| |
| |
| |
Boeken
Kerk en theologie
Het wel en wee van boeken over Jezus
Tussen 1996 en 2002 heeft Geert Van Oyen, hoogleraar Nieuwe Testament aan de Universiteit Utrecht, in verschillende tijdschriften en bundels uitvoerig aandacht besteed aan de kwestie van de historische Jezus. Die zeven artikelen zijn nu, na enige herwerking, in boekvorm gepubliceerd.
Al meer dan tweehonderd jaar namelijk zoeken geleerden intensief naar het antwoord op de vraag: ‘Wat weten we nu eigenlijk over de historische Jezus van Nazareth’? Daarbij valt op dat elke auteur weer een ander beeld van Jezus schetst, terwijl de teksten waarop men zich baseert voor iedereen dezelfde zijn. Terwijl men vroeger dé historische Jezus eens en voor altijd wilde portretteren, ja zelfs defi niëren, is nu het inzicht gegroeid dat we moeten aanvaarden dat er méérdere beelden van Jezus te ontwerpen zijn. Albert Schweitzer heeft in 1906 op overtuigende wijze aangetoond dat de schaarse historische gegevens over Jezus alleen met aanvullingen vanuit onze eigen fantasie tot een enigszins compleet ‘leven van Jezus’ kunnen leiden. Daar dient nog aan te worden toegevoegd dat alles wat over Jezus is overgeleverd, ook eerst door de geest van anderen is heengegaan voordat het ons bereikt heeft. Een objectief, neutraal beeld van Jezus is dus een onmogelijkheid.
In de eerste drie hoofdstukken schetst Van Oyen hoe een aantal hedendaagse auteurs in hun boeken over
| |
| |
Jezus te werk zijn gegaan, welke criteria zij hebben gehanteerd en hoe zij die voortdurend met eigen interpretaties vermengen. In de volgende vier hoofdstukken geeft hij aan hoe we dan wél over Jezus kunnen spreken. Heel verhelderend is de aandacht die Van Oyen vraagt voor het directe verband tussen de historische Jezus en de verrezen Christus. Met dat laatste aspect houden de meeste Jezusboeken zich helemaal niet bezig en willen dat ook uitdrukkelijk niet. Maar wanneer de leerlingen er niet van overtuigd waren geweest dat Jezus de Christus was, waren er ook nooit verhalen over Jezus verteld. Evangelieverhalen zeggen daarom op de eerste plaats iets over de tijd en het geloof waarin ze zijn ontstaan, eerder dan ons te informeren over het historische leven van Jezus zelf.
Dit boek verdient aandacht. Het stelt zogenaamde vanzelfsprekendheden ter discussie en - wat heel belangrijk is - biedt ook vruchtbare handreikingen voor het doordenken van dit essentiële vraagstuk. Dat het ene hoofdstuk (bijvoorbeeld het derde) moeilijker is dan een ander (bijvoorbeeld het prachtige vijfde hoofdstuk) heeft uiteraard met de ontstaansgeschiedenis van dit boek te maken.
□ Panc Beentjes
Geert Van Oyen, Jezus, toen en nu en dan, Vlaamse Bijbelstichting Leuven, Uitgeverij Acco, Leuven/ Voorburg, 2004, 164 biz., 17,80 euro, ISBN 90-334-5642-7.
| |
Politiek
Levende democratie
In 1995 werd het Vlaams Parlement voor de eerste keer rechtstreeks verkozen. Als jonge wetgevende vergadering heeft deze instelling zich van meet af aan moeten bezinnen over haar plaats in het politieke en maatschappelijke bestel. Daarbij rijzen uiteraard een aantal fundamentele vragen: in hoeverre is het parlement vandaag (nog) een volwaardige wetgever, hoe wordt de vertegenwoordigende functie het best ingevuld en welke plaats neemt een regionaal parlement in binnen een Europese context?
Onder impuls van parlementsvoorzitter Norbert De Batselier werden de afgelopen jaren een aantal initiatieven genomen om deze vragen grondig te bestuderen. Zo vond in 2001 een zgn. benchmarkonderzoek (ijkpuntonderzoek) plaats waarbij het Vlaams Parlement vergeleken werd met een aantal Europese zusterinstellingen. In 2002 was het parlement gastheer voor het congres van de CALRE, een koepelorganisatie van Europese regionale parlementen. Voor beide initiatieven werd een beroep gedaan op medewerkers van het parlement zelf en academici van verschillende Vlaamse universiteiten. De bijdragen voor deze projecten werden inmiddels aangevuld, geactualiseerd en gepubliceerd onder de titel Levende democratie. De kracht van een parlement in de 21e eeuw.
Zoals aangestipt gaat de bundel in op een aantal fundamentele problemen waarmee een modem (regionaal) par- | |
| |
lement vandaag geconfronteerd wordt. Achtereenvolgens komen onder meer de wetgevende en controlerende functie van het parlement, de publiekswerking, de verhouding met de media, de Europese dimensie en de gevolgen van de moderne informatiemaatschappij ter sprake. Veel onderwerpen worden in meerdere bijdragen behandeld en dat is een duidelijk pluspunt. Verschillende perspectieven geven immers een beter beeld van de complexiteit van een problematiek en een enkele keer wordt een ietwat te beknopte benadering aangevuld.
Het taalgebruik is meestal vrij juridisch en soms ook tamelijk ‘ambtelijk’. De primaire doelgroep van het boek bestaat dan wellicht ook uit politicologen, juristen en politiek geëngageerde burgers met een zekere achtergrondkennis van de vermelde disciplines. Voor de geïnteresseerde buitenstaander bestaat er een zekere drempel en dat is jammer: het boek wordt immers niet voorgesteld als een uitgave voor specialisten, maar is dat tot op grote hoogte wel.
Dat is meteen ook de voornaamste kanttekening bij Levende democratie. Wie min of meer thuis is in het onderwerp vindt in deze bundel een flink aantal rijk gestoffeerde bijdragen aan zeer ac-tuele discussies over onze parlementaire democratie. Het boek is bovendien zeer fraai uitgegeven, wat het leesplezier nog versterkt.
□ Godfried Geudens
Norbert De Batselier (red.), Levende democratie. De kracht van een parlement in de 21e eeuw, Lannoo, Tielt, 2004, 262 blz., ISBN 90-2095663-9.
| |
Kunst
De verzameling Burda
Sedert enkele maanden is Duitsland opnieuw een museum rijker: de ‘Sammlung Burda’ in Baden-Baden. In de loop van de laatste dertig jaar heeft Frieder Burda een verzameling van voornamelijk schilderijen, maar ook tekeningen en beeldhouwwerken aangelegd, die voortaan voor het publiek toegankelijk is. Naar aanleiding van de opening van dit museum is een publicatie verschenen die een overzicht biedt van de top van de collectie. Daartoe behoren prachtige ensembles van Duitse expressionisten (Kirchner, Beckmann), Amerikaanse abstract expressionisten (Pollock, Still, Rothko, De Kooning), Picasso, en de hedendaagse Duitse meesters (Baselitz, Richter, Polke, Kiefer). Daarnaast vermeld ik nog Louise Bourgeois en Arnulf Rainer, om mindere goden niet te noemen.
Opmerkelijk is de kwaliteit en de coherentie van Burda's verzameling. Elk onderdeel heeft een eigen samenhang en betekenis. Van Beckmann heeft Burda twee schilderijtjes verworven waarop gebouwen van Baden-Baden te herkennen zijn (een van die doeken staat op het boekomslag afgebeeld). De vier Rothko's van de verzameling volstaan haast om de hele ontwikkeling van de kunstenaar samen te vatten. Heel bijzonder is het grote doek Untitled, van 1947: onder de wat chaotische, wel reeds non-figuratieve kleurvlakken zijn hier en daar duidelijke sporen te zien van een houtskooltekening die nog bij Rothko's eerdere, zgn. ‘sur- | |
| |
realistische’ fase aanknoopt. Dit is zonder meer een uitzonderlijk overgangswerk. Ook de twee kleine schilderijen uit Rothkó s eerste, realistische periode zijn een unicum in een Europese openbare collectie. Van Picasso heeft Burda een schitterende reeks kleurrijke, expressieve creaties uit diens laatste periode bijeengebracht. Daaronder bevinden zich liefst drie werken die aanwe-zig waren op de nu wel historisch te noemen tentoonstelling van Avignon van 1970, die destijds een hele controverse heeft uitgelokt. Met vierendertig werken is Gerhard Richter veruit het best vertegenwoordigd. Het geheel getuigt van zijn veelzijdigheid en kunde. Kostbaar is het opvallende schilderij Party uit 1962. Richter heeft hier een gezelschap van vijf vrolijke feestvierders uitgebeeld om ze daarna hardhandig te lijf te gegaan: op meerdere plaatsen heeft hij het doek stukgesneden, de openingen met rode verf bewerkt en vervolgens met een grove draad opnieuw aan elkaar genaaid. Ik ken geen ander voorbeeld van een dergelijke werkwijze in Richters oeuvre. Maar ik beschouw dit vroege, unieke doek als een sleutelwerk om te begrijpen wat Richter bezielt.
In deze uitgave wordt elk ensemble ingeleid door een, vaak beroemde specialist (Dore Ashton voor het abstract expressionisme, Werner Spies voor Picasso, Robert Storr voor Richter). Het boek toont wat een verzamelaar met liefde, inzicht, kapitaal en een beetje geluk vermag. Wil je echter van zijn collectie ten volle genieten, dan moet je op reis, om de werken te bewonderen in het sobere, transparante, geniale museumgebouw dat de Amerikaanse architect Richard Meier als een parel in het park van Baden-Baden naast de oude ‘Staatliche Kunsthalle’ heeft neergezet. Aan dat gebouw is een aparte publicatie gewijd, SammlungFrieder Burda: Der Bau von Richard Meier, waarin onder meer een kort opstel van Richard Meier zelf is opgenomen (bij ons vooral bekend als ontwerper van het nieuwe stadhuis van Den Haag). Aan de nieuwbouw van Baden-Baden is direct zijn signatuur te herkennen: ook hier is de gevel een combinatie van glanzend witte platen en doorschijnend glas. Meiers’ gebouw is een kunstwerk op zich, dat echter het genieten van de kunstwerken in het museum geenszins in de weg staat, maar het integendeel bevordert. De vele prachtige foto's van deze architectuurgids geven daarvan een goed beeld.
□ Jan Koenot
Sammlung Frieder Burda, uitgegeven door de Stiftung Frieder Burda, Hatje Cantz, Ostfildem-Ruit, 2004, 256 blz., 39,80 euro, ISBN 37757-1465-0.
Sammlung Frieder Burda: Der Bau von Richard Meier, Hatje Cantz, Ostfildem-Ruit, 96 blz., 14,00 euro, ISBN 3-7757-1530-4.
| |
Literatuur
Duivels offer. Een prentenboek
De literaire triller Duivels offer speelt zich af in het Wenen van 1913. Het kostte auteur Mieke de Loof drie volle jaren van intensief onderzoek om alle
| |
| |
feiten, data en wetenswaardigheden van dit historische kader te verzamelen, maar het eindresultaat is een uiterst getrouw en sfeervol beeld geworden. Krantenjongens roepen precies dezelfde koppen als toen. Historisch correcte operaprogramma's, menu's, merken en stijlen worden met veel zorg ingepast. Romanpersonages ontmoeten en praten met historische figuren en de straten en gebouwen op de kaart van Wenen (die overigens opgenomen is in het boek) vormen een perfecte weerspiegeling van de gebeurtenissen. In deze fijne veelheid van zorgvuldige details tekent zich steeds duidelijker de broeierige sfeer af van het vrolijke, losgeslagen Wenen op de vooravond van de eerste wereldbrand. Het is alvast niet onterecht dat deze roman een literaire triller wordt genoemd. Dat ook de lezer dit spannende boek, met dat tikkeltje méér, wist te smaken, bewijst de HerculePoirotprijs voor de beste Vlaamse misdaadroman van 2004.
Ook de verhaallijn van Duivels offer wordt met een fijner penseel getekend dan gebruikelijk voor een thriller. Geen bruuske moord of misdaad, maar het verhaal van de jonge spion en jezuïet, Ignatz von Oszietsky, wiens allereerste opdracht erin bestaat binnen de maand te achterhalen waarom een andere spion aan het Habsburgse hof sinds enige tijd onbetrouwbare informatie doorstuurt. Allerhande personages, stuk voor stuk mooi gestileerd en vrijwel allemaal met dubbele bodems, doorkruisen deze opdracht meer en meer. Voor de jonge Ignatz evolueert het grote verlangen naar een eerste opdracht dan ook langzaam naar een harde en verwarrende confrontatie met zichzelf, totdat goed en kwaad vrijwel helemaal in elkaar lijken over te lopen.
Duivels offer bestaat uit negentien afzonderlijke hoofdstukjes van telkens enkele bladzijden. Deze indeling ondersteunt op subtiele wijze mee de sfeer van het boek. Stuk voor stuk vormen het korte opstellen waarin elk woord duidelijk als een puzzelstukje in de tekst gepast is. Elk hoofdstukje ont-plooit zo een kort samengebald brokje tekst, met een goed afgewogen historische omkadering en veel sfeerschepping, ondersteund door karaktervolle personages en fijn geschilderde gebeurtenissen. De roman lijkt wel een prentenboek, met negentien in woorden gegoten tekeningen van Wenen anno 1913. De verhaallijn en het hoofdpersonage rijgen elk van deze prenten als kraaltjes aan elkaar tot een mooi geheel.
De roman van Mieke de Loof blinkt uit in subtiel taalgebruik en intelligente opbouw. Het is zowel literatuur als thriller, met het beeldend vermogen van een prent- of stripverhaal. De brede achtergrond waarop deze literaire schets steunt is bovendien de aanzet tot een reeks over het ‘Wenen van de filosofen en de avant-garde’, zoals de auteur zelf aangeeft. Voor het Nederlandstalige spannende boek zou dit alvast heel verfrissend kunnen zijn. Door het grote beeldende vermogen van deze roman kan, met een andere combinatie van achtergronden en personages, het oude Wenen keer op keer herleven.
□ Gert Van Langendonck
Mieke de Loof, Duivels offer, The House of Books, Antwerpen/Vianen, 2004, 176 blz., 14,90 euro, ISBN 90-443-1161-1.
| |
| |
| |
Wolff & Deken
Betje Wolff en Aagje Deken stierven kort na elkaar op 5 en 14 november 1804; ze hadden een kwart eeuw lang samen getekend voor tientallen publicaties, waarvan de briefroman Sara Bur-gerhart (1782) de bekendste bleef. Ze werden dus vorig jaar ‘herdacht’, zoals dat heet. Kees 't Hart zorgde, even toepasselijk als verrassend, voor een briefroman over de schrijfsters (Ter navolging, zie recensie in Streven, oktober 2004, blz. 843-846). Onbreekbare Burgerharten bundelt, minder ongebruikelijk, een reeks meer wetenschappelijke opstellen.
De eerste bijdragen gaan over het Nachleben van het duo. Voor de meeste in het Nederlands schrijvende achttiende-eeuwers is men daar vlug over uitgepraat: de hele periode belandde bijna twee eeuwen lang in het vergeetboek. Betje Wolff en Aagje Deken zijn zowat de enigen die nooit helemaal uit het collectieve geheugen verdwenen. Het blijft zelfs voor hen een ietwat fragiele onsterfelijkheid: de schrijfsters kregen pas in 1969 een bescheiden dubbelstandbeeld (in Aagjes geboorteplaats Nes aan de Amstel), en moesten het tot dan stellen met een ‘gedenkpomp’ in Vlissingen en een dito plaat op ‘hun’ kerkhof Ter navolging (Scheveningen). Behalve over de moeizame ontstaansgeschiedenis van die monumenten lezen we onder andere over enkele pittoreske bewonderaars. Wolff en Deken hadden in 1820 recht op een Grafschrift in verzen, dat verscheen in een vergeten bundel Gezangen in den kerker; de auteur Hendrik Herderschee, was in de gevangenis beland na zedenfeiten met jonge knapen. De bekende criticus Busken Huet onderstreepte dan weer graag dat zijn grootmoeder Coosje Busken in haar jeugd ook goed bevriend geweest was met Elisabeth Wolff; Aagje Deken zou die vriendschap tegengewerkt hebben in het jaloerse besef dat Coosje wel eens een betere, literair meer begaafde en stimulerende vriendin zou kunnen worden dan zijzelf. Ik keek ook op toen ik las dat er in 1898 een ‘gekuiste’ versie van Sara Burgerhart verscheen: sommige brieven van de heer R, de rokkenjager in het verhaal, maar ook een paar paragrafen die Sara in haar wittebroodsweken aan eveneens pasgehuwde vriendinnen schrijft leken te gewaagd voor een schooluitgave.
De tweede helft van de bundel gaat in op minder bekende teksten van de schrijfsters zelf (waarbij nergens duidelijk wordt waarom die essays niet, meer chronologisch, eerst afgedrukt werden). Betje schreef, nog voor haar kennismaking met Aagje, enkele pamfletten waarin ze, naar het voorbeeld van Voltaire, graag het woord gaf aan grotesk-bekrompen verdedigers van de tegenpartij. Ze deed ook, de laatste jaren om den brode, veel vertaalwerk en bezorgde waarschijnlijk (de publicatie verscheen anoniem) de eerste Nederlandse versie van Mary Wollstonecrafts geruchtmakende Vindication of the Rights of Woman. Aagje, die geen vreemde talen kende, schreef in die laatste jaren alleen een Offerande aan het vaderland, die een verrassend standpunt inneemt over de verhoudingen tussen de pro-testantse kerken in de Bataafse Republiek. De mooiste verrassing wordt voor het laatst bewaard: Betje publiceerde in 1799 een berijmde brief Aan eene vriendin, die zonder meer een
| |
| |
prachtig ouderdomsgedicht blijkt over de fysische en intellectuele aftakeling van de dan eenenzestigjarige schrijfster. De tekst wordt hier in zijn geheel afgedrukt en voorzien van een alert com-mentaar, dat een onverwacht inkijkje oplevert op de op dat moment kennelijk wat gespannen verhoudingen tussen de beide oudere dames.
Onbreekbare Burgerharten zal allicht, zelfs ongetwijfeld minder lezers vinden dan Kees 't Hart. Op een bepaalde manier is dat jammer: de hier moeizaam gereconstrueerde historische werkelijkheid is, voor wie er de tijd voor neemt, minstens even kleurig en onverwacht als de wildste fantasieën uit Ter navolging.
□ Paul Pelckmans
Peter Altena en Myriam Everard (red.), Onbreekbare Burgerharten. De historie van Betje Wolff en Aagje Deken, Nijmegen, Vantilt, 2004, 224 blz., 17,50 euro, ISBN 90-77503-17-X.
| |
Geschiedenis
Protestanten
Groot was de opschudding, fanatiek het debat, wreed was de repressie toen, in de geestelijk ingeslapen Lage Landen van de zestiende eeuw, de ‘protestanten’ hun stem verhieven. In De eerste protestanten in de Lage Landen. Geloof en heldenmoed schetst Johan Decavele de grote lijnen en de details van het gebeuren, aan de hand van zijn herwerkte artikelen in vaktijdschriften.
Dit ‘protestantisme’ is een vlag die verschillende ladingen dekt. Uiteindelijk heeft zich een calvinistische variant doorgezet die nu onze perceptie bepaalt, maar vijand nummer één waren toentertijd de wederdopers; ook die evolueerden dan nog van strijdbare revolutionairen tot weerloze pacifisten. Tussen de nieuwe stromingen waren er vlijmscherpe debatten: over de transsubstantiatie, over het moment van de doop, over alles en nog wat. Ook de concrete organisatie leidde tot een polemiek - wie of wat moest men erkennen als autoriteit? Hoe de lokale gemeenschap en de nieuwe eredienst organiseren? De nieuwe vrijheid was bedwelmend, maar ook verwarrend en bedreigend.
Het eenheidsscheppend element was de tegenstander. Eenparig was de afwijzing van de katholieke autoriteit (van Rome tot de parochie), van haar primitieve uiterlijkheden (relikwieën, beelden, processies,...), van haar corruptie (aflaten, bedelorden,...); daar tegenover stond de innerlijke beleving, het directe contact met de bijbel, het voorbeeldige leven. Keihard was de repressie van de innig verbonden geestelijke en wereldlijke autoriteit: ook al werden de straffen niet overal even conse-quent toegepast, toch was de extreme staatsterreur algemeen - tegenover de blinde wreedheid plaatsten de slachtoffers op de brandstapel hun ‘geloof en heldenmoed’ en hun morele superioriteit. Zodra ze zich hadden georganiseerd, sloegen (vooral) de calvinisten terug, maar het zou niet ernstig zijn hun repressie op één lijn te stellen met die van
| |
| |
de traditionele overheid - en ik krijg soms de indruk dat Decavele die neiging heeft.
Uiteraard leidden de gebeurtenissen tot polarisering. Voor nuance was er geen plaats; nuancerende humanisten werden verdacht gemaakt, en stadsmagistraten die (meestal om commerciële redenen) een oogje dichtknepen, moesten uitkijken dat ze niet het etiket van ketter opgekleefd kregen. En toch wordt de twintigste-eeuwse lezer vooral door overeenkomsten getroffen: de ketters gingen niet in tegen de fundamenten van het geloof, maar wilden die juist herontdekken, de burgerlijke autoriteit werd slechts zeer aarzelend betwist (grote groepen lieten zich als lammeren naar de slachtbank leiden), oude rituelen bleven dikwijls gehandhaafd.
Bevatte deze periode van troebelen elementen van sociale strijd? In de beeldenstorm waren ongetwijfeld ook sociale grieven aanwezig, en de gealfabetiseerde burgerij en kunstwereld leende de nieuwlichters een gewillig oor. Toch liepen de scheidingslijnen meestal anders: tussen mensen die durfden nieuw en belangeloos denken en daarvan vaak de gruwelijke gevolgen droegen, en conformisten die uit verstarring of opportunisme vochten voor de oude waarden en (vooral) belangen.
Johan Decavele kiest voor een casusbenadering. In vijftien hoofdstukken ontrolt zich een lappendeken van gespreide gebeurtenissen en anekdotes: de opvoering van een ketters toneelstuk in Roborst, een dwarse kapelaan in Alveringem (Cyriel Verschaeve was dus niet de eerste), de peripetieën in stadjes als Hulst, Axel en Eeklo, homo seksualiteit en/of pedofilie in Brugge en Gent... Die toevalligheden worden in andere hoofdstukken ingepast in het grotere geheel, en gesitueerd met een landkaart en een chronologisch kader. Maar onbevredigend is de geografische vaagheid: de titel heeft het over de ‘Lage Landen’, het Woord Vooraf over ‘het protestantisme in Vlaanderen’ (blz. 9), ook al wordt die beperking genuanceerd.
Een boeiend boek over (meestal) bewonderenswaardige mensen in een fascinerende tijd.
□ Jacques De Maere
Johan Decavele, De eerste protestanten in de Lage Landen. Geloof en heldenmoed, Davids-fonds, Leuven, 2004, 310 blz., 24,95 euro, ISBN 90-8526-100-7.
| |
Spoorwegen
In de afgelopen decennia zijn er met enige regelmaat boeken gepubliceerd over de geschiedenis van de spoorwegen in Nederland. Vaak gebeurde dat in de vorm van gedenkboeken bij een bepaald jubileum, gerekend vanaf 1839, de opening van de eerste spoorlijn (Amsterdam-Haarlem). Bovendien beperkten sommige overzichtswerken zich tot een bepaald thema, zoals het rollend materieel of architectuur, of bevatten zij een sterk persoonlijke component. Het ontbrak, met andere woorden, aan een meer wetenschappelijk gedocumenteerd historisch overzicht van het hele spoorbedrijf.
In die leemte is nu voorzien door een lijvig boek van Guus Veenendaal, waarin de spoorwegen in Nederland
| |
| |
vanaf hun ontstaan tot vandaag voor het voetlicht komen. Veenendaal werkte in opdracht van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek aan dit boek, en kreeg inzage in talloze documenten van de Nederlandse Spoorwegen. Hij schildert een breed en veelzijdig beeld van de spoorwegen in al hun facetten. Bouw, aanleg en inkrimping van het spoorwegnet, technische aspecten van infrastructuur, materieel voor reizigers- en goederenvervoer, stationsbouw, logistieke en andere problemen in oorlog en crisistijd, de onzekere politieke status van de huidige Nederlandse Spoorwegen en de moeizame arbeidsverhoudingen binnen het bedrijf: je kunt het zo gek niet bedenken of het komt aan de orde. Honderden illustraties, deels in kleur, en tekstkaders (met zelfs literaire teksten) verluchten het geheel, waardoor de studie behalve een gedegen historisch werk ook een plezierig blader- en kijkboek vormt voor een breder publiek. De fraaie typografie en verzorgde vormgeving van de band maken het boek nog aantrekkelijker.
Onvermijdelijk komt de liefhebber altijd wel iets tekort in een omvangrijke studie als deze. Zo miste ik serieuze aandacht voor het grensoverschrijdend verkeer naar België en Duitsland in de loop van de decennia en voor nieuwe light-rail-initiatieven buiten de Randstad. Ook las ik al met al slechts milde kritiek op de slechte prestaties van de Nederlandse Spoorwegen in de laatste paar jaar. Maar zulke punten van kritiek verbleken bij het vele goede en boeiende dat dit boek te bieden heeft. Er is zichtbaar jaren aan gewerkt, en het resultaat is de moeite meer dan waard. Warm aanbevolen voor spoorwegvrienden, en verder voor iedereen met interesse voor enig aspect van het Nederlandse spoorbedrijf en zijn geschiedenis.
□ Vincent Hunink
Guus Veenendaal, Spoorwegen in Nederland van 1834 tot nu, Boom, Amsterdam, 2004, geb. 603 blz., ill., 49,50 euro, ISBN 90-5352-980-2.
| |
De Jezuïeten
Ondanks alle teruglopende belangstelling voor kerk en religie, blijft de fascinatie voor de jezuïeten onverminderd bestaan, zozeer dat een seculiere Amsterdamse uitgeverij niet geaarzeld heeft, een Nederlandse vertaling op de markt te brengen van de meest recente Engelstalige publicatie over de algemene geschiedenis van de jezuïetenorde. Het boek ligt in redelijk snel slinkende stapels in diverse algemene boekhandels te koop. Dat dit boek goed verkoopt is een gelukkig gegeven, omdat het gaat om een publicatie door de 35 jaar jonge Britse historicus Jonathan Wright, die niet alleen een verbluffende kennis van de literatuur over de orde aan de dag legt, maar deze ook op aantrekkelijke wijze weet te presenteren. Meteen nadat het boek in het Engels uitkwam heb ik het gelezen, met toenemend genoegen en instemming. Uiteraard was ik benieuwd of de aangekondigde Nederlandse vertaling in staat zou zijn de sprankelende en humorvolle Britse stijl te evenaren. Op enkele slippers na - onder meer door de dubbelzinnige term ‘jezuïtisch’ veel te bezigen - is Ton Heuvelmans daar
| |
| |
goed in geslaagd; hij heeft zelfs de satirische versjes spits weten te vertalen.
Waarom is dit zo'n aantrekkelijk boek? De auteur bewandelt niet de platgetreden paden van de ouderwetse geschiedschrijving, maar haakt aan bij anekdotes die een toegang vormen tot thema's uit de geschiedenis van de Sociëteit van jezus. Door geregeld in te zoomen op lokale of kleine incidenten krijgt de lezer een helderder inzicht in feiten en achtergronden dan wanneer de grote lijnen zouden zijn getrokken. Van groot belang is de gedetailleerde aandacht voor de periode waarin de anti jezuïtische mythes ongeremde proporties aannamen, die uiteindelijk leidden tot de opheffing van de orde door de paus. Ook de missionaire methoden van de orde vanaf de vroegste tijd tot in onze dagen, waarin eerder gesproken wordt van'inculturatie’, komen uitvoerig aan bod, met al hun licht- en schaduwkanten. Terecht is het daarom, dat in de titel van dit boek de woorden ‘missie’ en ‘mythen’ zijn geaccentueerd. Het allittererende woord ‘methoden is een vondst van de Nederlandse vertaler, die daarmee het oorspronkelijke woord ‘histories’ verving.
De auteur besluit zijn boek met de bekentenis: ‘Het is dit conflict tussen eventualiteit en aloude traditie dat altijd kenmerkend is geweest, en altijd zal blijven, voor de fascinerende geschiedenis van de jezuïeten.’ Afgezien van een enkel historisch steekje dat de auteur laat vallen, heeft hij een boeiend en genoeglijk boek geschreven, dat mede dankzij een zeer uitvoerige bibliografie lange tijd zijn waarde zal behouden.
□ Paul Begheyn
Jonathan Wright, De Jezuiéten. Missie, mythen en methoden, Bert Bakker, Amsterdam, 2004, 328 b12.,19,95 euro, ISBN 90-351-2639-4.
| |
Varia
Een stenen moeder
Vooral adolescenten klagen wel eens dat niemand hen begrijpt - of beter: niet wil begrijpen - en soms grijpen ze dan in wanhoop naar de pen om hun ware hartstocht en twijfels toe te vertrouwen aan een dagboek of in gedichten - in de (stiekeme) hoop dat hun zielspijnen ooit een massa lezers zal beroeren. Maar waar bekenden al weinig belangstelling tonen voor wat hen uit hun slaap houdt - en daar zeker hún slaap niet voor zullen laten -, daar zullen onbekenden niet eens interesse veinzen. De meeste mensen leren dan ook met dat fundamenteel gevoel van eenzaamheid en onbegrepenheid leven. Een aantal leert het echter nooit, de romantici en de hypochonders onder ons, bijvoorbeeld. Zij blijven zoeken naar een uitlaatklep voor dat gevoel Schrijven is er daar een van, al levert het bij weinigen een ruimer publiek op. Tenzij - en natuurlijk is het die tenzij die hier aan de orde is -, tenzij het literatuur van de bovenste plank is. En dat is Een stenen moeder, het boek dat ik u hier wil aanprijzen, vast en zeker.
Ik heb Een stenen moeder met veel mededogen, empathie en bewondering gelezen. Ik heb me met de schrijver, Luuk Gruwez, soms meer verwant gevoeld dan met sommigen van mijn vrienden. i k heb vermoedelijk ook aan- | |
| |
dachtiger naar zijn verhaal geluisterd dan naar dat van hen. Alsof het belang van het persoonlijke leven van anderen pas blijkt als het uitmuntend op papier wordt gezet.
Wie al wat las van Luuk Gruwez weet dat hij zijn leven en de mensen die daarin van belang zijn graag tot onderwerp van zijn schrijfsels maakt. Gruwez lijkt de verpersoonlijking van de melancholicus. Over zichzelf schrijft hij: ‘sinds de eerste dag van mijn leven besta ik uit een onschatbaar heimwee, uit duizend procent heimwee van tienduizend volt. Ik sta elke ochtend op en voor ik honger krijg, heb ik al heimwee, doordat de dag van gisteren toch weer aan mij voorbij is gegaan [...]. En hoezeer ik ook weet dat het vroeger niet beter was, al dat heimwee wil maar één ding, nee, twee dingen, nee, drie dingen: dat het altijd gisteren is en dat elk gisteren altijd vandaag is en dat elk vandaag nooit meer ophoudt. Heimwee wil alleen maar eeuwigheid’. En die ‘eeuwigheid’ krijgt gedeeltelijk zin in zijn boeken.
Een stenen moeder bestaat uit drie delen, waarvan de eerste twee op mij de meeste indruk hebben gemaakt. Het eerste deel bestaat uit ‘brieven aan bekenden en onbekenden, landgenoten en buitenlanders, doden en levenden’. Het tweede vertelt iets over elk maand van het jaar, aan de hand van ‘het hummel-jaar van het nieuwe millennium’ - het jaar 2001. In het derde deel beschrijft Gruwez zijn persoonlijke geschiedenis aan de hand van de huizen waar hij gewoond (of tijdelijk verbleven) heeft.
Het gebeurt niet zo vaak dat ik in gesprekken geregeld verwijs naar het boek dat ik aan het lezen ben of net gelezen heb. Bij Een stenen moeder was dit wel het geval. Ik vind het dan ook een hele kunst om zo over ‘een gewoon leven’ te vertellen dat het iemand boeit die de schrijver ervan helemaal niet kent. Zoals ik het ook een hele kunst vind heel intieme dingen te vertellen zonder dat het bij de lezer (plaatsvervangende) schaamte oproept. Wat me helemaal voor dit boek won, is hoe Gruwez zijn gevoel voor heimwee weet te mengen met een gevoel voor (zelf-) relativering en humor. Erg verfrissend en herkenbaar allemaal - de melancholicus in mij keek bewonderend toe en zag dat het goed was.
□ Johan Van der Auweraert
Luuk Gruwez, Een stenen moeder, Uitgeverij de Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 2004, 191 blz., 15,95 euro, ISBN 90-295-2254- 2.
|
|