spaarcenten te verliezen. De meerderheid van de anti-Joesjtsjenkokiezers zijn op de een of andere manier betrokken bij de zware industrie of de mijnbouw. Tijdens de sovjetperiode genoten de
| |
| |
werknemers in deze sectoren zowat de hoogste levensstandaard in de hele Sovjet-Unie. Ze kregen niet alleen een relatief hoog loon, maar ook veel prestige en politieke en economische erkenning van hun werk. Janoekovitsj deed er, eerst als gouverneur en later als eerste minister, alles aan om deze erfenis te vrijwaren. De mijnwerkers willen niet weten waar hun geld vandaan komt. Maar ook voor hen wordt het stilaan duidelijk dat de sector van de mijnbouw en de zware industrie aan een grondige reorganisatie en afslanking toe is. En het is al even duidelijk dat Joesjtsjenko, die werk wil maken van de modernisering van de economie, precies dat van plan is. Reden genoeg dus voor heel wat mensen om zich te keren tegen deze ‘prowesterse’ president.
Deze verklaring maakt ook duidelijk waarom het ‘oosten’ in grote mate tegen Joesjtsjenko heeft gestemd. Donbas (de streek in de buurt van Donetsk, in het oosten) is altijd de industriële trots van de sovjeteconomie geweest. De regio was beroemd voor zijn mijnen, metallurgische fabrieken en andere vestigingen van zware industrie. Vóór de industrialisering in de sovjettijd was dit deel van het land amper ontwikkeld. Maar het veranderde al snel in een grote bouwwerf. De regio ontpopte zich tot het stralende bewijs van de werkkracht der sovjetarbeiders. Uit de hele Sovjet-Unie kwamen jonge mensen om in de mijnen van Donetsk te werken. Het hoogtepunt van die trek naar werk lag in de jaren vijftig en zestig. De enige taal die deze arbeiders kon verenigen was het Russisch, de enige cultuur die ze deelden was de sovjetcultuur. Maar wat hen nog het meest verenigde was hun fierheid, de trots op wat ze met hun handen tot stand hadden gebracht. Die fierheid was hun leven, en die gaven ze graag door aan hun kinderen. De meesten van deze trotse arbeiders zijn nu oud, maar in plaats van te genieten van hun welverdiende oude dag, zijn ze getuige van de neergang van de industrie, en daarmee van hun jobs, hun inkomen, hun trots, hun leven. Wat ook de middelen zijn die hij heeft aangewend, dit doel stond Janoekovitsj voor ogen: het laten voortduren van de sovjetdroom. En daarvoor zijn vele mensen hem oneindig dankbaar.
Er is nog iets opmerkelijks aan dit verhaal, namelijk hoe het heimwee naar de sociaal-economische zekerheid uit de sovjetperiode versmelt met een andere sovjeterfenis, namelijk de anti-westerse en anti-West-Oekraïense gevoelens. Het ziet ernaar uit dat, na een jarenlang wantrouwen in de sovjetpropaganda, vele mensen nostalgisch terugverlangen naar een overzichtelijke wereld, bevolkt door ‘goeden’ en ‘slechten’, ‘wij’ en ‘zij’. Tijdens de sovjetperiode probeerde de propaganda de desintegratie van de Sovjet-Unie te stoppen door de achterdocht tegen het Westen te voeden: ‘Ze willen ons uitverkopen aan het Westen’, en nu wordt die achterdocht opnieuw gevoed. Het wantrouwen van mijn Oost-Oekraïense tegenover mijn West-Oekraïense familieleden, dat in de loop van de jaren tachtig zo goed als verdwenen was, stak tijdens de laatste verkiezingscampagne opnieuw de kop op. De oorsprong daarvan ligt
| |
| |
eens te meer in de sociaal-economische levensvoorwaarden. En dat doet me hopen dat als de nieuwe Oekraïense regering de economie en het openbare leven kan stabiliseren, de kloof tussen ‘oost’ en ‘west’ opnieuw kan verdwijnen. Maar is de nieuwe regering daartoe in staat? Of zullen de aanhangers van Joesjtsjenko haar de rug toekeren en beleven we nog maar eens een restauratie van de voormalige sovjet-bureaucratie?
□ Natalya Krasnoboka
(Vertaling uit het Engels:
Walter Weyns)
|
|