| |
| |
| |
Maxim Kovalenko
De positie van de etnische minderheden in Letland
Een uitdaging voor de Europese Unie
De nieuwe leden van het Europese huishouden zijn weinig bekend bij de doorsnee West-Europeaan. Ze bevonden zich immers jarenlang achter het IJzeren Gordijn. Na de val van de communistische reus is er veel veranderd. Oost-Europa maakte duidelijk dat het de westerse waarden wil nastreven en tot de Europese familie wil behoren. Om deze droom waar te maken, hebben de nieuwe lidstaten een grote weg afgelegd. Hun wetgeving en economie werden intussen aangepast, en nu zijn ze in de familie opgenomen.
Nochtans blijft de informatie over de nieuwe Europese landen schaars en nauwelijks toegankelijk voor het brede publiek in de vijftien ‘oude’ lidstaten. De harmonisering van de wetgeving en de economische eenmaking resulteerden in een zeer intensieve stroom van officiële communicatie, vooral op het intergouvernementele niveau. Daardoor kreeg de gemiddelde West-Europeaan echter zo goed als geen beeld van de nieuwkomers.
Klaarblijkelijk is er behoefte aan een nadere kennismaking. Wie zijn de nieuwe buren eigenlijk? De overheden van sommige toegetreden lidstaten hebben inmiddels op deze behoefte ingespeeld. Naar aanleiding van de toenemende toeristische interesse lanceert de Letse overheid bijvoorbeeld een reclamespot op CNN, die gedurende vijfenveertig seconden de aandacht van de West-Europese kijker op de aantrekkelijke kanten van het land richt.
| |
| |
Tussen de ‘hoge’ officiële communicatie en de ‘populaire’ toeristische beeldvorming blijft er op dit ogenblik echter een ernstige lacune bestaan. In tegenstelling tot wat velen beweren, steunt de Europese Unie niet louter op economische pijlers. Haar belangrijkste basis is een culturele entiteit, die met een beetje goede wil samengevat kan worden als de westerse beschaving in de ‘huntingtoniaanse’ zin van het woord. Deze entiteit, die ondanks grote interne variatie toch een aantal gemeenschappelijke elementen bevat (zoals bijvoorbeeld gewaarborgde burgerlijke vrijheden), staat garant voor het vlot en efficiënt draaien van de economische motor van de Unie.
Zonder de vele gemeenschappelijke kenmerken die het oostelijke gedeelte van de Unie met zijn westelijke tegenhanger deelt te willen verwaarlozen, dient er toch één substantieel verschil aangehaald te worden. De Oost-Europese landen bevonden zich gedurende honderden jaren tussen twee grote beschavingen: de westerse en de Russisch-orthodoxe. Dit impliceert dat deze culturele grensgebieden volledig tot de ene noch tot de andere beschaving kunnen worden gerekend. En hoewel ze uitdrukkelijk voor de westerse waarden kozen na de succesvolle bevrijding uit de invloedssfeer van de Sovjet-Unie, bezitten ze (nog) niet dezelfde drijfveren die aan de basis liggen van de ontwikkeling van de westerse wereld zoals we die vandaag kennen.
De westerse landen kennen een relatief hoge graad van ondernemingszin en maatschappelijke participatie van de burgers, een verschijnsel dat samenvalt met het ontstaan van het kapitalisme, de vorming van het democratische politieke systeem en de welvaartsstaat. De Oost-Europese landen kenden in veel mindere mate dezelfde ontwikkelingen, waardoor de culturele vaardigheden om actief te participeren en gemeenschappelijke belangen te behartigen weinig ontwikkeld zijn. Dit doet een eigenaardige tegenstelling ontstaan. Enerzijds worden er dezelfde economische en politieke systemen geïnstalleerd als in het Westen (of dit is tenminste de bedoeling), anderzijds hebben deze systemen geen culturele inbedding die een gelijkwaardige mate van efficiëntie kan verzekeren in vergelijking met de westerse tegenhangers. Dit betekent dat de democratische instellingen die in het Westen geleidelijk van onderuit gevormd zijn, in Oost-Europa zonder meer werden ingevoerd van bovenaf.
Op zich kan deze wijze van politieke organisatie geen kwaad. Alleen ontbreken er twee belangrijke veiligheidskleppen die de normale werking van de democratische samenleving garanderen. Ten eerste, er is geen spontaan en georganiseerd verzet tegen mogelijk machtsmisbruik vanwege de politieke elites. De reden hiervoor is reeds aangehaald - de cultuur van de collectieve actie, de vaardigheden noodzakelijk voor zelforganisatie, zelfs het geloof dat een onrechtvaardige situatie veranderd
| |
| |
kan worden blijft afwezig in die culturen, die niet of in zeer beperkte mate hebben leren omgaan met protest en kritiek, die geen Reformatie of Verlichting hebben meegemaakt - toch niet in dezelfde mate. Het tweede ontbrekende element hangt sterk samen met het eerste. Hier gaat het om de onderontwikkeling van het ‘middenveld’. Omdat er spontaan nauwelijks organisatieverbanden voor het behartigen van gemeenschappelijke belangen ontstaan, wordt ook het middenveld veeleer van bovenaf georganiseerd, door de overheidsinstanties, en niet van onderuit, vanuit het burgerlijke initiatief. Met andere woorden, niet alleen de grote maatschappelijke structuren (zoals democratie en welvaartsstaat) worden zonder de daarmee samenhangende culturele evoluties overgenomen, maar ook voor de mechanismen die deze structuren onder controle moeten houden en bijsturen, is dat het geval.
Natuurlijk worden in zulke omstandigheden niet alle kenmerken van het westerse model overgenomen, al naargelang de plaatselijke maatschappelijke omstandigheden en bijzonderheden. Hoewel de uiterlijke vorm van de grote maatschappelijke organisaties in grote mate overeenkomt, zijnde logica en de dynamiek ervan verschillend. Om allerlei soorten misbruiken in het systeem te voorkomen, moet de werking van bovenaf gecontroleerd worden. Hier rijst echter de eeuwige vraag: quis custodiet ipsos custodes? (‘Wie bewaakt de bewakers zelf?’). Indien de overheid (de term politieke elites is populairder in de Letse media) garant staat voor de eerlijke werking van de democratie in plaats van de collectief georganiseerde burgers, wat verzekert dan de goede wil van de politieke elites zelf?
Juist omdat de wil westers te zijn zo sterk aanwezig is geweest sinds de tweede onafhankelijkheid van Letland in 1991, is de toetreding tot de Europese Unie een zeer positieve ontwikkeling in het licht van de daarnet aangehaalde tegenstelling. Het is mijn sterke overtuiging dat niet (alleen) de wetgevende druk van de Europese instellingen, maar ook en vooral de internationale publieke opinie en het internationale openbare debat over gevoelige kwesties, de tot nu toe ontbrekende veiligheidskleppen kunnen zijn in de nieuwe democratieën. Hoewel sociaal beleid een nationale bevoegdheid blijft, is de doorzichtigheid ervan een must voor de bevordering van een cultuur van mondigheid en participatie. Met andere woorden, zo'n debat zou een goede stimulans kunnen zijn voor de ontwikkeling van het middenveld in de nieuwe lidstaten.
Dit artikel is een bescheiden inleiding tot een probleem dat de drie Baltische staten aangaat, maar zich het sterkst in Letland manifesteert. Het houdt enerzijds verband met de communicatie op het niveau van de burger, en anderzijds met de internationale doorzichtigheid van het beleid. Deze doorzichtigheid is bovendien niet alleen vanuit zuiver ideo- | |
| |
logische (of idealistische?) overwegingen relevant, maar ook omdat het probleem in kwestie belangrijk kan worden op het niveau van de Europese Unie in de nabije toekomst.
Letland kent, zoals alle andere landen die een plotse overgang maakten naar de vrije markt, heel wat sociale problemen: armoede, werkloosheid, enz. Deze plotse overgang heeft vele Oost-Europese landen, inclusief Letland, in een situatie geplaatst die vergelijkbaar was met de periode van het liberale kapitalisme in West-Europa, toen er zo goed als geen sociale bescherming bestond. Het probleem dat ik hier wil aanhalen is echter specifiek voor Letland. Het gaat over de kwestie van de Russisch-sprekende minderheden, hun huidige status en hun vooruitzichten voor de toekomst. Ik zal proberen aan te tonen dat een van de grootste sociale problemen in Letland geconstrueerd is, en daarom ook gedeconstrueerd kan worden indiende huidige balans van interne krachten verstoord wordt door de positieve invloed van buitenaf, bijvoorbeeld wat de hardnekkige armoede of het onderontwikkeld systeem van sociale voorzieningen betreft, problemen die geworteld zijn in de (economische) structuur van de samenleving.
Om deze kwestie in te leiden, is een korte beschrijving van de regionale geschiedenis noodzakelijk, niet alleen omdat de oorzaken diep in de vorige eeuw liggen, maar tevens omdat de huidige politiek in grote mate draait rond de betwistingen en uiteenlopende interpretaties van de historische feiten.
| |
De aanloop
Het verhaal begint in 1939, toen de Sovjet-Unie en nazi-Duitsland het befaamde Molotov-von Ribbentrop-pact ondertekenden. In dit pact werden de invloedssferen van de twee mogendheden afgebakend, waardoor Estland en Letland (later ook Litouwen) voortaan tot de sovjetzone behoorden. In het Museum van de Bezetting in Riga kan men nog steeds de originele kaart zien waarop de door Stalin getrokken lijn Oost-Europa in tweeën deelt. Twee maanden later werd Letland ertoe gedwongen het Wederzijdse Bijstandspact met de Sovjet-Unie te ondertekenen, wat de Sovjets toeliet een leger van vijfentwintig- à vijftigduizend soldaten in Letland te stationeren. In juni 1940 zette de Sovjet-Unie een volgende stap naar de inlijving van Letland. Naar aanleiding van een provocerend grensincident georganiseerd door de NKVD (de toenmalige Sovjetrussische geheime dienst, de voorganger van de KGB), waarbij enkele grenswachters omkwamen, stelde de Sovjet-Unie Letland een ultimatum, dat het Rode Leger de toegang tot het Letse grondgebied verzekerde. In de weken daarna werden er door de NKVD georkestreerde parlementsverkiezingen gehouden, die uitliepen op een verplette- | |
| |
rende overwinning van de communistische partij. Vier dagen later, op 21 juli, diende het kersverse parlement, tegen de letter en de geest van de Letse grondwet, een aanvraag in om als sovjetrepubliek erkend te worden. Zonder al te veel aarzeling werd deze aanvraag goedgekeurd door de Hoogste Raad van de Sovjet-Unie.
In de maanden nadien werd Letland onderworpen aan een uitgesproken politiek van ‘sovjetisering’: nationalisering van privé-eigendom, incorporatie van het monetaire systeem in dat van de Sovjet-Unie, samen met een geforceerde devaluatie van de nationale munt. Tevens werd er een economisch ongelukkige agrarische hervorming doorgevoerd. En vanzelfsprekend zijn er ook massale politieke zuiveringen geweest. Vanaf juni 1940 tot juni 1941 werden er minstens 7292 mensen gearresteerd, waarvan er ongeveer vijftienhonderd werden terechtgesteld. Het hoogtepunt van de politieke repressie in die periode viel op 13 en 14 juni 1941, toen er meer dan veertienduizend mensen werden gedeporteerd, meestal naar Siberië. Sommigen werden gezien als opposanten van het nieuwe regime, anderen behoorden tot de vroegere politieke elites. Ongeveer tweeduizend gedeporteerden waren joden.
Vanzelfsprekend tastten deze gebeurtenissen het imago van de Sovjets danig aan. Zowel omdat Duitsers al sinds de Middeleeuwen deel uitmaakten van de plaatselijke politieke elites, als vanwege de pijnlijke ervaringen van de deportaties onder Stalin, werden de naar Moskou oprukkende Duitse troepen door velen als bevrijders beschouwd. De tweede bezetting bleek echter niet veel beter te zijn: het land werd economisch uitgebuit en meer dan vijfendertigduizend inwoners werden als goedkope arbeidskrachten naar Duitsland gedeporteerd. Toch bleef er voor velen hoop op een onafhankelijke Letse staat na een eventuele overwinning van de Duitsers. Tevens werd er gevreesd voor een nieuwe massale repressie indien de Sovjets zouden terugkeren.
Deze angst werd inderdaad bewaarheid na de terugkeer van het Rode Leger en het sovjetregime. Naast de kleinschalige zuiveringsoperaties tegen de resterende partizanen (die tot na de dood van Stalin in 1953 bleven strijden) en hun achterban kwam er een tweede repressiegolf, die gericht was tegen de tegenstanders van de agrarische collectivisering (oprichting van kolchozen). Toen werden er meer dan drieënveertigduizend mensen gedeporteerd. Het totale aantal door de Sovjets gedeporteerde personen bedroeg tussen 1940 en 1953 ongeveer honderdveertigduizend. De pijn van deze tragedie blijft tot vandaag onderhuids vele binnen- en buitenlandse politieke handelingen bepalen, maar ook uit het collectieve bewustzijn van de Letse natie is ze nog niet verdwenen.
| |
| |
| |
De tweede onafhankelijkheid: spanningen tussen de etnische groepen
In 1991, na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie, is Letland samen met de andere Baltische staten voor de tweede keer onafhankelijk geworden. Heel de bevolking nam deel aan het referendum over de onafhankelijkheidskwestie: 94% van de Letten en 38% van de Russen stemde vóór. Aangezien de Russen (die na de oorlog massaal immigreerden om economische redenen) bijna de helft van de bevolking uitmaakten op dat moment, zijn deze cijfers niet onbelangrijk voor het gunstige resultaat.
Dit moment van eensgezindheid en solidariteit, in een atmosfeer van vrijheid en verandering, was echter al snel voorbij. Binnen de kortste keren kwam er een diepe structurele breuk tussen de twee etnische groepen aan het licht, toen de kwestie van het nationale burgerschap aan de orde was. Deze breuk, die grotendeels ontstond door de angst voor de terugkeer van de Russische dominantie, werd later ook in het politieke spel de belangrijkste troef van zowel de Russische als de Letse partijen. In de loop van de jaren negentig werd de breuk nog groter door een aaneenschakeling van nogal ongelukkige politieke beslissingen, die zo goed als geen rekening hielden met de mening van de Russisch-sprekende minderheden. Zowel de Russische als de Letse media versterkten deze geleidelijk geconstrueerde tegenstelling, door in te spelen op de specifieke etnische aspecten en eigen interpretaties aan beide kanten van bepaalde politieke handelingen.
Laten we echter niet te ver vooruitlopen. Net na de onafhankelijkheid ontstond er een discussie over de juridische vormgeving van de nieuwe Letse Republiek. Op 15 oktober 1991 werd er een wet gestemd die het principe van de ‘staatscontinuïteit’ introduceerde. Volgens dit principe heeft de Letse Republiek nooit opgehouden te bestaan. Ondanks de lange bezetting door de Sovjet-Unie behield de Letse bevolking het Letse staatsburgerschap. Praktisch betekende dit dat alle nakomelingen van de burgers van de Eerste Republiek automatisch het burgerschap van de Tweede Republiek verwierven, terwijl de Russische immigranten en hun kinderen dit recht niet hadden. Ook al waren ze in Letland geboren, toch kregen ze een speciaal statuut van niet-burgers (aliens in het Engels, een benaming die vele Russen vernederend vinden). De keuze voor het continuïteitsprincipe boven het universele burgerschap voor iedereen die op het moment van de onafhankelijkheid permanent in Letland verbleef, was waarschijnlijk vooral psychologisch van belang voor de diep getraumatiseerde Letse bevolking. Deze keuze heeft echter een aantal onmiskenbaar ongunstige gevolgen gehad. Ten eerste werd er rechtsonzekerheid gecreëerd voor de inwoners zonder burgerschap. Die onzekerheid sleepte jaren aan. Zo was bijvoorbeeld de vrijheid om terug te
| |
| |
keren naar het Letse territorium vanuit het buitenland in theorie alleen voor de bezitters van de Letse nationaliteit mogelijk. Ten tweede bestaat ook vandaag nog het probleem dat niet-burgers geen stemrecht hebben, passief noch actief. Zelfs op gemeentelijk niveau kunnen ze hun mening geen politiek gewicht geven. In 1991 ging het over zeshonderdduizend mensen. In januari 2005 was dit aantal gedaald tot 452.000 (op een totaal van 2.302.932 inwoners), enerzijds door de emigratie van een groot aantal Russisch-sprekenden, anderzijds door de in 1998 enigszins versoepelde naturalisatieprocedure.
Het schadelijkste langetermijneffect voor heel de maatschappij was de negatieve beeldvorming van beide taalgemeenschappen ten aanzien van elkaar. Hoewel in de aanloop naar de toetreding van Letland tot de Europese Unie de juridische kant van de burgerschapskwestie in overeenstemming werd gebracht met de Europese rechtsnormen, blijft het sociale aspect ervan voortbestaan. Een zeer groot deel van de Russisch-sprekende bevolking beseft nu dat het land waarin ze tientallen jaren gewoond en gewerkt hebben, hen persoonlijk als bezetters beschouwt. Plotseling waren ze overbodig en hadden ze niet meer het recht hun stem uit te brengen en hun eigen volksvertegenwoordigers te kiezen. De vrijheid van de nieuwe democratische Letse Republiek is er blijkbaar niet voor hen, ze moeten blijven gehoorzamen aan datgene wat ‘van bovenaf’ beslist wordt. Vooral voor de ouderen, die de moeilijke naoorlogse jaren meegemaakt hebben, is dat besef een zeer pijnlijke ervaring, en dit ongenoegen wordt nog versterkt door de zeer lage pensioenen, die vaak onder het bestaansminimum liggen.
De breuk tussen de Letse en de Russische taalgemeenschap wordt nog voortdurend in de hand gewerkt door het overheidsbeleid, dat gericht is op de versterking van de nationale staat. Zo werden er bijvoorbeeld vele maatregelen genomen voor de bescherming van de Letse taal, die door de Russisch-sprekenden dan weer als een bedreiging voor hun eigen taal en cultuur worden ervaren. Vanzelfsprekend komt er veel protest vanwege de etnische minderheden. Die eisen onder andere stemrecht op lokaal (gemeentelijk) vlak en dringen er ook op aan het Russisch in te stellen als tweede officiële taal en de toekenning van het staatsburgerschap voor alle inwoners mogelijk te maken. Vaak hebben deze uitingen van verzet een extreem ideologisch karakter en doen ze in retorisch opzicht sterk denken aan de klassieke Sovjetrussische communicatiestijl. Deze retoriek komt natuurlijk niet goed over bij de Letten, die de Russisch-sprekende minderheden verwijten zich niet te willen integreren, Lets te leren of de autoriteit van de Letse staat te erkennen. Die protesten worden dan ook bestempeld als niet-loyaal ten aanzien van de staat. Een van de grote politieke schandalen van het laatste jaar had te maken met de afwijzing van de burgerschapsaanvraag van een
| |
| |
van de belangrijkste Russische politici, Jury Petropavlovsky, die een reële kans maakte op een topfunctie in het hoofdstedelijk bestuur bij de komende verkiezingen. De afwijzing kwam niet van de instelling die zich normaliter bezighoudt met het uitreiken van het burgerschapsstatuut, maar wel van een van de toenmalige ministers. Volgens deze laatste zou de politicus in kwestie niet loyaal zijn ten aanzien van de Letse staat omdat hij zich uitsprak tegen de recente anti-Russische taalhervormingen in de scholen.
Het continuïteitsprincipe dat de oorspronkelijke breuk veroorzaakt heeft, zette een spiraalbeweging van wederzijds wantrouwen in gang. Beide groepen willen vanzelfsprekend hun belangen veiligstellen, al dan niet ten koste van de andere groep. Daarom scoren de politieke partijen die extreme posities innemen in allerlei nationale kwesties beter dan de gematigde partijen. Politieke compromissen zoeken kost onmiddellijk stemmen. Wie pleit voor een wederzijds begrip tussen de taalgemeenschappen krijgt al snel het label ‘niet-loyaal’ of zelfs ‘verrader’ opgekleefd. Een en ander heeft ertoe geleid dat de klassieke verdeling tussen linkse en rechtse partijen in het parlement samenvalt met de verdeling volgens taalgemeenschap. Alle Letse partijen bevinden zich rechts of in het centrum van het politieke spectrum, alle Russische partijen (de minderheid) aan de linkerkant. Deze quasi-permanente politieke constellatie leidt tot een nog verdere radicalisering van het minderhedenbeleid, dat op zijn beurt ook weer meer wederzijdse afkeuring en wantrouwen tot gevolg heeft. De media, die zich eveneens volgens taalgemeenschap organiseren (de televisie vormt daar een uitzondering op), werken de negatieve imagovorming van de respectieve bevolkingsgroepen in de hand, enerzijds door zich uitsluitend te richten naar hun eigen taalgroep en anderzijds door de gebeurtenissen altijd vanuit een bepaald etnisch perspectief te duiden.
In deze situatie kan men van een beleidsblokkering spreken. Er is immers geen gemakkelijke manier om de hierboven aangehaalde spiraalbeweging af te remmen, laat staan te stoppen. De Letse partijen die aan de macht zijn, verliezen zo goed als zeker hun populariteit indien ze de harde beleidslijn ten aanzien van de etnische minderheden verlaten. De concurrentie om de etnisch gevoelige kiezer voor zich te winnen is groot, en de door het beleid ingezette ‘lettificatie’ laat weinig ruimte voor toegevingen. Anderzijds kunnen Russisch-sprekende groepen niet aan de macht komen omdat ze niet genoeg kiezers hebben om een significant aantal stemmen te winnen. Het gebrek aan kiezers voor de Russische partijen vloeit voort uit het continuïteitsprincipe, dat het grootste deel van de Russisch-sprekende bevolking het burgerschap en daarmee het stemrecht ontzegd heeft. Aan de andere kant wordt het verwerven van
| |
| |
het burgerschap bemoeilijkt door de negatieve houding en het wantrouwen van de Russen ten aanzien van de staat. Zoals eerder aangehaald bestaat er ook maar een beperkte cultuur van spontane organisatie en belangenverdediging. Op die manier is de vicieuze cirkel rond.
| |
Besluit
Dit hele probleem moet ook wel enigszins gerelativeerd worden. De spanningen waren tot nu toe bijna uitsluitend beperkt tot de publieke sfeer. De afwezigheid van etnisch geweld en een hoog percentage van gemengde huwelijken kunnen zelfs op een positieve sfeer wijzen in het private domein. Het valt echter te verwachten dat op langere termijn de negatieve ontwikkelingen op maatschappelijk vlak ook op persoonlijk gebied tot uiting zullen komen. Vooral jongeren zijn ontvankelijk voor de ideologie van het banale nationalisme. Zij groeien op in een wereld van kunstmatig gecreëerde nationale verdeeldheid en dat zal de breuk die ontstaan is door het huidige minderhedenbeleid op lange termijn alleen maar fixeren en versterken. Daarom moet het integratiebeleid zo snel mogelijk worden gewijzigd.
Beide nationalistische posities zijn onvermijdelijk verbonden met een complex geheel van waarden, angsten en interpretaties van de geschiedenis. De laatste veertien jaar van de onafhankelijkheid van Letland hebben duidelijk aangetoond dat geen van de twee huidige strekkingen een uitzicht kan bieden op een gezonde en geïntegreerde samenleving, waarin overheersing en sociale uitsluiting tot het verleden zouden behoren. Beide perspectieven op het sociale leven zijn immers te sterk op het verleden gericht, wat de beide taalgroepen verder uit elkaar drijft. Opmerkelijk in dit verband was de zeer korte episode juist nadat Letland lid was geworden van de Europese Unie. Er ontstond toen een soort van ideologisch vacuüm, een adempauze in de discussie over waar het met het land naartoe moest. Het doel dat gedurende meer dan tien jaar binnenlandse én buitenlandse politiek had bepaald, was immers bereikt. En hoewel enkele weken later de overheid haar nieuwe prioriteiten vaststelde, was er in de media duidelijk enige aarzeling van de beleidsmakers waarneembaar. Inderdaad is alles wat nu op het politieke vlak in Letland gebeurt, in zeer grote mate gericht op de verwerking van de negatieve ervaringen uit het recente verleden. Er bestaan immers talrijke voorbeelden van situaties waarin politici ‘de unieke en tragische geschiedenis van het land’ als reden gebruiken om niet naar een compromis met de minderheid te zoeken via democratisch overleg. Op die manier worden sommige aanbevelingen van de Europese Unie, zoals de invoering van het gemeentelijk stemrecht, genegeerd. De geschiedenis mag echter geen hinderpaal vormen voor het functioneren
| |
| |
van een democratisch sociaal bestel. Zij kan niet meer dan een verklarende blik werpen op de huidige stand van zaken, en mag zeker geen excuus zijn voor het voorbijgaan aan de wezenlijke normen van een westerse samenleving.
Er moet bijgevolg een moment komen waarop de jonge democratie Letland zich niet langer blind staart op de breuklijnen uit het verleden en zich oriënteert op de toekomst. De negatieve spiraal die veroorzaakt wordt door de wederzijdse hardnekkige nationalistische standpunten moet worden doorbroken. Het is mijn diepe overtuiging dat het Europese politieke perspectief en de Europese democratische tradities de enige reële kans zijn om de huidige nationalistische tegenstellingen te overwinnen.
De overgang van de huidige situatie naar een evenwichtiger systeem, waarin de overheid garant staat voor het paritaire overleg tussen de verschillende etnische groepen, in plaats van de belangen te dienen van één dominante groep, kan mijns inziens alleen gebeuren onder de gunstige invloed van Europa. Letland mist het vermogen om zelf op korte termijn principiële veranderingen te verwezenlijken.
|
|