Streven. Jaargang 72
(2005)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 387]
| |
Nico Schreurs
| |
De angst die als een rode draad door ons leven gaatAngst is het al dan niet heimelijke sturingsmechanisme van ons handelen geworden. Dat geldt voor mensen die direct slachtoffer zijn van terreuraanslagen, zoals bij de gijzeling in Beslan. De beelden, nota bene door de terroristen zelf gemaakt, geven een gezicht aan die angst: mensen bij elkaar gedreven op de vloer van een gymnastieklokaal en omgeven door draden die gewapende mannen en gesluierde vrouwen met duidelijk zichtbare bommen verbinden. Urenlang, dagenlang in onzekerheid, de mannen al vermoord, de redding afhankelijk van incompetente veiligheidstroepen - zo'n situatie creëert een angsttrauma en zal nog een leven lang, en dat is voor de kinderen nog een heel lange tijd, door de dagen en nachten spoken. De angst als bepalende factor geldt echter ook voor de beleidsmakers, de politici, de beursmakelaars en de ‘gewone’ burgers die niet direct bedreigd worden. Zelfs al rekenen deskundigen ons voor dat de kans dat we bij een aanslag betrokken raken, vele malen kleiner is dan de kans op een verkeersongeluk, dan nog is de angst een onderdeel van ons leven geworden. We schrikken op bij elk bericht van weer een auto- | |
[pagina 388]
| |
bom of een zelfmoordactie met vele doden en gewonden. Irak en Israël zijn verre landen in oorlog, maar in Marokko, Madrid en Istanbul is dat niet het geval en die liggen heel dichtbij. De volgende keer kan het Rotterdam zijn. Het spook van de angst waart door Europa en is reëel genoeg om voor ingrijpende veranderingen in ons dagelijkse leven te zorgen. De bekende advocate Britta Bohler waarschuwt in een interview in NRC Handelsblad van zaterdag 11 september 2004 voor de gevolgen. Er is een klimaat ontstaan, zegt ze, waarin de veiligheid zo belangrijk wordt dat de bestrijding van de terreur de grondslagen van de rechtsstaat zelf aantast. Daarmee is de strijd tegen terreur en angst eigenlijk al verloren. In de Verenigde Staten geeft de Patriot Act politie en justitie uitgebreide volmachten die de vrijheidsrechten van burgers en vreemdelingen zo sterk inperken dat de vrijheid van het vrije Westen, de reden waarom de ‘war on terrorism’ door Bush en de zijnen is gestart, in feite een maat voor niets dreigt te worden. Het spook van de angst is in de huidige wereldpolitieke verhoudingen - een dominant, welvarend Amerika met grote behoefte aan brandstoffen aan de ene kant en een diep vernederde en versplinterde Arabische moslimwereld aan de andere kant - op een manier concreet en reëel geworden, zoals we ons dat nog geen vijf jaar geleden absoluut niet konden voorstellen. Maar de angst is nooit weg geweest. We zijn door de goede afloop alweer vergeten dat de periode van de Koude Oorlog ook beheerst werd door angst. De angst voor de atoombom was in zekere zin zelfs ingrijpender. De huidige golf van terreur is gericht op het zaaien van angst, vandaar het zichtbare, niets ontziende geweld en het hoge aantal onschuldige slachtoffers. De atoombom dreigde een einde te maken aan al het menselijk leven op aarde. Sommige kapitaalkrachtige burgers bouwden privé-atoomschuilkelders; de staat of het leger waren tegen de paniek van een atoomoorlog in de verste verten niet opgewassen. De angst voor de bom kon worden verdrongen en weggestopt onder een dikke laag ideologie en vooral welvaart en consumentisme Maar op de achtergrond en onuitgesproken bleef de angst. De negentiende-eeuwse Deense filosoof-theoloog Kierkegaard heeft de verschillen uitgewerkt tussen de vrees voor concrete rampspoeden en de angst, die geen concreet object of aanleiding hoeft te hebbenGa naar eind[2]. De angst voor aanslagen en terreur gaat meer in de richting van de definitie van de vrees: we kunnen ons door foto's en verslagen via de media een goed beeld van de verschrikkingen vormen. Maar een groot deel van de angst die nu de hoofden en harten van beleidsmakers en burgers vervult, maakt als het ware ondergronds een verbinding met het altijd aanwezige spook van de angst die wezenlijk hoort bij het menselijk bestaan. Die angst spookt altijd door de hoofden van mensen, juist omdat zij mensen zijn en als enige levende wezens - voor zover we weten - zich | |
[pagina 389]
| |
bewust zijn van hun eindigheid en weet hebben van de dood, het Sein zum Tode van Heidegger. We weten wat er in mensen omgaat aan angst, onzekerheid en pijn. | |
Angst en religieAngst en religie hebben veel banden met elkaar. De Amerikaanse arts, psycholoog en filosoof William James heeft in 1902 een beroemd boek geschreven: The Varieties of Religious Experience. Daarin geeft hij een fenomenologie van de religieuze ervaring. Hij maakt een onderscheid tussen enerzijds de eenmaal geborenen, de zielen die neigen naar de zonzijde met het gevoel dat alles goed gaat. Zij zetelen aan de rechterhand van God. Aan de andere kant wijst James op de gekwelde, zieke zielen van de tweemaal geborenenGa naar eind[3]. Deze groep onderscheidt zich van de eerste doordat de zieke zielen zich bewust zijn van de afgrond aan de rand waarvan ze staan. Ze hebben daardoor meer diepgang en inzicht. Dat besef kan drie vormen aannemen, waarvan de tweede het besef is van het kwaad in de wereld. Dit besef is gekenmerkt door angst. Tekenend is hoe James kwaad en angst omschrijft: ‘Niet de conceptuele of intellectuele perceptie van het kwaad, maar de griezelige gewaarwording ervan, die het bloed doet stollen en het hart verlamt, drukt op hem [...]. Hier staan we voor de echte kern van het religieuze probleem: Help! Help!’Ga naar eind[4] Wat je verder ook mag denken van James’ voorkeur voor de zieke zielen boven de eenvoudigen van hart met hun hemelsblauwe optimistische evangelie, de verbanden tussen religie en angst liggen in de geschiedenis voor het oprapen. De Zwitserse theoloog Alberto Bondolfi kan met weinig moeite uit de geschiedenis van het christendom een aantal goed herkenbare voorbeelden aanwijzen waaruit blijkt dat het christelijk geloof niet alleen op angsten reageert, maar ze zelf ook genereertGa naar eind[5]. Tot het einde van de Middeleeuwen zijn het komende wereldeinde en het oordeel met het besef van zondigheid en schuld een bron van angst. Zo ook de dreigende aanwezigheid van demonen en van satan. Tegen het einde van de Middeleeuwen neemt de angst voor de dood toe vanwege de grotere nadruk op het lot van ieder individu afzonderlijk en het bijzondere oordeel dat direct na de dood volgt. Maar zelfs na de Reformatie en Contrareformatie is er nog altijd de onbegrijpelijke heksenwaan, de angst voor mensen, in overgrote meerderheid vrouwen, die in de macht van de duivel zouden zijn geraakt. Maar, zal iedereen zich intussen afvragen, religie heeft toch niet alleen angst voortgebracht? Religie is toch ook altijd het middel geweest om angst te bezweren? Is de religie niet altijd ook vanaf de primitiefste vormen tot aan de meest verlichte en liberale uitingen ervan een tegen- | |
[pagina 390]
| |
gif tegen de angst geweest? De Italiaanse filosoof en kenner van Nietzsche en Heidegger, Gianni Vattimo, heeft in zijn bijdrage aan de gesprekken op het eiland Capri over God en godsdienst, waaraan ook andere bekende filosofen uit Europa als Jacques Derrida en Hans-Georg Gadamer deelnamen, de religie beschreven als een terugkeer. Niet als een uittocht, een exodus, uit de zekerheden van het leven naar de onzekerheid van de spiritualiteit van het ‘God zoeken’, maar als een terugkeer van de religie in het leven, en eigenlijk ook in de postmoderne tijd. Als reden voor de terugkeer noemt hij de wereldomspannende gevaren die zonder precedent zijn in de menselijke geschiedenis en de angst die daardoor teweeg wordt gebracht. Maar hij blijft niet staan bij deze negatieve aanleiding voor de terugkeer van de religie. Hij wijst vooral op de typisch positieve inhouden van de religieuze ervaring, zoals op de behoefte aan vergeving en het gebed, die hij als manieren ziet om de radicale toevalligheid van het bestaan tegemoet te tredenGa naar eind[6]. Opvallend is dat het niet de kerkelijke leiders of de spirituele voorgangers zijn die wijzen op de troost en de uitweg die religie biedt, maar een filosoof, Vattimo, die het nihilisme van Nietzsche onderschrijft en de secularisering en de ontmythologisering als noodzakelijke kenmer-ken van de religie onderkent. Op de connectie tussen afscheid van God en religie en het zich toch weer manifesterende religieuze verlangen wijst ook het essay dat de Rotterdamse filosoof Jos de Mul wijdt aan kunst na de dood van GodGa naar eind[7]. Hij opent zijn bijdrage met een gedicht van Rainer Maria Rilke uit 1899, waarin de jonge Rilke zijn gevoelens uitspreekt naar aanleiding van het feit dat hij zich er rekenschap van geeft dat de kunst zich geëmancipeerd heeft uit de macht en de ban van de religie. Hier volgt de vertaling van de hand van Jos de Mul:
Wat zul je doen God, wanneer ik sterf?
Ik ben je kruik (wanneer ik verscherf?)
Ik ben je drank (wanneer ik bederf?)
Ik ben je gewaad en je nering,
met mij verlies je je zin
Na mij heb je geen huis, waarin
je woorden, nabij en warm, begroeten.
En valt van je vermoeide voeten
de fluwelen sandaal die ik ben.
Je grote mantel laat los.
Je blik, die ik met mijn wang
warm, als met een kussen, ontvang
| |
[pagina 391]
| |
zal komen, zal mij zoeken, lang -
en legt zich bij zonsondergang
Vreemde stenen in de schoot.
Wat zul je doen, God? Ik ben bang.
Het laatste zinnetje ‘Ik ben bang’ draait heel de zelfbewuste autonomie van de kunstenaar radicaal om in zijn tegendeel. In het gedicht heeft hij de dood van God, door Nietzsche aangekondigd, doorgetrokken tot in zijn dichten. De goddelijke inspiratie is geen van buiten komende kracht meer. God is doorzien als een soort parasiet die leeft bij de gratie van het dichterschap van de kunstenaar. Wat zul je doen, God, wanneer ik, de dichter, er niet meer ben. Dan heb je geen kruik meer, geen gewaad en geen huis; dan laat je grote beschermende mantel los. Jos de Mul constateert dat in dat laatste zinnetje de triomfantelijke zelfverzekerdheid omslaat in een beklemmende angst: de angst op eigen benen te moeten staan, de angst, zonder influistering van buitenaf, zelf te moeten dichten, ja, de absolute angst opgeslokt te worden door het niets. De Mul verbindt de angst van de jonge Rilke met de vooruitziende blik van Nietzsche. Nietzsche verkondigt weliswaar de dood van God, maar zeker niet als een bevrijding, eerder als een bedreiging en als een nauwelijks genoeg tot het bewustzijn van de mensen van zijn tijd doorgedrongen verlies. Zijn ‘tolle Mensch’ die met een lantaarn midden op de dag op het marktplein op zoek gaat naar God, spreekt de angst uit die het gevolg is van de moord op God: ‘Waar God heen is? Dat zal ik jullie zeggen! We hebben hem gedood - jullie en ik. Maar hoe hebben we dit gedaan? Hoe hebben we de zee kunnen leegdrinken? Wie gaf ons de spons om de hele horizon uit te wissen? Wat hebben we gedaan toen we deze aarde van haar zon loskoppelden? In welke richting beweegt zij zich nu? In welke richting bewegen wij ons? [...] Vallen wij niet aan één stuk door? [...] Dolen wij niet als door een oneindig niets? Ademt ons niet de ledige ruimte in het gezicht? Is het niet kouder geworden? [...] Ruiken wij nog niets van de goddelijke ontbinding?’ | |
De angst voor het sterven en de dood‘Ik ben bang’. De angst van mensen is de angst voor het onbekende, voor het verlies van het vertrouwde. De angst is vaak herleid tot de angst voor de dood. In Nederland en tegenwoordig ook in België is er een antwoord gevonden op de angst voor het sterven: de wettelijke regeling waarin het woord euthanasie niet voorkomt, maar die wel degelijk de goede dood mogelijk wil makenGa naar eind[8]. Als reactie daarop heeft een werkgroep van de Katholieke Raad voor Kerk en Samenleving een bro- | |
[pagina 392]
| |
chure geschreven die zich bezint op sterfelijkheid en angst voor de doodGa naar eind[9]. Hierin worden de problemen gesignaleerd die in toenemende mate een stempel drukken op onze samenleving. Natuurlijk is er altijd de angst geweest voor ziekte, pijn, lijden en de plotselinge dood. Dat mag niet onderschat worden; de dood in vroegere tijden mag niet geromantiseerd worden als de door iedereen als vanzelfsprekend aanvaarde wisseling van de generaties. De brochure wijst erop dat er in de huidige tijd drie krachtlijnen zijn die onze omgang met sterfelijkheid, dood en afscheid bepalen. De eerste krachtlijn is die van het andere idioom, de andere manier van spreken over leven en dood. Centraal staat de fascinatie voor jeugd, gezondheid en vitaliteit; aan de vaak heel deprimerende plaats van het sterven en de dood in zorg- en verpleeginstellingen wordt in de publieke ruimte weinig aandacht besteed. De tweede krachtlijn die de brochure signaleert is de andere wetgeving, de mogelijkheid van vrijwillige levensbeëindiging op basis van het zelfbeschikkingsrecht en de menswaardigheid van leven en sterven. Ten slotte wijst de brochure op de derde krachtlijn, die van de angst. Er is angst voor de geestelijke en fysieke aftakeling en voor dodelijke ziektes, zoals kanker, aids of een mogelijke pandemie, het uitbreken van een nieuwe, gevaarlijke wereldwijde griepepidemie, vergelijkbaar met de Spaanse griep waaraan in 1918-1919 twintig tot veertig miljoen mensen zijn gestorven, meer dan in de hele Eerste Wereldoorlog. De angst heeft, zo stelt de brochure, in onze tijd aanleiding gegeven tot een ongekend mechanisme van bestrijding van alle angst veroorzakende verschijnselen. Men stelt alles in het werk om ouderdom, aftakeling en kansen op ziektes tegen te gaan. Dit activisme leidt tot een bijna obsessieve behandeldrift. Van de medische wetenschap wordt geëist dat zij het zoeken naar nieuwe behandelingsmogelijkheden intensiveert. Omgekeerd kan de hoog ontwikkelde medische techniek nederlagen moeilijk verkroppen en worden behandelingen onnodig lang voortgezet. Tegelijkertijd is er als reactie op de behandelingsdrift het kader geschapen voor de frequentere toepassing van euthanasie, letterlijk: het verschaffen of mogelijk maken van een goede dood. Enerzijds is er de gewenning aan medisch ingrijpen (levensbeëindiging op verzoek wordt een juridisch niet meer riskant medisch handelen), anderzijds zijn autonomie en zelfbeschikkingsrecht de redenen om medische behandelingen waaraan men onderworpen is, eigenmachtig te beëindigen. Ondanks het activisme en de moderne regelingen is de angst voor vergankelijkheid, sterven en afscheid nemen niet minder geworden. Integendeel, de euthanasiewetgeving heeft juist weer meer angst gegenereerd: de angst alleen gelaten te worden, de angst anderen tot last te zijn, de angst dat anderen over jouw leven beslissen. | |
[pagina 393]
| |
Het antwoord op de angst: de ruimte en het vertrouwenIk sta zo lang stil bij deze heel specifieke vorm van angst, de angst voor het sterven, niet alleen omdat alle angst uiteindelijk herleid kan worden tot angst voor overgangen van het vertrouwde naar het onzekere, dus zeker de overgang van leven naar dood. Ik wil ook ingaan op de mogelijkheden die mensen vinden om de angst te overwinnen of er een zin en betekenis aan te geven. De Nederlandse theoloog Erik Borgman heeft, in een reactie op de Nederlandse euthanasiewetgevingGa naar eind[10], vooral willen focussen op de echt theologische vragen die de wetgeving rond euthanasie oproept. Dat zijn vragen als: wat is ‘natuurlijk’ in de vragen van leven en dood? Is het natuurlijk, dat wil zeggen volgens de godgegeven natuur, het lijden en de angst voor het sterven tot het bittere einde toe te doorstaan? Of ligt het juist in de natuur van de vrije mens het heft in eigen handen te nemen en juist niet lijdzaam het verloop van de ziekte af te wachten of de steeds weer nieuwe medische behandelingen te ondergaan? Wat biedt het meeste kans om uit de spiraal van de angst te raken? Of een andere vraag: is het leven in de grond goed, omdat God het gegeven heeft? Blijft God de eigenaar van het leven, zodat het alleen Hem toekomt het leven te geven en te nemen? Maar waarom laat God sommige mensen dan zo ondraaglijk lijden? Is God dan niet iemand om vreselijk bang voor te zijn? Of is God werkelijk de gever van het leven, dat wil zeggen, heeft hij het leven echt aan deze of die mens in handen gegeven? Moeten we God niet juist zien als de schenker van het leven, als iemand die levengevend is? Betekent dat dan niet dat God niet als een almachtige heerser over leven en dood moet worden gezien, maar eerder als iemand die met mensen meelijdt? Angst hangt, aldus de Nederlandse theoloog Kees Waaijman, etymologisch samen met engte, met benauwenis doordat mensen van alle kanten ingesloten en ‘beëngd’ zijnGa naar eind[11]. Waaijman ziet een dialectiek optreden tussen de engte of benauwenis waarin de psalmist zich bevindt, en de wig die God drijft tussen de bidder en degene of datgene waardoor hij of zij benauwd wordt. Die wig noemt Waaijman een schild, een wering, een veilige plaatsGa naar eind[12]. Dat geeft de ruimte waardoor de beangstigde bidder weer vertrouwen krijgt. De Zwitserse voormalige ziekenverzorgster Bernadette Schaller-Kurmann weet uit ervaring dat terminale patiënten heel moeilijk met hun angsten bij de naderende onzekere overgang van leven naar dood kunnen omgaan. Ze vertelt het verhaal van een zieke die in zijn doodsangst van de zes in het wit gestoken specialisten rond zijn bed eiste dat ze op hun knieën met hem het onzevader zouden bidden. Nadat de artsen in het keurige Zwitserse ziekenhuis één voor één hadden verklaard in deze aangelegenheid niet competent te zijn en zich uit de voeten hadden gemaakt, bleef de schrijfster alleen | |
[pagina 394]
| |
met de echtgenote van de zieke over en heeft ze, heel onwennig, want dit speelde zich twaalf jaar geleden af, met de patiënt gebeden totdat hij kalmeerde en in vrede is gestorven. Vanaf dat moment heeft de schrijfster zich ingezet voor cursussen waarin ziekenverzorgsters en -verzorgers en groepen vrijwilligers zich oefenen in spiritualiteit en in de overdracht van deze spirituele houding op stervendenGa naar eind[13]. We herkennen in dit voorbeeld het ideaal van de ‘hospices’, opvanghuizen voor terminale patiënten, die zich de laatste jaren ook in Nederland in snel tempo een blijvende plaats hebben verworven. De waarde van een spiritualiteit van vertrouwen, openheid en ruimte wordt in toenemende mate erkend. Carlo Leget, als universitair docent medische ethiek verbonden aan de afdeling Ethiek, Filosofie en Geschiedenis van de Geneeskunde aan het Radboudziekenhuis in Nijmegen, heeft vorig jaar een boek gepubliceerd met de titel: Ruimte om te sterven. Een weg voor zieken, naasten en zorgverlenersGa naar eind[14]. In dit boek, dat een weldadige combinatie is van praktijkervaring en theoretische reflecties, pleit de auteur voor het zoeken naar innerlijke ruimte. Het wordt niet met zo veel woorden gezegd, maar het is duidelijk dat angst die innerlijke ruimte in de weg staat of, anders gezegd, dat innerlijke ruimte als een vorm van spiritualiteit angst kan wegnemen. Ik noem het zoeken naar innerlijke ruimte een vorm van spiritualiteit, niet alleen omdat de auteur dat zelf ook doet, maar vooral omdat ik spiritualiteit als een ingeoefende manier van kijken, voelen en reageren beschouw. Het vraagt inderdaad een bijzondere manier van kijken en omgaan, met jezelf en met anderen, om de ruimte te creëren die je doet herademen en je bevrijdt van de fixatie op de angst. Een van de manieren om mensen in angstwekkende situaties, zoals bij een dodelijke ziekte, die innerlijke ruimte te laten ervaren, is dat zij hun levensverhaal kunnen vertellen en dat hun verhaal serieus genomen wordt. Je bent wie je bent. Dat mag je niet afgenomen worden, je geschiedenis noch je toekomst, wil je niet eenzaam en verloren overgeleverd zijn aan de benau-wende en angstige onzekerheid van de overgangssituatie. Zelfvertrouwen is de basis voor vertrouwen in de ander, ook voor het vertrouwen in God als de drager van het leven. Vertrouwen is essentieel om de angst te overwinnen en om de angst te beletten je als een spook gevangen te houden. Dat vertrouwen vraagt overgave en innerlijke ruimte. Daardoor kun je het harnas doorbreken, dat niet alleen bestaat uit de ‘benauwers’ om je heen, de monsters die je bedreigen, maar ook uit het verdedigingsvest dat je zelf hebt aangetrokken en dat je afsluit van anderen. Overgave op basis van vertrouwen, dat klinkt bekend in de oren van degenen die ook maar enigszins vertrouwd zijn met de geschiedenis van het geloof en de spiritualiteit. God als ‘schild ende betrouwen’, God | |
[pagina 395]
| |
als bestrijder van het kwaad, God als genadige toeverlaat - dit alles verwijst naar het christelijk geloof als verlossingsgodsdienst. Tegelijkertijd doemen weer de vragen op die de angst ons ingeeft en die zelf weer aanleiding tot angst zijn. Vragen als: maar is er wel een God die ik kan vertrouwen en aan wie ik me kan overgeven? Die vraag stellen veel mensen zich in onze tijd. God als almachtige heerser over leven en dood is uit het vizier verdwenen, hebben we al geconstateerd. Is dat een reden om te wanhopen? | |
Angst die overgaat in moedEr is een waar gebeurd verhaal over een convent van karmelietessen ten tijde van de Franse Revolutie. Gertrude von le Fort heeft het bewerkt tot een novelle en Georges Bernanos heeft er een roman over geschreven, die ten grondslag ligt aan de opera van Francis Poulenc, Dialogues des Carmélites (1953). De door angsten gekwelde aristocratische jonge vrouw Blanche treedt in bij de karmelietessen. De oude priorin van het klooster wijst haar erop dat het kloosterleven geen toevluchtsoord voor haar angsten kan zijn, maar neemt haar toch op. Blanche kiest als kloosternaam: Blanche de l'angoisse du Christ, Blanche van de doodsangst van Christus. De priorin sterft. Haar doodsstrijd is verschrikkelijk. In haar doodsangst twijfelt zij aan alles waarvoor ze haar hele leven heeft gegeven: de liefde van God en het vooruitzicht van de hemel. Ze offert haar doodsangst op voor Blanche. Die doodsstrijd neemt elke illusie weg dat er een recept is tegen de angst. God lijkt afwezig. Het verhaal van de lotgevallen van de karmelietessen is echter ook een voorbeeld van Paulus’ prediking dat het kruis niet de wijzen en verstandigen van deze wereld overtuigt, maar wel de zwakken en dwazen. In het zwakke en dwaze openbaart God zich (1 Kor. 1,18-31). Blanche, die in haar doodsangst uit het klooster wegvlucht wanneer het door revolutionairen wordt overmeesterd, sluit zich vrijwillig als laatste aan wanneer de zusters één voor één het schavot beklimmen. De vreselijke doodsstrijd van de priorin is, zo is de suggestie, niet voor niets geweest. Blanche heeft haar angst overwonnen. De kracht van het kruis is in haar zwakte sterk geworden. |
|