| |
| |
| |
Boeken
Kerk en theologie
Een leven in dienst van de psalmen
Willem Barnard, geboren in 1920 en vaak dichtend onder de naam Guillaume van der Graft, staat in de Lage Landen vooral bekend voor zijn berijmingen van psalmen en gezangen. Een stille duif in de verte (Ps. 42-72) en Psalmgetier (Ps. 73-106) vormen het tweede en derde deel in een reeks van vier publicaties waarin Barnard de psalmen één voor één en netjes in numerieke volgorde bespreekt.
De techniek die hij hierbij gebruikt, voor zover daarvan sprake kan zijn, omschrijft hij zelf als een ‘Medigese’ (Ps. 65), een bewuste contaminatie van meditatie en exegese. Het is een kab-belend zoeken naar een delicaat evenwicht tussen zelf en tekst, soms flirtend met de grens van het ‘verinnerlijkt geneuzel’. Een gewaagd literair genre bovendien, dat veel krediet en ontvankelijkheid van de lezer vraagt.
Maar de Psalmen zijn een deel van Barnards leven geworden. Hij is er door en door mee vertrouwd, waardoor veel van zijn psalmbesprekingen de vorm krijgen van een vlotte en onbemiddelde weergave van gedachten. Op dezelfde manier krijgen ook zijn gevoelens een vanzelfsprekende plaats tussen de psalmen: liefde vooral - een zeer grote genegenheid voor de tekst - maar ook ontroering, neerslachtigheid, vreugde, woede en verontwaardiging.
Soms levert dit aardige beelden op: Psalm 55 als het ochtendlijk ontwaken onder de douche; Psalm 63 en de Pater Cantor, zaliger, van de Achelse Kluis. Maar even vaak gaat er heel wat onderweg verloren en lijkt het alsof er gewoon
| |
| |
een oude man aan het woord is die afgeeft op televisie (Ps. 45) en popgeweld (Ps. 61).
Het probleem hierbij is vooral dat Barnards ‘Medigese’ gebruikmaakt van drie referentiekaders die voor jongere generaties nagenoeg verloren zijn gegaan: een doorleefde vertrouwdheid met de psalmen zelf, de directe ervaring van oorlog en een diep protestants geloof. Omdat dit Barnards meditatie zo particulier maakt, is het misschien wel juister te spreken van een contaminatie van biografie en exegese.
Maar net daarom zijn deze boekjes als tijdsdocument onvervangbaar. Ze ontsluiten een wereld die haast ontoegankelijk geworden is. Een wereld die naar onze smaak veel te traag loopt en waar woorden nog de overhand hebben op beelden. Het is de wereld van het geloof dat gegoten zit in plechtige, overgedragen woorden en gebaren en waarin God geen begrip is, maar een keten van gebeurtenissen.
Bovendien schrijft Barnard zelf dat wat hij verondersteld wordt te denken of te geloven, voor velen blijkbaar bij voorbaat vaststaat. Het is een karikatuur die dient om zich het geloof van het lijf te houden (Ps. 83). Met zijn Gepeins bij psalmen, de synthese van zijn leven in dienst van de psalmen, geeft Barnard op deze geslotenheid alvast een eerlijk en open antwoord.
□ Gert Van Langendonck
Willem Barnard, Een stille duif in de verte. Gepeins bij psalmen, Pelckmans, Kapellen, 2004, 155 blz., 14,50 euro, ISBN 90-289-3495-2. Willem Barnard, Psalmgetier. Gepeins bij psalmen, Pelckmans, Kapellen, 2004, 133 blz., 13,90 euro, ISBN 90-289-3527-4.
| |
Vindplaatsen van God
De titel van de reeks over godsleer, namelijk Poetische Dogmatik, suggereert een bijzondere aanpak om over God in de actuele context te spreken. De auteur, Alex Stock, is zich bewust van zijn originele wetenschappelijke methode. Van wezenlijk belang voor de wetenschap is dat ze het nieuwe exploreert. ‘Nieuw’ is dan datgene wat uitsteekt boven de bestaande kennis over God en het godsbestaan. Hoe je dit ‘nieuwe’ kunt ontdekken, hangt van de methode af. Zijn methode houdt in dat het onderzoek naar de (vind)plaats van God zich richt naar de steden waarin religieuze instellingen hun zetel hadden en hebben en waarrond godsdienstige praktijken bloeitijden kenden, met inbegrip van discussies en conflicten die, diachronisch en synchronisch gezien, de aanhangers van de godsdienstige tradities hebben geanimeerd. Vandaar dat het eerste volume van deze gods-leer, namelijk Orte, letterlijk en figuurlijk stadsculturen in beeld brengt. De methode wordt als ‘poëtisch’ getypeerd, dit wil zeggen: in de discussies omtrent de godsvraag komen weliswaar diverse theologen aan het woord, maar de eigenlijke inspiratie die een scherpstelling van de vraag uitlokt, ontleent Stock doorgaans aan ander dan dogmatisch bronnenmateriaal. Literatuur, filosofie en architectuur signaleren volgens hem uitdagingen aan het christelijk erfgoed die, op hun beurt, een gefundeerde en vaak open gehouden reflectie op gang brengen.
Drie (vind)plaatsen staan centraal: Jeruzalem, Athene en Rome. De aanduiding van het trio doet vermoeden dat
| |
| |
de theologische vraagstelling in het verleden is blijven steken. De aanpak brengt de lezer evenwel op denkwegen die door de religieus zoekende mens én de traditioneel gelovige van vandaag niet ontweken kunnen worden.
Jeruzalem fungeert in het boek als plaats van conflicten wat het monotheïsme betreft. Dit trefpunt van jodendom, christendom en islam laat zien hoe in deze heilige stad de dramatische onmogelijkheid van een versmelting van drie monotheïstische godsdiensten tot één enkele traditie een wederzijdse culturele verrijking heeft voortgebracht. De geschiedenis van die metropool leert dat hoe helderder een traditie zich profileert en haar rijkdom presenteert, des te minder ze andere godsdienstige tra-dities te vrezen heeft. Juist in het antagonistische samenspel van die tradities kan, vandaag, een licht van waarheid over Gods betrokkenheid op de wereld opgaan. De optimistische visie van Stock vindt ook weerklank in zijn bespiegelingen over een andere metropool: Athene.
Als plaats van sacrale vroomheid en van klassiek en experimenteel filosoferen bood Athene hellenistische praktijken en denkstijlen die de christelijke religiositeit en haar theologie een rationele fundering hebben gegeven, zij het dat de intellectuele herschepping ook de gedaante aannam van een negatieve theologie van Gods aanwezige afwezigheid in de Middeleeuwen en in de postmoderne tijd.
Rome figureerde als politiek kader waarin het christendom op de grens zat van de tolerantieproblematiek. Enerzijds was het christendom de underdog, doordat het zich als een met niets verzoenbare traditie niet in de Romeinse religieuze, politieke en publieke sfeer liet integreren; anderzijds stelde het zich later zelf intolerant op als maatschappelijke bovenbouw ten aanzien van andere religieuze systemen en dit vanuit een alliantie met het politieke machtsapparaat. Het martelaarschap van de eerste christenen maakte plaats voor dominante expansiezucht van christelijk bezorgde machthebbers. Maar belangrijker dan deze aardverschuiving die God dreigde te vergeten, is de aan het polytheïsme ontleende praktijk van het zoeken naar Gods wil. In het christendom kreeg die stilaan de vorm van de onderscheiding der geesten en die zoektocht blijft vandaag nog brandend actueel.
De ontdekkingstocht langs de drie metropolen wordt volgens dezelfde methode nog aangevuld met wat genoemd kan worden: omzwervingen langs de stroom, de markt, de dom, het museum en het station, - zovele kruispunten van relectures van het christelijk erfgoed. Ze brengen beeldmateriaal aan dat de lezer en de gelovige gemeenschap verheldert hoe de betrokkenheid van God op de wereld en zijn aanwezigheid in die wereld diverse narratieve settings heeft gekregen.
Het boek loopt niet uit op een resumé; het zet er veeleer toe aan de opgeroepen vraagstellingen opnieuw op te nemen en de eigen hedendaagse positie ten aanzien van de godsvraag open te houden en vanuit een tweede naïviteit uit te zuiveren... in afwachting van de publicatie van de volgende volumes, die aan de godsvraag gewijd zullen zijn. Qua inhoud en denkstijl is (en wordt) dit oeuvre baanbrekend in de theolo- | |
| |
gie die op interdisciplinaire manier haar godsvraag in de wereld van vandaag wil verankeren.
□ Geert Faseur
Alex Stock, Poetische Dogmatik. Gotteslehre. 1. Orte, Ferdinand Schäningh, Paderborn/ München/Wien/Zürich, 2004, 247 blz., 36,00 euro, ISBN 3-506-71335-3.
| |
Politiek
Opstand der burgers
De Nederlandse bestuurskundige S.W. Couwenberg heeft zich niet alleen vanuit een theoretische belangstelling met politiek beziggehouden. Hij is ook zelf politiek actief geweest, en vanuit die politieke betrokkenheid bepleit hij al sinds jaar en dag staatkundige vernieuwingen in Nederland. Dit om de belangstelling voor en de betrokkenheid bij het proces van politieke besluitvorming van de Nederlandse staatsburgers te vergroten.
In zijn recente boek Opstand der burgers analyseert Couwenberg de opkomst en betekenis van Pim Fortuyn in de Nederlandse politiek. Couwenberg beschouwt Fortuyn als een uitgesproken medestander in het streven naar politieke vernieuwing: de betekenis van Fortuyn was, aldus de auteur, dat hij een einde wilde maken aan de traditionele manier van politiek bedrijven in Nederland. Symbolisch voor die traditionele politiek is het uit de weg gaan van echte debatten, door alle beslissingen in vooroverleg in achterkamertjes al te nemen. Die achterkamertjespolitiek heette kenmerkend te zijn voor de paarse coalitie, die immers traditioneel zo verschillende partijen als de PvdA en de VVD in één regering verenigde.
Al is het zonneklaar dat Fortuyn zich heftig afzette tegen het paarse kabinet, de vraag is of hij daarbij inderdaad zozeer werd gedreven door een zucht naar staatkundige vernieuwing als Couwenberg wil doen geloven. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de opstelling van Fortuyn ook en vooral werd ingegeven door opportunisme en ressentiment - hij had immers bij vrijwel alle partijen in het politieke spectrum nul op het rekest gekregen bij zijn pogingen binnen het traditionele politieke kader carrière te maken. En dit laatste kan niet los worden gezien van zijn flamboyante en eigenzinnige persoonlijkheid: hij was nu eenmaal niet de figuur die zich veel gelegen liet liggen aan partijpolitieke standpunten, laat staan aan partijdiscipline, zelfs niet binnen Leefbaar Nederland, een partij die hem toch enthousiast had binnengehaald. Een eigen partij was daarom een veel passender middel voor Fortuyn dan een carrière binnen een bestaande organisatie.
Couwenberg maakt in zijn studie tal van belangwekkende opmerkingen over de Nederlandse politiek, en over de noodzaak van staatkundige vernieuwing. Maar ik ben geneigd te denken dat hij vanuit zijn eigen preoccupatie met dit thema Fortuyn te gemakkelijk als een medestander ziet, en daarmee diens staatkundige betekenis nogal overschat.
□ Herman Simissen
| |
| |
S.W. Couwenberg, Opstand der burgers. De Fortuyn-revolte en het demasqué van de oude politiek, Civis Mundi Jaarboek 2004, Uitgeverij Damon, Budel, 2004, 256 blz., 16,95 euro, ISBN 90-5573-480-2.
| |
Cultuur
De leeuwerik
De Nederlandse filosoof en antropoloog Ton Lemaire geeft al sinds het verschijnen van zijn boek Filosofie van het landschap (1970) in zijn geschriften blijk van zijn kennis van en liefde voor de natuur. In 2002 voegde hij aan zijn publicaties op dit gebied met het boek Met open zinnen een prachtig hoofdstuk toe. Onlangs is, verwant aan deze titels, een nieuwe uitgave van zijn hand verschenen: De leeuwerik. Cultuurgeschiedenis van een lyrische vogel.
In deze kleine studie - blijkens het voorwoord een hoofdstuk uit een nog te voltooien, omvattender werk over de ‘culturele representatie’ van vogels - schetst de auteur de wijze waarop de leeuwerik verschijnt in de menselijke cultuur. Want, aldus Lemaire, ‘deze vogel maakt niet alleen deel uit van de natuur maar behoort ook tot onze cultuur, in zoverre mensen aan zijn verschijning en gedrag betekenis hebben toegekend en zijn gezang veel sporen heeft achtergelaten in legenden, in muziek en poëzie’ (blz. 15). De leeuwerik blijkt voor talrijke kunstenaars en schrijvers een bron van inspiratie te zijn geweest, wellicht omdat deze vogel enerzijds een onopvallend uiterlijk heeft, maar anderzijds bijzonder zingt. En de leeuwerik zingt, in tegenstelling tot de nachtegaal - ook een vogel die veel schrijvers heeft geinspireerd -, bij voorkeur op klaarlichte dag. De leeuwerik werd bezongen als de heraut van de dageraad, bijvoorbeeld door Chaucer in The Canterbury Tales: ‘The busy lark, messenger of the day [...]’ (blz. 20). Maar ook werd de leeuwerik een bijzondere band met het goddelijke toegedicht, vanwege zijn aanhoudende ‘lofzang op de Schepper’ en vanwege zijn hemelhoge vlucht. Lemaire laat zien dat de leeuwerik een speciale plaats inneemt in de poëzie van Guido Gezelle: maar liefst vijf gedichten heeft Gezelle over de leeuwerik geschreven. Niet alleen in de poëzie neemt de leeuwerik een speciale plaats in, maar ook in de muziek. Verschillende componisten hebben geprobeerd de leeuwerik in muziek te vangen; terecht wordt de vioolromance The Lark Ascending (1914; herzien in 1920) van de Engelse componist Ralph Vaughan Williams geroemd als een hoogtepunt in deze traditie. In de beeldende kunst komt de leeuwerik weinig voor, wat waarschijnlijk te verklaren valt door de onooglijke uiterlijke verschijning van deze zanger; een bekende uitzondering is,
zoals Lemaire opmerkt, het Korenveld met leeuwerik van Vincent van Gogh, dat het omslag van deze uitgave siert.
De leeuwerik is een mooi boek. Het getuigt van een brede kennis van vooral de westerse, maar ook van andere culturele tradities. Lemaire schrijft als altijd helder, en dit alles maakt deze uitgave de moeite van het lezen meer dan waard.
□ Herman Simissen
| |
| |
Ton Lemaire, De leeuwerik. Cultuurgeschiedenis van een lyrische vogel, Ambo, Amsterdam, 2004,123 blz., 14,95 euro, ISBN 90-2631848-0.
| |
Kunst
Rubens' tekenkunst
Zijn leven lang heeft Rubens getekend. In zijn vormingsjaren heeft hij bij wijze van oefening talloze klassieke werken nagetekend. Als gevestigd kunstenaar ontwierp hij al tekenend de composities van zijn schilderijen. Vervolgens maakte hij een min of meer uitgewerkte olieverfschets, die hij ter goedkeuring aan de opdrachtgevers kon voorleggen. Daarna tekende hij nauwkeurige studies van de protagonisten van zijn geplande composities. Al dat voorbereidende materiaal vertrouwde hij ten slotte toe aan zijn medewerkers in het atelier, aan wie hij in vele gevallen de uitvoering van het schilderij grotendeels overliet. In tegenstelling tot de huidige praktijk beschouwde Rubens tekeningen niet als zelfstandige werken en hij signeerde ze nooit. Maar hij bewaarde ze wel als een kostbare schat achter slot en grendel: de getekende ontwerpen waren de neerslag van zijn vindingrijkheid, ze bevatten ideeën voor toekomstige werken, ze moesten als het geheime recept van zijn schilderijen verborgen blijven. Voor de studie van Rubens' oeuvre zijn ze daarom van het allergrootste belang.
In samenwerking met het Metropolitan Museum van New York heeft het Weense Albertina aan Rubens' tekenkunst een uitzonderlijke tentoonstelling gewijd. Naast een honderdtal tekeningen werden ook zo'n veertig olieverfschetsen en schilderijen getoond, om vergelijkingen mogelijk te maken. De rijkelijk geïllustreerde catalogus volgt dezelfde didactische opzet. Prachtige detailreproducties van tekeningen, olieverfschetsen en schilderijen worden naast elkaar geplaatst of meerdere ontwerpen van een zelfde schilderij getoond, zodat je de ontwikkeling vanaf de eerste vluchtige schets tot het geschilderde eindresultaat goed kunt volgen. Elk werk wordt uitvoerig besproken, en als de toeschrijving aan Rubens niet zeker is, gaan de auteurs de kwestie niet uit de weg, maar geven zij argumenten voor hun eigen standpunt. Daarin ligt dan de bijdrage van deze publicatie aan de wetenschappelijke discussie.
Aan het catalogusgedeelte gaat een inleiding vooraf waarin Anne-Marie Logan en Michiel C. Plomp de verschillende soorten van tekeningen in Rubens' oeuvre overlopen en de ontwikkeling van zijn tekenkunst nagaan. Heinz Widauer plaatst zijn werkwijze in de context van de Contrareformatie en ziet in diens benadering van de olieverfschets als disegno colorito - een uitdrukking van de pictor doctus zelf - een synthese tussen de Florentijnse en Venetiaanse kunsttheorie.
Onvermijdelijk zitten er in dit lijvige boek - een kanjer van ruim vijfhonderd bladzijden, met meer dan vierhonderd afbeeldingen, meestal in kleur - enkele schoonheidsfoutjes. Op blz. 183 is een olieverfschets in spiegelbeeld weergegeven. Op blz. 506 (tweede voetnoot)
| |
| |
wordt naar een boek verwezen waarvan de referentie in de overigens uitvoerige bibliografie ontbreekt. Een index ware nuttig geweest. En de erudiete auteurs lijken niet te weten dat Mechelen een Vlaamse stad is: de kerk waarin zich Rubens' Wonderbare visvangst bevindt, wordt systematisch ‘Notre-Dame au delà de la Dyle’ genoemd. Maar deze uitgave bevat zoveel moois om te zien en zoveel wetens-waardigs om te lezen dat je er enkele kleine mankementen en oneffenheden graag bij neemt.
□ Jan Koenot
Klaus Albrecht Schroder en Heinz Widauer (red.), Peter Paul Rubens, Hatje Cantz, Ostfildern-Ruit, 2004, 532 blz., 58,00 euro, ISBN 37757-1514-2.
| |
Literatuur
Geld
Het is voor het eerst dat Jef Geeraerts een verhaal over criminele gebeurtenissen niet de ondertitel ‘thriller’ of ‘misdaadroman’ meegeeft, maar benoemt als roman noir. In dat genre, waar de handeling meestal gewelddadig of grotesk is en de sfeer beklemmend, zijn motieven als bezitsdrang en seksuele begeerte de typische ingrediënten. Geeraerts’ nieuwste boek, Geld, voldoet volkomen aan die beschrijving. Hebzucht en passie zijn de twee uitgangspunten voor een onwaarschijnlijk verhaal.
Carl Yvan Diehl, kortweg CYD, baadt in het geld en de luxe. Net op de dag dat hij bezoek krijgt van Pearl, de dochter van een vroegere maîtresse, gaat zijn boekhouder Cornille er met een klein fortuin vandoor. CYD gaat hem samen met Pearl, die een duistere relatie met een politieman heeft en zo aan belangrijke informatie en verboden wapens kan geraken, achterna. Ze krijgen het geld gemakkelijker dan verwacht terug, maar op de reis wordt duidelijk waarvoor een vriend van Diehl waarschuwde: Pearl leidt aan Borderline Personality Disorder (BPD), een psychische stoornis die gekenmerkt wordt door hysterie, plotse stemmingswisselingen, extreem of impulsief gedrag en een verregaande ongevoeligheid in relaties met andere mensen. Pearl is bijzonder wispelturig, houdt van roekeloze snelheden, dure juwelen, gevaarlijke situaties en ze moordt zonder scrupules. De passionele seksuele relatie die zich tussen haar en CYD ontwikkelt, maakt echter dat hij haar afwijkende gedrag door de vingers ziet. In plaats van zich (zoals zijn kat) ver van deze letterlijk gevaarlijke vrouw te houden, raakt hij volledig in de ban van Pearl. CYD, de extreme nareist, verliest zichzelf en wordt meegesleept in haar wereld van hoogtes en laagtes, waardoor zijn veilige luxewereldje volkomen desintegreert. Is het de hebzucht van Cornille die hem in een detectiveavontuur doet belanden en een hele reeks dramatische gebeurtenissen in gang zet, dan is het zijn seksuele afhankelijkheid die de ondergang van Diehl uiteindelijk helemaal bewerkstelligt.
Net zoals hij dat voor pathologisch narcisme deed in De ambassadeur, verweeft Geeraerts ook in Geld op een prachtige manier een mentale afwijking
| |
| |
in zijn roman. Dat doet hij niet enkel door Pearl alle kenmerken van een borderlinepatiënte mee te geven, maar ook in de schriftuur en de opzet van zijn roman verwerkt hij de stoornis. Geeraerts wil deze ingrijpende ziekte niet enkel beschrijven, maar voor de lezer ook voelbaar maken. Voor BPD-patiënten bestaat de wereld slechts uit extremen, uit wit en zwart en voor hen is niets onmogelijk, zelfs moord niet. Om tijdens de lectuur een zelfde sfeer op te wekken, zijnde personages in Geld elkaars totale tegenpolen, wisselt Geeraerts hoofdstukken over Diehl voortdurend af met hoofdstukken over Cornille en zijn toevalligheden die ongelooflijk en onwaarschijnlijk lijken overvloedig aanwezig in dit boek. Door dat alles word je net als de personages van het ene uiterste in het andere geslingerd.
Wie deze roman leest als een thriller, komt bedrogen uit. Voor hem of haar zijn de personages te veel zwartwit getekend en de situaties gewoon onrealistisch. Geld is echter geen klassiek misdaadverhaal, maar een psychologische roman noir. Daarom is het ook geen spannend, maar wel een bijzonder aangrijpend boek.
□ Carl De Strycker
Jef Geeraerts, Geld. Roman noir, Prometheus, Amsterdam, 2004, 224 blz., 17,95 euro, ISBN 90-446-0375-2.
| |
Overkant. Moderne verzen uit de Groote Oorlog
Enkele jaren geleden vertaalde en bewerkte Tom Lanoye in Niemands Land, Gedichten uit de Groote Oorlog de meest bekende en aangrijpende gedichten uit de Eerste Wereldoorlog met onder meer klassiekers van Wilfred Owen, Sigfried Sassoon en John McCrae (In Flanders Fields). Deze nieuwe gedichtenbundel, Overkant, vormt hiervan in heel wat opzichten het volmaakte spiegelbeeld. De prachtige vormgeving werd behouden, waardoor de indruk van een tweeluik ontstaat, en de in het eerste deel uitsluitend Engelstalige dichters, de War Poets, werden aangevuld tot een internationaal gezelschap uit Frankrijk, Italië, Duitsland, Rusland en Polen.
Ook de vaak gedurfde maar wel heel kenmerkende woordkeuze van Tom Lanoye bij het vertalen en bewerken van deze gedichten bleef behouden. Moeilijk vertaalbare verzen waarvan de originele tekst overigens telkens mee afgedrukt staat, krijgen als de voltreffer van een stuk veldgeschut net die éne rake Vlaamse uitdrukking mee. Ook plaatsnamen en eigennamen worden aangepast, zodat ze vertrouwd en nabij klinken. Lanoye slaagt er zo in de afstand tussen de ervaringen van de eerste moderne oorlogsdichters en ons eigen levensgevoel te verkleinen (zoals in ‘Bedevaart’ op blz. 80: ‘in hinderlaag / in dit ingewand / van puin / heb ik uur na uur / dat karkas van mij / voort-gesleept / ... / och lanoye toch man / van lasten en van pijn / één illusie volstaat om / u courage te schenken’).
Bovendien is er in Overkant nauwelijks nog plaats voor dichters die met woorden het chaotische slagveld trachten te ordenen. Welomschreven gevoelens en samenhangende gedachten over de wereldbrand van ‘14-'18 worden achtergelaten en het grote lijden, de
| |
| |
waanzin, lelijkheid en zinloosheid van de oorlog vormen niet meer de voornaamste thema's. De mens is vervreemd van zijn oorlog. Er zijn geen soldaten meer, maar verlegen mensen die proberen te acteren als soldaten op het internationale strijdtoneel, terwijl ze uiterst efficiënte apparaten van vernietiging bedienen. In Overkant zijn de dichters dan ook stuk voor stuk naar zichzelf op zoek, in een extreme fysieke nachtmerrie waarin alle houvast is verloren gegaan. Het ‘ik’ wordt een open vraag waarop zelfs de grootste woorden geen vat lijken te hebben.
Ook de schitterende illustraties in deze bundel plooien zich naar deze thematiek. De ingetogen foto's van oorlogsmonumenten uit Niemands Land, hebben in Overkant plaatsgemaakt voor inktzwarte illustraties en foto's van groteske of soms zelfs ronduit lachwekkende oorlogsmachinerie, vrijwel steeds geflankeerd door kleine poserende soldaatjes die strak in de lens staren, of interesse veinzen.
Ons tijdsgewricht scharniert op de schok van de Eerste Wereldoorlog. De moderniteit breekt aan, ook in de wereldliteratuur, en Overkant toont als geen ander deze omslag met een bataljon vreemde vermodderde woorden. Tom Lanoye distilleerde zo voor ons vandaag, uit een van de donkerste hoofdstukken van de vorige eeuw, een schitterend boek vol schokkende verzen.
□ Gert Van Langendonck
Tom Lanoye, Overkant. Moderne verzen uit de Groote Oorlog, Prometheus, Amsterdam, 2004, 100 blz., 25,00 euro, ISBN 90-446-0550-X.
| |
Geschiedenis
Meensel-Kiezegem
Op 30 juli 1944 doodden drie verzetslui in de Hagelandse gemeente Meensel-Kiezegem de pachterszoon Gaston Merckx, lid van de Vlaamse Wacht en telg van een collaboratiegezinde familie. Op 1 augustus vermoordden Duitsers en collaborateurs tijdens een razzia drie dorpsbewoners, en op 7 augustus nog één. Er werden 91 dorpelingen weggevoerd en 63 van hen stierven in Duitse kampen of tijdens dodenmarsen, anderen werden gered door verzetsdaden en het einde van de oorlog. En België had, mutatis mutandis, zijn eigen Oradour of Lidice - met na 1945 een diep verscheurde dorpsgemeenschap met 96 oorlogswezen en nooit geheelde wonden.
Zestig jaar later hebben de journalist Stefaan Van Laere en twee overlevenden, de gebroeders Frans en Jozef Craeninckx, de zaak uitgespit: ze wilden komaf maken met de ‘halve waarheden, zelfs verzinsels en dikwijls verkleurde versies die absoluut niet overeenstemden met wat wijzelf hadden gezien, gehoord en meegemaakt’ (blz. 15). Op een serene manier evoceren ze het ‘vredig dorpje’, collaboratie en verzet vóór de aanslag (eerst niet meer dan gewone dorpspolitiek), de aanslag en de wraak, de trieste ervaringen van de gegijzelden, de officiële en informele repressie, de ‘ware toedracht’, de nawerkingen, en bijlagen met officiële cijfers, verklaringen en persoonlijke getuigenissen van de auteurs.
| |
| |
Die auteurs hebben heel wat onwaarheden rechtgezet en mysteries ontsluierd, en verdienen daarvoor alle respect. Toch is het laatste woord beslist niet gezegd. Ze gaan immers niet de confrontatie aan met andere versies. De bekendste ervan, die van tv-journalist Maurice De Wilde, presenteerde gedeeltelijk andere inzichten. Er blijven veel vragen onbeantwoord. Waarom werd juist Gaston Merckx gedood? Welk nut had het gebeuren voor het verzet (het antwoord lijkt: geen enkel)? Waar zijnde drie broers Merckx, die op 23 mei 1946 ter dood werden veroordeeld, uiteindelijk terechtgekomen? Hoe verliep de aanslag (de auteurs nemen wel erg gemakkelijk aan dat het slachtoffer weerloos was)? Was de juridische afwerking echt zo partijdig als wordt gesuggereerd? En woorden schieten tekort om de grote negatieve emoties weer te geven die de tragedie hebben veroorzaakt en begeleid. De radeloze en redeloze wraakzucht van moeder Merckx, die haar dorp wil offeren om haar zoon te wreken; de onverzoenlijkheid die alle ‘zwarten’ na de oorlog het dorp uitdrijft (een lot dat ook de vader van het latere wieleridool Eddy Merckx treft, al was hij geen collaborateur). Het is de mens die zijn stem verheft in de geschiedenis, maar door de confrontatie met andere stemmen geplet wordt in een chaos die niemand nog in de hand heeft.
Een zeer somber verhaal, dat goed wordt gebracht, maar nog lang niet is uitverteld.
□ Jacques De Maere
Stefaan Van Laere, Frans en Jozef Craeninckx, Een klein dorp, een zware tol. Het drama van collaboratie en verzet in Meensel-Kiezegem, Manteau/Standaard Uitgeverij, Antwerpen, 2004, 240 blz., 17,95 euro, ISBN 90-223-1815-X.
| |
De psychiater en de witte vlek
Tot 1970 werden psychiatrische patiënten in Tilburg en omgeving niet in de regio zelf behandeld, maar doorverwezen naar grote instellingen buiten Midden-Brabant, zoals Voorburg in Vught en Coudewater bij Rosmalen. Als gevolg daarvan schoot met name de psychiatrische zorg bij acute gevallen tekort, reden waarom in Tilburg het initiatief werd genomen tot de oprichting van een psychiatrisch ziekenhuis dat zich in het bijzonder op noodgevallen zou moeten richten. Maar juist in deze tijd maakte de beweging van de anti-psychiatrie opgang - en dat was één van de factoren die de verwezenlijking van het Tilburgse initiatief ernstig bemoeilijkten. In zijn boek De psychiater en de witte vlek schetst historicus Cees Willemsen de geschiedenis van het proces dat uiteindelijk toch tot de oprichting van het psychiatrisch ziekenhuis leidde. Daarbij beperkt de auteur zich tot het institutionele aspect van dit proces, zulks in tegenstelling tot zijn eerdere, vergelijkbare studies over respectievelijk de psychiatrische instelling Sint-Antonius in Etten-Leur en de ambulante geestelijke gezondheidszorg in Breda. Dat maakt dit nieuwe boek wat minder aantrekkelijk voor buitenstaanders dan beide eerdere studies. Deson- | |
| |
danks is het interessant te lezen welke problemen zich zoal voordeden bij de oprichting van het psychiatrisch ziekenhuis. Tegenwerking van bestaande instellingen, veranderend beleid bij het ministerie van Volksgezondheid, lokale politieke belangen, uiteenlopende opvattingen over wezen en taak van de psychiatrie, belangengroeperingen van omwonenden-allemaal factoren die de afloop van het proces hebben beïnvloed. Uiteindelijk opende het psychiatrisch centrum Jan Wier - vernoemd naar de in Grave geboren arts Jan Wier (1515/1516-1588), die als eerste afwijkend gedrag als een psychische ziekte beschreef en daarom geneeskundige behandeling bepleitte, en om deze reden geldt als een van de grondleggers van de moderne
psychiatrie - in 1983 de poorten. Tien jaar later ging Jan Wier een fusie aan met de RIAGG; de geestelijke gezondheidszorg in de regio werd voortaan verzorgd door de GGZ Midden-Brabant. Het tienjarig bestaan van deze instelling was de aanleiding tot deze studie. Vervlochten in het betoog is een beeldverhaal van de Tilburgse fotograaf Paul Bogaers, die in een reeks foto's een impressie van de regio geeft. De psychiater en de witte vlek is een vlot geschreven boek, dat eens te meer getuigt van de deskundigheid van de auteur op het gebied van de geschiedenis van de geestelijke gezondheidszorg.
□ Herman Simissen
Cees Willemsen, De psychiater en de witte vlek. Dertig jaar GGZ Midden-Brabant, 1970-2000, SUN, Nijmegen, 2004, 208 blz., 29,90 euro, ISBN 90-5875-145-7.
|
|