Streven. Jaargang 72
(2005)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
S.W. Couwenberg
| |
Behoefte?Dat er in Nederland bij verkiezingen weinig effectief te kiezen valt, is een besef dat sinds lang onder de bevolking leeft. Dat heeft ertoe geleid dat veel mensen niet eens de moeite namen bij verkiezingen te gaan stemmen. De politieke keuze werd aanvankelijk lange tijd bepaald door de scheidingslijnen van het ideologische tijdperk (in Nederland met name de tegenstellingen tussen confessioneel en seculier en liberaal versus socialistisch). Dat tijdperk vond zijn oorsprong in de liberale revoluties van de achttiende eeuw, toen de grondslagen en inrichting van de samenleving voor het eerst tot onderwerp van politieke strijd gemaakt werden. De voornaamste inzet daarvan werd de strijd voor of tegen modernisering van de samenleving in liberale zin. Die modernisering is sindsdien twee eeuwen lang aangevochten door antiliberale krachten van rechts en links. Die antiliberale polarisatie is op termijn geëindigd in een integratie daarvan in de zich ontwikkelende liberale | |
[pagina 15]
| |
beschavingstraditie (zoals sociaal- en christen-democratie) of de uitschakeling ervan als politiek alternatief (zoals fascisme en communisme). Het resultaat van dit alles is de ontwikkeling van een brede ideologische consensus rond die beschavingstraditie, met mensenrechten en de beginselen van democratie, rechtsstaat en markteconomie als harde kern. Nu socialisten, liberalen en christen-democraten geen duidelijk onderscheiden categorieën meer zijn, constateerde het weekblad Elsevier in 1991, is het de Partij van de Zwevende Kiezers’ die het sterkst groeit. En dat hebben we sindsdien volop ervaren. Met name in ideologisch opzicht onderscheiden liberalen, sociaal- en christen-democraten zich niet langer op een duidelijke manier. Hun beginselen zijn namelijk verwerkt in juist genoemde ideologische consensus. En die is al lang in grondwetten, mensenrechtenverklaringen en -verdragen en op het einde van de Koude Oorlog in het CVSE-Handvest van Parijs voor een Nieuw Europa van 1990 expliciet verankerd. Waarin zij nog wel verschillen is in de praktisch-politieke toepassing van die beginselen in het beleid. Nu de traditionele ideologische strijd passé is, rijst de vraag: hoe gaat het nu verder? Ik zie in dat verband twee alternatieven: de opmars van de politieke technocratie of een nieuw type democratisch functionerende politiek. De opmars van politieke de technocratie, dat wil zeggen de heerschappij van deskundigen, is als alternatief aan het einde van de jaren vijftig al aangekondigd door prominente westerse sociologen als Daniel Bell, Raymond Aron, Helmut Schelsky en anderen. Die opmars is sindsdien in volle gang, zij het kortstondig onderbroken door de culturele en politieke rebellie van de jaren zestig. De prijs die dat alternatief vraagt, is niet gering: een verschrompeling van democratische principes en procedures tot niet meer dan een fraaie façade waarachter de ijzeren wet van de oligarchie, dat wil zeggen het samentrekken van macht in handen van weinigen, zich voorgoed doorzet. Die oligarchie wordt gevormd door gespecialiseerde deskundigen die onderling bepalen wat er moet gebeuren. Politiek is uiteraard meer dan wetenschappelijk bepaald beleid. Zij veronderstelt namelijk enerzijds een integrale visie op de maatschappelijke ontwikkelingsproblematiek en op de vraag hoe die aan te pakken, en anderzijds het vermogen daarvoor de nodige maatschappelijke steun te verwerven. Ook in het postideologische tijdperk veronderstelt politiek van enig niveau een coherent politiek verhaal, nu echter niet langer over principes voor een ideale samenleving, want zo'n samenleving ligt nu eenmaal buiten ons bereik, maar een verhaal dat tijd- en plaatsgebonden is en geen utopische verwachtingen wekt, maar wel een perspectief biedt op een betere toekomst in bepaalde opzichten. Zoals we onder Paars al gezien hebben, biedt de oude ideologisch uitgebluste partijpolitiek weinig weerstand meer tegen de verleiding van een technocratisch opererend bewind. Hand in hand met het op- | |
[pagina 16]
| |
nieuw sterk gecultiveerde poldermodel betekende dat de politieke dood in de paarse pot. Evenals wethouders en gedeputeerden hebben onze ministers trouwens vanouds toch al een sterke neiging zich te laten inkapselen in de ambtelijke, technocratische cultuur, waardoor we op de keper beschouwd veel meer een ambtenarenstaat zijn dan een democratisch functionerende politieke samenleving. Vandaar ook dat Pim Fortuyn bij kabinetsformaties de invloed van ambtenaren zo veel mogelijk wilde terugdringen. In het licht van die technocratische oriëntatie van Paars was het allerminst verwonderlijk dat toen meer dan voorheen aandacht werd besteed aan de kloof tussen burger en politiek. Met de Fortuyn-revolte brak daartegen een krachtig protest uit en hand in hand daarmee de bewustwording van een nieuw concept van politiek en democratie. In de politieke rebellie van de jaren zestig waren daarvan al de eerste tekenen te bespeuren, maar dat stuitte toen nog op forse conservatieve weerstanden van de oude politiek. In de Fortuyn-revolte kreeg het democratische reveil van de jaren zestig echter een stevige nieuwe impuls. Dat leidde ertoe dat de onoverbrugbaar lijkende kloof tussen politiek en burgers plotsklaps als sneeuw voor de zon verdween. Door veel critici van vooral linkse zijde is dat reveil gekarakteriseerd als populisme. Daarmee bedoelde men toen iets heel negatiefs. In feite ging het echter om een serieuze poging de volkssoevereiniteit als democratisch grondbeginsel - in de meeste grondwetten als zodanig erkend behalve in de Nederlandse - tot reële politieke gelding te brengen ten koste van de heersende oligarchische tendens. Opvallend is dat het volk als bron van politieke macht - en dat is de essentie van volkssoevereiniteit - nu meer gewantrouwd wordt aan de linker- dan aan de rechterzijde. Samenvattend: het einde van het ideologische tijdperk uit zich in de volgende vier tendensen: (1) de ontwikkeling van een brede juridisch verankerde ideologische consensus over de belangrijkste beginselen van de maatschappelijke en politieke orde; (2) het losraken van het electoraat uit oude ideologische bindingen - men kijkt niet meer zozeer naar de wortels maar naar de vruchten van de politieke boom -, wat resulteert in een snelle opmars van zwevende kiezers; (3) de inzet van politieke strijd is niet meer zozeer de vraag naar de beginselen van de samenleving, maar naar de praktisch-politieke interpretatie en toepassing daarvan in beleid, met als gevolg dat pragmatisme als politiek richtsnoer de overhand krijgt; (4) de motieven voor partijlidmaatschap worden ook meer van pragmatische, zo niet van opportunistische dan van principiële aard. Carrièreoverwegingen spelen daarbij een belangrijke rol, gezien het grote belang van partijpolitieke steun voor maatschappelijk succes. | |
[pagina 17]
| |
Inhoud van de nieuwe politiekWat houdt die nieuwe politiek nu in? In de eerste plaats gaat het om een nieuwe opvatting van politiek. Niet langer staan de sleets geworden controverses en scheidingslijnen van de oude ideologisch gekleurde partijpolitiek centraal, maar de kwaliteit en resultaten van verschillende concurrerende beleidsvisies en het politieke leiderschap als herkenbare persoonlijke belichaming ervan. Of die visies en dat leiderschap meer linkse of rechtse, meer liberale of sociaal-democratische associaties wekken, is in het postideologische tijdperk niet langer beslissend voor de politieke keuze van steeds meer kiezers. Wat nu telt is de politieke en morele kwaliteit van die beleidsvisies als antwoord op de vragen en uitdagingen waarmee we als burgers in een bepaalde ontwikkelingsfase te maken hebben. Aan de bewustwording hiervan heeft de Fortuynrevolte in aansluiting op het politieke initiatief van Leefbaar Nederland een belangrijke bijdrage geleverd. Dat nieuwe concept kreeg daarin gestalte in een eclectische mix van meer linkse en rechtse ideeën en prioriteiten met een herkenbare persoonlijke belichaming ervan in een type leiderschap dat anders dan voorheen het karakter kreeg van politiek ondernemerschap en meer dan voorheen burgers actief betrok bij de ontwikkeling van hun samenleving. Dat concept noopt tot een aantal belangrijke aanpassingen, in de eerste plaats tot een nieuw politiek bestel met een nieuwe vormgeving van democratische principes. Nu het steeds meer zwevende electoraat weinig of geen binding meer heeft met oude ideologieën en ideologische controverses, wordt politiek leiderschap als belichaming van een bepaalde visie en ambitie als politieke identificatiefactor steeds belangrijker. Vandaar dat ik daarin een essentieel element onderken van een nieuwe stijl van politiek bedrijven. Direct gekozen gezagsdragers die ons eindelijk kunnen verlossen van het regenteske achterkamertjesgedoe van de oude politiek, zijn daarvan een logisch uitvloeisel, evenals een verschuiving van de oude ideologisch uitgebluste partijendemocratie naar een meer personen- en kiezersdemocratie. Een van de grote doelstellingen van de Fortuyn-revolte is juist die verschuiving op alle binnenlandse overheidsniveaus door te voeren, hand in hand met een dualistische relatie tussen enerzijds de volksvertegenwoordiging op die niveaus als normatieve en controlerende macht en anderzijds het dagelijks bestuur als bewindvoerende macht. Om misverstanden te voorkomen, geen enkele politieke hervorming is uiteraard een wondermiddel. Het gaat steeds om een afweging van de voor- en nadelen van de bestaande politieke constellatie tegenover een nieuw bestel met als criteria de volgende twee vragen: welk bestel verdient de voorkeur uit liberaal en democratisch oogpunt en welk uit | |
[pagina 18]
| |
het oogpunt van effectiviteit en efficiëntie. Voor het slagen van politieke hervormingen is ook steeds een mentaliteitsverandering nodig die enige tijd vergt. Dat heeft ook Thorbecke, liberaal staatsman uit de negentiende eeuw, ondervonden bij het realiseren van zijn hervormingen. In die tijd ging dat evenmin van een leien dakje. Het nieuwe politieke concept noopt ook tot andere politieke verhoudingen. Het polariserende en simplistische links-rechtsschema van het ideologische (verzuilings)tijdperk wordt nog wel gehanteerd als politieke indeling, maar heeft door politieke ‘ontideologisering’ aanzienlijk aan politieke betekenis ingeboet. Is het niet opmerkelijk dat tijdens de Fortuyn-revolte als rechts tot extreem rechts gehekelde standpunten over bv. migratie, integratie, veiligheid en dergelijke door links in verregaande mate overgenomen zijn zodra zij bleken aan te slaan? Omgekeerd is een kritische houding tegen het establishment, lange tijd toch een typisch linkse opstelling, tijdens die Fortuyn-revolte ineens omgetoverd tot een rechts-populistische positiebepaling. Over allerlei actuele kwesties is links bovendien sterk verdeeld geraakt. De uit de linkse denktraditie voortgekomen partijen proberen zich nog te onderscheiden als progressief gezinde partijen. Maar wat is progressief in onze tijd? In dit land bedoelt men daarmee meestal niet meer dan dynamisch conservatief in de zin van de bekende conservatieve denker Edmund Burke, die dat kort samenvatte als: preserve by changing, dus dingen veranderen voor zover nodig om de bestaande orde in stand te houden. Dit geldt meestal ook voor linkse of progressief genoemde politiek. Want ook politiek links maakt al lang deel uit van de bestaande orde. Wie zich tot links bekent, blijkt in de praktijk vaak veel conservatiever dan men zichzelf ziet. Dat alles geldt ook voor de vakbeweging. In een reactie op het protest van de vakbeweging tegen het hervormingsbeleid van het kabinet Balkenende II, op 2 oktober 2004 culminerend in een grote demonstratie op het Museumplein in Amsterdam, karakteriseert Volkskrant-columnist H.J. Schoo dat als de ‘opstand van het establishment’. De vakbeweging is inderdaad ook sinds lang onderdeel van het establishment en toont in haar maatschappelijke stellingname dan ook duidelijk conservatieve trekken. Gezien zijn structurele hervormingsbeleid op een breed sociaal terrein en zijn streven naar bestuurlijke vernieuwing (introductie van de gekozen burgermeester en een nieuw kiessstelsel), kan men het huidige kabinet daarentegen beslist geen louter conservatief etiket opplakken zoals de oppositie doet. De te veel naar technocratie neigende instelling van dit kabinet is wel een zwak punt. Het zijn veel meer kundige bestuurders dan aansprekende politici die er deel van uitmaken. Geen wonder dat het kabinet tot nu toe tekortschiet in een goede communicatie met de samenleving en dus ook in een overtuigende presentatie van zijn hervormingsbeleid. | |
[pagina 19]
| |
Wat als links of rechts, progressief of conservatief te benoemen valt is in onze complexe en snel veranderende samenleving niet langer in algemene zin te zeggen, maar alleen nog van geval tot geval, van terrein tot terrein en van verkiezing tot verkiezing. In de strijd tegen seksuele repressie van moslimvrouwen zijn het bijvoorbeeld rechts geëtiketteerde politici als eerst VVD-leider Frits Bolkestein, daarna Pim Fortuyn en nu vooral VVD-Tweede Kamerlid Hirsi Ali die daarin het voortouw genomen hebben en het opnemen voor de emancipatie van die vrouwen eerder dan wie tot politiek links gerekend wordt. Dat opereert in deze kwestie namelijk heel terughoudend als uitvloeisel van de beklemmende invloed van ‘multiculturalistische’ vooroordelen in linkse kringen. Al hechten de oude partijen van het ideologische tijdperk nog aan hun ideologisch gekleurde naam, die naam fungeert nu hoofdzakelijk nog als politieke merknaam. De meeste kiezers associëren die niet langer met een bepaalde levens- of maatschappijbeschouwing, maar met een bepaalde beleidsoriëntatie en stijl van leiderschap. Daarop ligt nu de nadruk. Bij elke verkiezing moeten de onderlinge posities derhalve opnieuw bepaald worden, zonder dat men nog kan terugvallen op de vaste ideologische posities van weleer als politiek houvast. Aan de hand van de strijdpunten die dan in het geding zijn, zal moeten blijken welke visie en welk type leiderschap meer links of rechts, meer progressief of conservatief is of een mix van beide, zoals kenmerkend was voor de Fortuyn-revolte. Fortuyn was derhalve geen enge rechtse populist, maar een politiek vrijdenker die zich in tegenstelling tot zijn politieke rivalen bevrijd had uit de knellende kluisters van de oude ideologisch gebonden politiek. In tegenstelling tot de overheersende neiging zijn revolte in actueel Europees perspectief te plaatsen en in dat kader te interpreteren als onderdeel van de rechts-populistische golf van de laatste jaren in Europa, heb ik de Fortuyn-revolte in mijn boek daaroverGa naar eind[1] gesitueerd en geïnterpreteerd in het perspectief van de naoorlogse politieke ontwikkeling in Nederland en in dat perspectief als voltooiing van de naoorlogse Doorbraakbeweging en de daarop aansluitende politieke vernieuwingsbeweging van de jaren zestig. Maar bij gebrek aan enig historisch besef spreekt deze historische interpretatie velen niet meer aan. Met een sterke nadruk op meer politieke transparantie, meer democratische betrokkenheid van burgers bij de politiek en versterking van de controlefunctie van vertegenwoordigende lichamen duidt nieuwe politiek voorts op een andere politieke cultuur met het openbreken van traditionele gesloten politieke en bestuurlijke netwerken; versterking van democratisch burgerschap en burgerschapsvorming, waarin de Nederlandse politiek sinds de invoering van het algemeen kiesrecht als gevolg van de in die politiek toonaangevende regententraditie sterk tekortgeschoten is; opwaar- | |
[pagina 20]
| |
dering van de oppositierol als politieke tegenmacht in onze vertegenwoordigende lichamen, een rol die in Nederland sterk ondergewaardeerd wordt; en herwaardering van het algemeen belang als publiekrechtelijk beginsel dat de laatste decennia steeds meer ondergraven is door de reductie ervan tot een louter formeel, inhoudsloos begrip dat door de politiek naar believen kan worden ingevuld, maar ook door de economisering van de publieke sector met als uitvloeisel de opvatting dat ieder die in gelijk welke publieke functie optreedt maximalisering van eigen nut op het oog heeft. Nieuwe politiek in bestuurlijke zin betekent kortom de realisering van een aantal ingrijpende correcties van saillante tekortkomingen van de oude politiek, met name haar al zo lang en zo vaak gehekelde stroperige besluitvorming; benauwende consensusdwang en onduidelijke politiek-bestuurlijke verantwoordelijkheden, waardoor als er dingen misgaan niemand politiek verantwoordelijk is, zoals we opnieuw ervaren hebben bij de parlementaire enquête over de Betuwelijn; voorts haar gebrekkige leervermogen; haar gesloten en in zichzelf gekeerde politiek-bestuurlijke klasse; haar tekortschietende politieke daadkracht en haar gebrek aan visie. Tijdens de verzuiling had de oude politiek nog wel een duidelijk richtingsbesef, zij het dat dat besef toen zelf ook een sterk verzuild karakter had en wel in een drietal richtingen: het ging toen om een politieke strijd tussen een confessioneel-christelijke, een burgerlijk-liberale en een socialistische visie. In het postideologische tijdperk is dat verzuilde richtingsbesef uiteraard niet relevant meer. Wel maakt dat in het voetspoor van de Fortuyn-revolte nu plaats voor een nieuw richtingsbesef, te weten de vraag in welke richting Nederland zich als staats- en cultuurnatie in Europees en mondiaal perspectief dient te ontwikkelen. Deze vraag is nu de inzet van een nieuwe politieke en maatschappelijke strijd. De nieuwe politiek van de Fortuyn-revolte wordt ook gekenmerkt door een andere beleidsoriëntatie. Die uit zich in de eerste plaats in een meer effectieve uitoefening van de eerste en voornaamste taak die de moderne staat te vervullen heeft, namelijk het waarborgen van de veiligheid van burgers die daarvoor hun recht op eigenrichting hebben opgegeven; en tegelijkertijd het waarborgen van een voldoende mate van sociale samenhang en eenheid, dus ook het tegengaan van een te grote instroom van allochtonen als die samenhang daardoor in gevaar gebracht wordt. Voorts uit die heroriëntatie zich in een versobering van de financieel te zwaar belast geraakte, te bureaucratisch functionerende en te veel passiviteit stimulerende verzorgingsstaat; en ten slotte in een herbevestiging van het belang en de realiteit van een eigen Nederlandse identiteit in de buitenlandse politiek als reactie op een te eenzijdige kosmopolitische oriëntatie. Volgens de bekende socioloog en Trouw-colum- | |
[pagina 21]
| |
nist J.A.A. van Doorn is de Fortuyn-revolte al na luttele jaren uitgewerkt en geschiedenis geworden. Dat valt nog te bezien. De oude politiek is namelijk druk bezig juist genoemde componenten van de Fortuyn-revolte ten uitvoer te brengen. En inzake politiek-bestuurlijke vernieuwing zal die revolte op de politieke agenda van de komende jaren nog volop zijn stempel drukken. | |
Stand van zakenTot slot nog enkele opmerkingen over de huidige partijpolitieke stand van zaken. De oude partijen blijven zoals gezegd nog altijd vasthouden aan een eigen ideologisch profiel, ook al stelt dat in de praktijk nauwelijks nog iets voor. Een publieke discussie daarover gaat men dan ook angstvallig uit de weg. Men beseft namelijk maar al te goed hoe zwak men in die discussie staat. Gegeven het feit dat een gerijpte liberale beschavingstraditie de harde normatieve kern vormt van Nederland en Europa als historisch gegroeide waardengemeenschap, vormen alle grotere partijen nog slechts een partijpolitieke variant van die traditie, die CDA-premier Balkenende in een interview in de Volkskrant van 4 september 2004 kort samenvatte met de bekende leuze van de Franse revolutie: vrijheid, gelijkheid en broederschap. Daarmee distantieerde hij zich van de traditionele christelijke politiek in Nederland, die van in het begin principieel stelling genomen heeft tegen deze verwerpelijk geachte revolutionaire leuze. Tussen VVD, D66, Groen Links en de PvdA is er de laatste tijd een interessante discussie geweest over de vraag wie zich het liberale gedachtegoed mag toerekenen en wie het etiket sociaal-liberaal. Zoals gezegd is dat gedachtegoed allang algemeen bezit geworden. En sociaal, zo voeg ik eraan toe, behoren alle politici in principe te zijn als zij trouw willen zijn aan onze grondwet, waarin sociale grondrechten hand in hand met liberale en democratische grondrechten gewaarborgd worden. Partij-verschillen hebben wat dit betreft alleen nog betrekking op de praktische toepassing van die sociale grondrechten. Die spitsen zich nu hoofdzakelijk toe op de mate en de wijze van aanpassing van onze verzorgingsstaat aan veranderde omstandigheden. Dat de sociale grondrechten in deze kwestie geen enkele rol spelen, illustreert opnieuw hoe weinig de Nederlandse grondwet leeft, niet alleen onder de bevolking maar ook onder de politici. Die grondwet komt voornamelijk tot leven als bepaalde vernieuwingen hierdoor tegengehouden kunnen worden. Als we tot slot de vraag onder ogen zien wie van de oude partijen het meest serieus op de Fortuyn-revolte en zijn politieke consequenties gereageerd heeft, dan is dat ongetwijfeld de PvdA onder leiding van Wouter Bos. In de PvdA is het meest grondig nagedacht over de betekenis en | |
[pagina 22]
| |
gevolgen van die revolte. Wat de VVD betreft, die heeft zich vooral de meer rechtse componenten van de Fortuyn-revolte toegeëigend, zij het dat politiek-bestuurlijke vernieuwing in de VVD nu ook niet langer taboe is. Wel valt op dat die omslag niet of nauwelijks principieel verantwoord is, wat je toch zou mogen verwachten van een partij met beginselvaste pretenties. Dat alles geldt overigens ook voor het CDA. Dat heeft zich tijdens de Fortuyn-revolte heel slim zo veel mogelijk gedeisd gehouden. Afgezien van de LPF heeft het electoraal van die revolte het meest geprofiteerd. Maar daarna heeft het zich nauwelijks bezig gehouden met de politieke betekenis en gevolgen ervan. Het CDA is weer helemaal de oude gouvernementeel georiënteerde bestuurderspartij die opnieuw drijft op haar jarenlange routine om politieke macht effectief te manipuleren ten dienste van haar politieke zelfhandhaving evenals op haar indrukwekkende maatschappelijke netwerk dat zij dankzij haar machtspositie heeft opgebouwd. Met het oog op die zelfhandhaving was het CDA ook bereid bepaalde bestuurlijke vernieuwingen van D66 te accepteren waar het tot dan toe principieel tegen was geweest. Evenmin als de VVD heeft het CDA de moeite genomen die politieke bekering principieel te verantwoorden. Opnieuw een teken van hoe weinig principiële opstelling er nog toe doet, als het erop aankomt. De toekomst is aan de nieuwe politiek. Het electorale succes van Europa Transparant heeft dat opnieuw bevestigd. Het herinnerde de oude politiek aan het grote wantrouwen van kiezers waarmee de oude politiek toen opnieuw geconfronteerd werd. NRC Handelsblad, dat in 2002 zo negatief gereageerd had op de Fortuyn-revolte, interpreteerde het succes van Europa Transparant in een hoofdartikel nu als een niet mis te verstaan signaal aan de oude politiek na de kiezersrevolte in 2002. De wijze waarop het Europees Parlement zich ontwikkelt, anticipeert in zekere zin al op de nieuwe politiek op nationaal niveau. Onder europarlementsleden is er namelijk een trend te bespeuren, afhankelijk van het politieke strijdpunt in verschillende netwerken te opereren die dwars door de oude partijpolitieke scheidingslijnen heen lopen. Het is een trend die uiteraard haaks staat op de heersende fractiediscipline van de oude partijendemocratie, maar zeer wel past in het dualistische karakter van het nieuwe politieke bestel zoals eerder geschetst. Gezien de verwarring die de laatste tijd rond de LPF ontstaan is, ben ik op de positie en de toekomst van die partij hier niet ingegaan. Die toekomst is temeer onduidelijk, nu Leefbaar Rotterdam als lokale exponent van de Fortuyn-revolte van plan is ook op landelijk niveau te gaan mededingen naar de kiezersgunst. |
|