Streven. Jaargang 72
(2005)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| ||||||
Christophe Van Eecke
| ||||||
De laatste woorden van de wereldRichard Rorty heeft voor eens en voor altijd afgerekend met de geschiedenis als het verhaal van de Rede, de Natuur of de Waarheid als bovenmenselijke gegevenheden die echt bestaan. Hij ziet de geschiedenis van de kunsten, de wetenschap en de moraal als een geschiedenis van metaforen, waarbij oude metaforen ‘ondergaan in letterlijkheid’ en zo een voedingsbodem vormen voor nieuwe metaforenGa naar eind[1]. Rorty beschouwt zowel de wetenschapper als de filosoof en de kunstenaar in wezen als dichters, die woorden gebruiken op een manier waarop ze nooit eerder zijn gebruikt. Zo ontstaan nieuwe metaforen. Artistieke, filosofische, | ||||||
[pagina 121]
| ||||||
wetenschappelijke of politieke vooruitgang vindt plaats wanneer een gemeenschap zich in haar geheel aangesproken voelt door zo'n metafoor en die overneemt. Dat gebeurt niet zonder slag of stoot: concurrerende metaforen moeten in een ‘vrije ontmoeting’ de heerschappij over het maatschappelijk veld bevechten. Daarna wordt de ‘overwinnende’ metafoor als het ware ‘verletterlijkt’ en vervangt die de metaforen die eerder het betoog binnen de maatschappij stuurden. Voor Rorty staat geen van deze metaforen dichter bij de Waarheid dan andere. Nieuwe metaforen zijn instrumenten die worden aangereikt om de wereld op een nieuwe manier te bekijken. Die nieuwe metaforen zullen dan, voor een contingenteGa naar eind[2] periode in de geschiedenis, bepalen wat als ‘waar’ wordt aanvaard. ‘Waar’ zijn namelijk alle uitspraken die zich voegen naar de heersende metaforiek. Dit impliceert dat Rorty zich verzet tegen iedere vorm van essentialisme. Aangezien ‘waarheid’ een historisch contingent gegeven is, staat hij afwijzend tegenover culturen en filosofische stromingen die de Waarheid (met hoofdletter) zien als een op zichzelf staand, boventijdelijk gegeven. Met name het platonisme, het katholicisme en de metafysica van de Verlichting wijst hij af omdat ze universalistische aanspraken maken. De persoon die een nieuwe woordenschat of nieuwe metaforen introduceert, is wat Rorty - met een term van de Amerikaanse literatuurcriticus Harold Bloom (o1930) - een ‘sterke dichter’ noemt. De term ‘dichter’ omvat hier iedereen die ‘dingen nieuw maakt’Ga naar eind[3] door er op een fundamenteel oorspronkelijke manier naar te kijken: zowel Plato en Hegel als Copernicus, Newton en Andy Warhol zijn ‘dichters’. Deze dichters zijn ‘sterk’ omdat ze ‘louter door eigen kracht uit het ene perspectief, de ene metaforiek uitgebroken [zijn] naar een andere’Ga naar eind[4]. Doordat hij zijn eigen woordenschat heeft gemaakt, ziet de dichter in dat elke woordenschat door mensen gemaakt en dus contingent is. De dichter is bijgevolg bij uitstek degene die kan inzien dat waarheid slechts een metafoor is die wij op de wereld projecteren, en niet ergens bestaat als een tijdloos artefact dat enkel nog niet is gevonden omdat niet goed genoeg of op de verkeerde plaats is gezocht. Dat laatste is echter niet zo vanzelfsprekend als Rorty het doet voorkomen. Ik ben er niet van overtuigd dat het introduceren van een nieuwe woordenschat noodzakelijk een gevoel van contingentie met zich meebrengt voor de betrokken ‘dichter’. Vaak overheerst bij de ‘dichter’ het gevoel dat de wereld zijn geest dicteert; zoals wanneer romanschrijvers wijzen op het bestaan van een ‘universum’ binnen hun roman dat hen niet toestaat om het even wat te schrijven. De roman en de metaforiek leggen de ‘dichter’ eigen wetten op. Anders geformuleerd: de ‘dichter’ heeft het gevoel dat de nieuwe taal die hij begint te spreken hem door de wereld wordt aangereikt. Om het met Heidegger te zeggen: ‘es gibt’ | ||||||
[pagina 122]
| ||||||
metaforen. En waarom zou men de moeite nemen bijvoorbeeld het heliocentrisme op papier te zetten, met het risico kerk en staat tegen zich in het harnas te jagen, als men er niet van overtuigd is dat het juister is en meer Waarheid bevat dan het geocentrisme; dat het met andere woorden meer vertelt over hoe de wereld-op-zich is dan het verhaal dat tot dan werd verteld? Als men gelooft dat alle verklaringen voor de bewegingen van de hemellichamen op geen enkele manier verwijzen naar hoe de wereld écht is, waarom zich dan niet achter het bestaande verhaal scharen en aristotelisch blijven denken? Bovendien wandelen wij nu op de maan omdat wij het heliocentrisme en de newtoniaanse fysica hebben omarmd, niet omdat we nog steeds in Onbewogen Bewegers geloven. De wereld lijkt sommige van die contingente verhalen dan ook met meer succes te ‘belonen’ dan andere. Rorty geeft dit toe, maar maakt het voorbehoud dat de vooruitgang in de wetenschappen voor hem niets meer is dan een gevolg van een nieuwe manier van praten, die zich op een bepaald moment in de geschiedenis populair heeft weten te maken door het feit dat ze ‘nuttiger’ was om bepaalde doelen te bereikenGa naar eind[5]. ‘Sommige overtuigingen zijn meer betrouwbare werkinstrumenten dan andere.’Ga naar eind[6] Dichter bij de Waarheid over hoe het universum in elkaar zit, staan deze overtuigingen echter niet. De wereld spreekt geen newtoniaans, aldus RortyGa naar eind[7]. | ||||||
De laatste woorden van de ironicusRorty omschrijft zichzelf als een ironicus, ‘de soort persoon [...] die de contingentie van zijn of haar meest centrale overtuigingen en verlangens onder ogen ziet’Ga naar eind[8]. Deze overtuigingen en verlangens worden geformuleerd in wat Rorty met een zeer welgekozen term ‘final vocabularies’ heeft genoemd. Een dergelijke collectie ‘laatste woorden’ is een set woorden die mensen ‘gebruiken om hun handelingen, hun geloofsovertuigingen en hun levens te rechtvaardigen’, en ze ‘is “finaal” in de zin dat, wanneer er getwijfeld wordt aan de waarde van deze woorden, de gebruiker zijn toevlucht niet kan zoeken in argumenten die niet naar zichzelf verwijzen. Verder dan deze woorden kan hij met taal niet gaan: daarachter bestaat alleen hulpeloze passiviteit of een toevlucht tot geweld’Ga naar eind[9]. Net zoals de heersende metaforen de grenzen afbakenen van wat binnen een gegeven gemeenschap zinvol kan worden gezegd, bepalen de laatste woorden de zingevingshorizon van het individu: ze dienen ‘om de goede mensen te onderscheiden van de slechte, de soort persoon die men wil zijn van de soort die men niet wil zijn’Ga naar eind[10]. Volgens Rorty zijn al dergelijke vocabularia menselijke creaties. De ironicus is iemand die zelf wil bepalen wie hij is. Hij wil zelf de auteur zijn van het verhaal dat over hem wordt verteld. Daarin lijkt hij op de | ||||||
[pagina 123]
| ||||||
‘sterke dichter’ die nieuwe betekenissen en metaforen schept, en wordt achtervolgd door de angst dat alles wat hij zegt al eerder door iemand anders is gezegd. Dit is wat Harold Bloom ‘de beinvloedingsangst van de sterke dichter’ heeft genoemd. De ironicus wordt geplaagd door een vergelijkbare angst. Daardoor heeft hij ‘radicale en voortdurende twijfels omtrent de laatste woorden die hij momenteel gebruikt’, en wel ‘omdat hij onder de indruk is van andere vocabulaires’ die hij tegenkomtGa naar eind[11]. Dit betekent dat de ironicus gretig kennis neemt van andere vocabulaires die hem interessant lijken, en dat hij (een deel van) zijn huidige woordenschat vervangt door een andere wanneer hem dit een betere beschrijving van zijn zelf lijkt te bieden. ‘Hij probeert onder de geërfde contingenties uit te komen en zijn eigen contingenties te maken’Ga naar eind[12]. ‘Door deze voortdurende herschrijving hopen wij ironici het best mogelijke zelf van onszelf te maken.’Ga naar eind[13] Deze ambitie impliceert dat men ‘zijn kennissenkring uitbreidt’Ga naar eind[14], want hoe meer vocabulaires men tegenkomt, des te groter is de kans dat men geen relevante kandidaten voor zijn ultieme woordenschat mist. De beste manier om met zo veel mogelijk laatste woorden in contact te komen, is mensen en boeken ‘ontmoeten’. Want vooral in boeken bieden ‘sterke dichters’ hun laatste woorden aan. Rorty roept in deze beschrijving een spanning op die met zichzelf in tegenspraak is. Het lijkt immers een tegenstelling enerzijds in een passieve verhouding te staan tot onze laatste woorden (immers: die woorden ‘hebben’ ons op een mysterieuze manier die het ons niet mogelijk maakt ze te verdedigen), en anderzijds met een soort pioniersmentaliteit door de wereld te trekken, met een onvermoeibaar waakzaam oog dat speurt naar vocabulaires die beter bij ons passen en waarvoor we onze huidige woordenschat zonder meer willen inruilen. Wanneer we ons als ironicus bewust zijn van de contingentie van ons zelfgemaakte en zelfgekozen vocabulaire, lijkt het niet vanzelfsprekend dat dit vocabulaire ons kan ‘hebben’ op de manier die Rorty bedoelt. De ironische afstand zorgt er immers voor dat er een breuklijn loopt, moet lopen, tussen ons en onze laatste woorden. Daarmee is onze betrokkenheid op die woorden minder onmiddellijk dan Rorty wil doen geloven. Maar volgens de filosoof kunnen we niettemin gepassioneerd achter onze laatste woorden staan, en wel omdat wij ons ermee identificerenGa naar eind[15]. Maar deze ‘identificatie’ is er dan toch één van een tegenstrijdige soort, want ze moet tegelijk twee tegengestelde zaken verwezenlijken: enerzijds een gepassioneerd gegrepen zijn door de onbetwiste waarde en juistheid van onze laatste woorden, anderzijds een constante ironische waakzaamheid voor andere laatste woorden waarmee we ons nog beter kunnen identificeren. Rorty geeft zelf aan hoe een dergelijke identificatie tot stand kan komen. Hiervoor zoekt hij aansluiting bij Freud. Wat hem in Freud boeit is | ||||||
[pagina 124]
| ||||||
zijn ‘poging een onzichtbare afdruk (“blind impress”) niet te beschouwen als onwaardig om onze levens of onze gedichten te programmeren’Ga naar eind[16]. ‘Alles, van de klank van een woord, de kleur van een blaadje, tot het voelen van een stukje huid kan [...] dienen tot het dramatiseren of het kristalliseren van het gevoel van zelf-identiteit van een mens. [...] Het kan symbool worden van de onzichtbare afdruk die al onze gedragingen dragen.’Ga naar eind[17] Freud heeft ingezien dat onbewuste wensen of verdrongen trauma's en dromen constitutief zijn voor onze persoonlijkheid. Het zijn deze impliciete krachten die onze ‘onzichtbare afdruk’ vormen en aan de basis liggen van onze ‘persoonlijke obsessies’Ga naar eind[18]. Maar als onze ‘persoonlijke obsessies’ door onze onzichtbare afdruk worden veroorzaakt, lijkt het niet onlogisch dat diezelfde onzichtbare afdruk er ook de verklaring voor is dat wij ons veeleer tot een bepaalde set laatste woorden aangetrokken voelen dan tot een andere. De laatste woorden die wij ‘kiezen’, zijn dan die woorden die beantwoorden aan onze onvervulde wensen, onze sluimerende perversies, of ons een zekere rechtvaardiging geven voor wie we ondanks onszelf zijn. Maar als men dit aanvaardt, komt de ironicus in een ander daglicht te staan: de keuze voor laatste woorden is dan niet langer bewust en weloverwogen, maar gedreven door een onzichtbare afdruk in ons die onze voorkeuren (althans gedeeltelijk) onbewust stuurt. De vraag is of wij inderdaad zomaar ironisch afstand kunnen nemen van die onzichtbare afdruk. Dat zou veronderstellen dat wij, althans tijdelijk, aan de greep van ons onbewuste kunnen ontsnappen om binnen te treden in een sublieme autarkie die ons in staat stelt met zuivere geest onze wensdromen ter discussie te stellen en te kiezen. Deze problematische positie is kenmerkend voor Rorty. De ironicus komt in de verdrukking tussen de opvatting van een vrij kiezend subject dat zichzelf ontwerpt als nietzscheaanse supermens, en die van een subject dat zodanig in de ban is van zijn eigen ontwerp dat het ‘vergeet’ dat het dit ontwerp desgewenst probleemloos zal inruilen voor een ander dat beter lijkt te passen. Dit voortdurend pendelen tussen ironie en gehechtheid ondergraaft het betoog van Rorty en maakt zijn beschrijving van het ‘postmodeme’ subject weinig bevredigend. En er is nog een probleem. Want de ironicus lijkt op zoek te zijn naar ‘het best mogelijke zelf’ en ruilt daarom desgewenst van laatste woorden. Maar ‘best’ is een relatieve term. Als de ironicus toch een ‘beste’ vocabulaire vindt onder alle mogelijke vocabulaires, kan dat zich enkel als ‘best’ onthullen als het wordt gemeten aan een zekere standaard van goedheid of, op zijn minst, adequaatheid. Terwijl Rorty eerder heeft afgerekend met een tijdloos ideaal van het Ware en Goede, lijkt hier toch een ideaal aan de horizon te verschijnen dat de ironicus steeds lonkt, een ideaal dat de ironicus Rorty zelf heeft geschapen. Dit ideaal blijkt de ‘liberale ironicus’ | ||||||
[pagina 125]
| ||||||
te zijn. De vraag is alleen waarom deze liberale figuur inderdaad de ‘beste’ zou zijn, het doel waarnaar we allemaal moeten streven als we een betere wereld willen maken. Waarom zou dit ideaal het beste zijn in een wereld waarin geen enkele moraal kan beweren dichter bij het Goede te staan dan om het even welke andere? Het antwoord is even eenvoudig als banaal: omdat Rorty een zelfverklaard etnocentrist is binnen het laat-twintigste-eeuwse Amerikaanse vocabulaire van het liberalisme. ‘We kunnen niet uitstijgen boven de taal, cultuur, instituties en praktijken die we hebben aangenomen’Ga naar eind[19]. Zoals iedereen meent ook Rorty dat zijn laatste woorden de beste zijn. Deed hij dit niet, dan waren zijn laatste woorden per definitie niet zijn laatste woorden. Bijgevolg meent Rorty dat de hele wereld, of althans de ‘redelijke sprekers’, het onmogelijk oneens kunnen zijn met de Blijde Boodschap van het liberalisme. Zo maakt hij zijn eigen laatste woord tot hét Laatste Woord. De ironische oefening lijkt zelfs voor Rorty moeilijker dan gedacht. | ||||||
De laatste woorden van het liberalismeDe ideale burger van Rorty is echter niet een ironicus zonder meer, maar een liberale ironicus. Daarbij valt op dat Rorty verschillende definities naar voren brengt van het liberalisme. ‘Liberalen zijn de mensen die menen dat wreedheid het ergste is wat wij doen’Ga naar eind[20], mensen die zich door hun vele ontmoetingen met andere mensen en boeken bewust zijn geworden van enerzijds de relativiteit van hun laatste woorden, en anderzijds ook van de enorme emotionele gehechtheid van mensen aan die laatste woorden. Niets kwetst immers zo zeer als te worden ‘gepakt’ op zijn laatste woorden. Door hun ruime ervaring met andere vocabulaires zijn liberalen zich bewust geworden van de vele vormen van vernedering en wreedheid die in onze maatschappij bestaan, waardoor ze gevoeliger zijn voor het lijden van anderen en menen dat het de taak is van de politiek alles in het werk te stellen om dit lijden te verminderen en uit te roeien. Wanneer Rorty echter de liberale maatschappij ter sprake brengt, doet hij dit in andere termen. Ik heb al aangestipt dat ‘waarheid’ voor Rorty alleen het resultaat kan zijn van een vrije ontmoeting tussen verschillende vocabulaires. Een maatschappij ‘die er tevreden mee is alles “waar” te noemen wat zich als uitkomst van dergelijke ontmoetingen aandient’, is wat hij een liberale maatschappij noemtGa naar eind[21]. Een dergelijke maatschappij aanvaardt dat alle vocabulaires contingente menselijke creaties zijn, en dat een verandering van vocabulaire enkel het gevolg kan zijn van een proces waarin één metaforiek erin is geslaagd een andere te verdringen. De liberale maatschappij heeft er vrede mee dat dit de loop van de geschiedenis is: zonder inherent doel, enkel het resultaat van menselijke vrijheid en de zelfcreatie van ‘sterke dichters’. | ||||||
[pagina 126]
| ||||||
Maar er schort iets aan deze definities. De ‘essentie’ van het liberale individu lijkt erin te bestaan dat hij of zij een afkeer heeft van wreedheid. Het laatste woord van de liberaal luidt ‘wreedheid vermijden’. Het is dan ook vreemd vast te stellen dat de corresponderende maatschappelijke structuur van het liberalisme juist vrij lijkt te zijn van enig laatste woord: het is de plaats waar alle laatste woorden kunnen verschijnen om de overhand binnen het maatschappelijk veld te halen. Dit lijkt te impliceren dat het liberalisme een ‘abstract’ systeem is dat zelf geen laatste woorden heeft. Laat ik proberen dit te verduidelijken, want het gaat hier om de kern van wat er schort aan het pragmatisme van Rorty. Als een liberale maatschappij zich daardoor onderscheidt dat zij alles als waar aanvaardt wat uit een ‘ontmoeting’ tussen vocabulaires voortkomt, dan is het liberalisme een structuur zonder eigen vocabulaire, niet meer dan een ontmoetingsplaats voor andere vocabulaires Zoals bij de ironicus maken de laatste woorden van het liberalisme een voortdurend proces van verandering door. Telkens als er binnen het maatschappelijk veld een conflict is tussen verschillende laatste woorden, zal het liberalisme zijn laatste woorden aanpassen aan de laatste woorden die de bovenhand halen in dit conflict. Het liberalisme is voor Rorty dan ook een cultuur waarin principieel niets vastligt voor de toekomst. ‘Een ideale liberale maatschappij is een maatschappij die geen enkel ander doel heeft dan de vrijheid’Ga naar eind[22]. Er lijkt dan ook een grote conceptuele overeenkomst te zijn tussen de notie van de ‘ironicus’ enerzijds en die van de ‘liberaal’ en het ‘liberalisme’ anderzijds. Rorty zelf heeft betoogd dat het voor een liberale ironicus als hij onmogelijk is, anders dan met een cirkelredenering een verantwoording te geven voor zijn credo dat het goed is het lijden en de wreedheid in de wereld te verminderenGa naar eind[23]. Dit morele principe is het eigen laatste woord van Rorty. Het is de metafoor die hij wil introduceren ten koste van de metaforen die momenteel het filosofische en maatschappelijke debat beheersen. Wanneer Rorty nu in zijn definitie het liberalisme naar voren brengt als de meest wenselijke maatschappijvorm, heeft hij de figuur van de ironicus opgeblazen tot bovenmenselijke proporties: zoals de ironicus steeds alert is voor nieuwe en interessante laatste woorden, zo houdt het liberalisme steeds de deur open voor nieuwe ideeën die opkomen in het publieke domein. We kunnen dus stellen dat het liberalisme van Rorty de grondslag vormt voor zijn ironie. Of andersom. Beide impliceren elkaar op een logische manier. Dat is de etnocentrische beweging in zijn denken: uitgaande van de absolute relativiteit van alle vocabulaires, is er geen reden het eigen vocabulaire als minderwaardig te beschouwen. Dus doet Rorty wat elke etnocentrist doet: overtuigd dat zijn eigen laatste woord het beste is, verabsoluteert hij het tot | ||||||
[pagina 127]
| ||||||
het basisprincipe van de wenselijke maatschappijvorm. Uit de persoonlijke wenselijkheid van de ‘ironie’ volgt dat iedereen ironicus zou moeten worden. En aangezien ‘ironie’ het laatste woord van Rorty is en mensen niet op hun laatste woorden mogen worden ‘gepakt’, zou het zelfs ‘wreed’ zijn van hem te verlangen dat hij dit laatste woord relativeert - dat hij het met andere woorden ironisch beschouwt. Men ziet de impasse: vanuit de ironie komt Rorty tot een wereldbeeld waarin iedereen een liberale ironicus wordt... behalve de liberale ironicus zelf, die zodoende de grond onder zijn eigen voeten wordt. De postmoderne burgerlijke liberaal is ofwel een figuur die met zichzelf in tegenspraak is, ofwel geen ‘ernstig spreker’ in dit debat, een schimmige figuur die elke confrontatie ontwijkt door retorische trucs. De gevolgen hiervan zijn bepaald dramatisch voor de interne consistentie van het denken van Rorty. Op dit punt is hij niet meer in staat de openheid van de ironicus ernstig te nemen. De scheidingslijn tussen persoonlijke ironie en het liberalisme van de publieke ruimte wordt in zijn visie opgeheven: beide sferen bevinden zich in het verlengde van elkaar. De publieke ruimte van de liberale maatschappij is opgeëist door de laatste woorden van de ironicus. De laatste woorden van Rorty-de-ironicus hebben de proporties aangenomen van de Laatste Woorden van de cultuur als geheel, en als zodanig worden ze een nieuw doel voor de mensheid, een nieuw, zelfgecreëerd Doel van de Geschiedenis. Het gevolg is dat vocabulaires die deze laatste woorden niet aanvaarden, uiteraard niet kunnen ‘verschijnen’ in een liberale cultuur. Vocabulaires die geen ironische openheid aan de dag leggen tegenover zichzelf en andere vocabulaires, worden ‘wreed’ en ‘intolerant’ genoemd. Dit impliceert dat culturen die een dergelijk ‘gesloten’ vocabulaire hanteren, zelf wreed worden bejegend, omdat binnen de liberale publieke ruimte plots wordt gevraagd dat zij verantwoording afleggen voor hun ‘gesloten’ laatste woorden. Maar het liberalisme zoals Rorty het schetst, ziet zijn eigen wreedheid niet, omdat het zichzelf definieert als een meta-vocabulaire waarbinnen alle vocabulaires mogelijk zijn. Het liberalisme kent zichzelf een neutraliteit toe die het niet heeft. Het wekt de schijn van openheid voor andere vocabulaires, maar vergeet te vermelden dat het deze enkel accepteert in die mate dat ze ironisch afstand (willen of kunnen) nemen van hun laatste woorden. ‘Wij neo-nietzscheanen onderscheiden ons van onze medeburgers omdat we de enigen zijn die benadrukken dat liberalisme “slechts één levensvorm tussen andere” is. Maar mijn soort neo-nietzscheaan gaat dan verder en drukt zijn of haar toegewijde overtuiging uit dat het de beste vorm van politiek leven is die tot nu toe werd uitgevonden.’Ga naar eind[24] Het liberalisme is voor Rorty dus niet zomaar één levensvorm onder vele andere. Het is het Laatste Woord, het onbetwistbaar beste supervocabu- | ||||||
[pagina 128]
| ||||||
laire dat alle andere overschaduwt. Rorty spreekt herhaaldelijk zijn droombeeld van een rechtvaardige (lees: liberale) mondiale staat uit. ‘Het meest plausibele project’ om onze instituties te verbeteren en mensen fatsoenlijker (‘more decent’) te maken, is ‘de creatie van een sociale democratie; dat betekent een klasseloze, kasteloze, egalitaire maatschappij’Ga naar eind[25]. Maar deze liberale superstaat wordt uitgetekend langs de lijnen van de eigen linkse, Amerikaanse en laat-twintigste-eeuwse laatste woorden van Rorty: het gaat om ‘een globale gemeenschap [...] die het gros van de harde morele kern (“thick morality”) van de Europese geindustrialiseerde democratieën incorporeert’Ga naar eind[26]. Het is zijn opvatting dat een voltooide Amerikaanse Droom - vandaar een boek getiteld Achieving Our Country - de basis moet zijn voor een liberale wereldorde die alle wreedheden van het huidige Amerikaanse systeem door een voortdurend proces van utopische zelfcreatie zal hebben weggewerkt. ‘Wij [Amerika] zijn het grootste gedicht omdat we onszelf in de plaats van God hebben gesteld: onze essentie is onze existentie, en onze existentie ligt in de toekomst. [...] Wij herdefiniëren God als ons toekomstige zelf.’Ga naar eind[27] Ik ben benieuwd hoe Rorty oordeelt over een moslim die ‘ons toekomstige zelf’ en ‘het bewegende principe van de natie’ gesitueerd wil zien in het volbrengen van de wil van Allah. Of zijn het enkel postmoderne burgerlijke liberalen die cultuurimperialisme mogen plegen? | ||||||
Laatste woorden: een necrologieIk wil nu vanuit de teksten van Rorty illustreren dat de geschetste problematiek hem inderdaad doof maakt voor zijn eigen argumenten. Concreet bedoel ik dat de laatste woorden van Rorty tot gevolg hebben dat de ‘laatste woorden’ van andere personen en culturen in de verdrukking komen. Rorty slaagt er niet in hun laatste woorden ernstig te nemen. Het resultaat is een soort filosofisch terrorisme dat, o ironie, opvallend naar rechts-nationalistische propaganda neigt. Ik heb de pittigste passages geselecteerd om te tonen tot welke gedachteloze grofheid dit leidt. Het begint al met de historische fundering van zijn project in de politieke bekommernissen van de Verlichting. ‘Er waren twee Verlichtingsprojecten’, schrijft hij, ‘een politiek en een filosofisch.’Ga naar eind[28] Het filosofisch project bestond uit de metafysische dwaling die mensen deed streven naar de Waarheid over de Natuur. We weten dat Rorty dit als een ongelukkige essentialistische anomalie beschouwt. Maar ‘het politieke project heeft [daarentegen] niet gefaald, hoewel het traag vooruitgaat’ naar ‘een wereld zonder kaste, klasse, of wreedheid’Ga naar eind[29]. Voor de metafysische overtuigingen van dit verre verleden ziet hij geen plaats in postmoderne tijden. Maar we zouden mogen verwachten dat de ironicus Rorty dat | ||||||
[pagina 129]
| ||||||
grotendeels in onbruik geraakte vocabulaire als zodanig in zijn waarde zou laten. Het zou immers nodeloos wreed zijn tegenover de hedendaagse ‘gebruikers’ ervan met dit vocabulaire te spotten. Dat hadden we gedacht. Dit streven naar boventijdelijke Waarheid is ‘voor ons postmodernen’ niets anders dan ‘de uitdrukking van een sado-masochistisch verlangen om onszelf te vernederen voor een autoriteit genaamd “Natuur” of “Werkelijkheid”. [...] Dit verlangen is de erfgenamen van de Verlichting onwaardig’, het is ‘de filosofische analogie van religieus fanatisme’, sterker: het is ‘een overblijfsel van de doctrine van totale verdorvenheid (“total depravity”)’Ga naar eind[30]. Deze fraaie complimenten werden niet geformuleerd in een of ander opiniestuk, maar zijn ontleend aan de Spinoza Lectures die Rorty verzorgde aan de Universiteit van Amsterdam. Maar het kan ook subtieler, zij het niet minder venijnig. Nemen we bijvoorbeeld de waarschuwingen van Rorty tegen een ongeremde economische globalisering. Hij veroordeelt die uiteraard als een vorm van publieke wreedheid tegenover de minderbedeelden. Hij waarschuwt met name voor een wereld met ‘erfelijke kasten’ van ‘proletariërs’, waarmee de aangroeiende massa van, vooral allochtone, kanslozen in de metropolen van de Verenigde Staten wordt bedoeld. De verspreiding van dit nieuwe kastenstelsel in het spoor van de globalisering zal volgens Rorty een driedeling van de bevolking meebrengen. ‘De internationale, kosmopolitische superrijken [...] zullen alle belangrijke beslissingen nemen.’ Daarnaast zal er een middenklasse zijn van ‘opgeleide, welgestelde, kosmopolitische professionelen [...], mensen zoals u en ik’. Deze mensen zullen ervoor moeten zorgen dat de beslissingen van de superrijke bovenklasse worden aanvaard. ‘Het zal in het voordeel van de internationale superrijken zijn deze klasse relatief welvarend en tevreden te houden. Want ze hebben mensen nodig die kunnen doen alsof ze de politieke klasse uitmaken van de individuele natiestaten. Om het proletariaat zoet te houden, zullen de superrijken de illusie moeten volhouden dat nationale politiek ooit een verschil zal maken. [...] Het doel zal zijn het proletariaat [...] bezig te houden met etnische en religieuze vijan-digheden, en met debatten over seksuele moraal. Indien het proletariaat kan worden afgeleid van haar eigen wanhoop door door de media geschapen pseudo-evenementen zoals nu en dan een korte maar bloederige oorlog, zullen de superrijken weinig te vrezen hebben.’Ga naar eind[31] Als het proletariaat echter lucht krijgt van het eigenbelang dat de beide bovenklassen dienen, zal het op zoek gaan naar een Sterke Man die paal en perk belooft te stellen aan de corruptie. Dan zal een globale zwenking naar extreem-rechts onafwendbaar zijnGa naar eind[32]. De plausibiliteit van dit scenario laat ik in het midden. Wat echter in het oog springt, is de idee dat de ‘laatste woorden’ die in ‘etnische en religieuze vijandigheden’ op het spel staan, worden beschouwd als | ||||||
[pagina 130]
| ||||||
machtsinstrumenten van een superrijke bovenklasse. Laatste woorden als opium voor het volk. Uiteraard is het niet ondenkbaar dat perfide machthebbers de overtuigingen van een gemeenschap uitbuiten op de manier die Rorty beschrijft. Maar de oplossing die hij suggereert, namelijk dat we dit scenario kunnen ontwijken door als privé-persoon ironisch afstand te nemen van onze laatste woorden en als publiek agent een niet-essentialistisch globaal liberalisme aan te hangen, lijkt mij even perfide. Want Rorty denkt ten onrechte dat ironie en liberalisme niet-gekwalificeerde, en dus moreel neutrale, universeel ‘hoorbare’ laatste woorden zijn. Aangezien de ironicus en het liberalisme in principe elk vocabulaire kunnen assimileren, is er voor Rorty geen reden om te veronderstellen dat niet alle laatste woorden zich zouden kunnen laten aanvullen door een ironische reflex. Waarmee hij een universele en dus essentialistische claim formuleert ten aanzien van de natuur van onze gehechtheid aan laatste woorden. Beweren dat de mens essentieel onbepaald (en dus voor zichzelf bepaalbaar, zelf te creëren) is, komt neer op een essentialistische stellingname Maar dit laatste is uiteraard slechts een oppervlakkig en al te gemakkelijk antwoord op de problemen die Rorty stelt. | ||||||
Het laatste woord‘Geloof’ (‘belief’) is volgens Rorty niets anders dan een stel ‘gebruiken (“habits of action”) om onze verlangens te verzadigen’Ga naar eind[33]. Dit is het pragmatische ironische credo waarop het hele luchtkasteel van zijn liberalisme is gebouwd. De ironicus is zijn laatste woord, en hij is volledig overtuigd van de juistheid ervan. Zo overtuigd, dat hij dit laatste woord verabsoluteert tot het Laatste Woord van de publieke ruimte. Dat is het liberalisme, een cultuur die beweert zelf geen intrinsiek ‘final vocabulary’ te hebben, maar een soort vrijplaats te zijn waar andere vocabulaires kunnen verschijnen. Hetzelfde laatste woord, namelijk ‘ironie’, functioneert zo op twee niveaus, het persoonlijke en het publieke. Daardoor kan de publieke ruimte worden voorgesteld als een vrijplaats voor laatste woorden die zelf niet door een laatste woord getekend zou zijn. Maar dat is ze natuurlijk wel. Alleen valt dit Rorty niet op. Zoals het subject zijn laatste woorden niet kan verantwoorden, zo heeft het laatste woord van het liberalisme voor de liberaal een vanzelfsprekendheid die niet moet worden gethematiseerd. Rorty ziet echter niet in dat er een verschil bestaat tussen het niet hebben van een laatste woord en het hebben van een laatste woord dat zelf stelt dat er geen ultiem laatste woord is. Een onmiddellijk gevolg hiervan is de relativistische opvatting van Rorty met betrekking tot de hiërarchie van laatste woorden. Geen enkele set van laatste woorden heeft voorrang op een andere. Aangezien Rorty laatste woorden beschouwt als iets anti-essentialistisch, namelijk | ||||||
[pagina 131]
| ||||||
als iets waarvan we desgewenst kunnen loskomen, begrijpt hij niet dat sommige mensen hun laatste woorden niet kunnen of willen loslaten. Bovendien misleidt hij zichzelf door te denken dat hij dit als ironicus wel kan: telkens als hij als ironicus een (deel van zijn) ‘final vocabulary’ inruilt voor (een deel van) een ander ‘final vocabulary’, bewijst hij niet zozeer dat zijn laatste woorden niet vastliggen, maar dat zijn échte laatste woord het creationisme is dat stelt dat laatste woorden zelfgemaakt, zelfgekozen, en dus inwisselbaar zijn. Bijgevolg heeft Rorty, in weerwil van wat hij beweert, de contingentie buiten beschouwing gelaten. Integendeel: waar hij steeds voor vlucht, is een laatste woord dat niet door hemzelf is gecreëerd. Een contingent laatste woord. Het denken van Rorty is dan ook veeleer een primitieve culturele verdedigingsreflex dan een filosofie over contingentie, laat staan over solidariteit. Rorty is even eenzijdig ingesteld als de fundamentalisten die hij bekritiseert. Dat hij in een bot etnocentrisme belandt, kan nu niet meer verbazen. Hijzelf verontschuldigt er zich overigens ook niet voor. Dat het bestrijden van wreedheid een goede zaak is, ‘kan enkel worden duidelijk gemaakt aan mensen voor wie het nog niet te laat is om hen te assimileren (“acculturate”) in onze eigen particuliere, laat-bloeiende, historisch contingente levensvorm’Ga naar eind[34]. ‘Nog niet te laat’: de suggestie dat culturen die niet de ‘onze’ zijn in feite gedegenereerd zijn, is niet ver meer. En wat die andere onaardigheden aan het adres van bepaalde vocabulaires betreft, is Rorty laconiek: ‘er zijn veel culturen waarvan we beter verlost zouden zijn’Ga naar eind[35]. Nog een geluk dat er humanistische intellectuelen als Rorty zijn, die zich inzetten om alle wreedheid en onderdrukking uit de wereld te helpen. | ||||||
[pagina 132]
| ||||||
Geraadpleegde literatuur
|
|