| |
| |
| |
Podium
Antieke mediatraining
Een bedrijfsleider die zijn aandeelhouders moet toespreken, een politicus die voor het oog van de camera zijn beleid komt verdedigen: ze voelen zich soms onzeker, vrezen niet zelden een slecht figuur te slaan. En volgen prompt of schoorvoetend een intensieve mediatraining. De communicatieve vaardigheden die zij tegenwoordig voor veel geld krijgen aangeleerd in speciale seminaries en persoonlijke sessies, maakten in de Oudheid integraal deel uit van de opleiding tot re-denaar. Nu was de antieke retoriek letterlijk een kunst van het spreken of - beter nog - van het publieke optreden. Waar het op aan kwam, was het houden van een redevoering; de voordracht of ‘performance’ vormde het einddoel. Net zoals nu hing het succes van zo'n optreden in hoge mate af van de indruk die de spreker of ‘performer’ op zijn publiek wist te maken. En net zoals nu werd die indruk niet alleen bepaald door de inhoudelijke boodschap op zich, maar evenzeer door de manier waarop die werd gebracht, de ‘verpakking’, zeg maar.
| |
Evenwichtsoefening
Zowel in de hedendaagse mediatraining als in de antieke retoriek speelt ethos een centrale rol: men moet zichzelf als spreker een air van geloofwaardigheid en betrouwbaarheid aanmeten, en de tegenstander in een slecht daglicht proberen te plaatsen. Volgens antieke theoretici vergt ethos een aangepaste lichaamstaal. In zijn traktaat over de ideale redenaar (Orator) uit 46 voor Christus bespreekt Cicero achtereenvolgens het stemgebruik, de li
| |
| |
chaamshouding, de gesticulatie en de gelaatsuitdrukking van de publieke spreker. Die moet in eerste instantie een waardige, mannelijke indruk maken. En daarvoor zijn in de eerste plaats zelfbeheersing en maat vereist:
‘De redenaar zal zonder overdrijving gebruik maken van lichaamsbeweging. Zijn houding moet recht en verheven zijn. Hij verplaatst zich zelden en slechts weinig. Hij treedt maar een beetje in de richting van de toehoorders en niet vaak. Hij maakt geen verwijfde halsbuigingen en maakt geen gebruik van zijn vingers of vingertoppen om de maat te slaan; met de romp als geheel en door op mannelijke wijze met de heupen te draaien geeft hij het ritme van zijn betoog aan; in het vuur van de rede strekt hij de arm; wanneer het er rustig aan toe gaat, trekt hij die te-rug.’ (blz. 59)
Dezelfde gulden regel is van toepassing op de gelaatsuitdrukking:
‘Wat een waardigheid en charme worden bereikt door de gelaatsuitdrukking: na de stem vermag die het meeste. Eerst en vooral moet men elke overdrijving en geaffec-teerdheid vermijden. Verder moet men erop letten de ogen zorgvuldig te controleren. Want zoals het gelaat de spiegel is van de ziel, zo zijn de ogen er de vensters van.’ (blz. 60)
Het is belangrijk in te zien dat Cicero geen voorschriften geeft die slechts in één enkele, specifiek retorische context geldig zouden zijn. Het gaat integendeel om een onmisbare set van sociale vaardigheden die een Romein van kindsbeen af moest aanleren en die van hem een voorbeeldig man moesten maken. Cicero's retorische richtlijnen sluiten dan ook naadloos aan bij de gedragsregels die hij in zijn traktaat over de taken en plichten van de mens (De officiis) uit 44 voor Christus verwoordt. In dat werk gaat Cicero uit van twee, in principe strak onderscheiden vormen van schoonheid: die van vrouwen ligt vervat in him charme of bevalligheid, die van mannen in hun waardigheid. Wil een man waardigheid uitstralen, dan moet hij ‘ongepaste’, vrouwelijke opsmuk vermijden, zo stelt Cicero. Dat impliceert onder meer dat hij het precieuze gebarenspel van toneelspelers afzweert en zich in alle omstandigheden op een rustige manier beweegt. Te felle bewegingen duiden op een tekort aan ernst en karaktervastheid. Maar een man kan ook overdrijven in de andere richting, en dat is al evenzeer uit den boze. Zijn houding mag niet te stijf zijn, zijn manier van stappen en gesticuleren niet te houterig. Hij moet te allen tijde vermijden van vrouwelijke weekheid te worden verdacht, maar mag ook geen plompe, boerse indruk maken. Een vleugje (vrouwelijk) raffinement is dus aangewezen; verfijnde, stadse manieren zijn een must [Off., 1, 129-130).
| |
‘Showprocessen’
Van jongsaf leerden Romeinse aristocraten zichzelf in de kijker te plaatsen,
| |
| |
zichzelf een podium te verschaffen. Figuurlijk, maar ook heel letterlijk. Met name op het forum, het politieke en juridische hart van Rome, waar ze geregeld het spreekgestoelte beklommen om het volk of de senaat toe te spreken, of in een rechtszaak een pleitrede te houden. In het oude Rome waren processen heuse massaspektakels, die druk werden bijgewoond. Want het forum was niet alleen het politieke en juridische hart van Rome, maar tegelijk ook de plaats bij uitstek voor grootschalig vertier en vertoon. En dat is precies wat een advocaat-redenaar te bieden had. Romeinse redevoeringen werden gekenmerkt door ‘aurale’ en visuele effecten, die wij allicht exuberant en artificieel zouden vinden. Daar is een simpele, welhaast banale verklaring voor. Een antieke redenaar moest in lastige omstandigheden spreken: hij richtte zich tot een tamelijk groot publiek, maar moest het daarbij zonder microfoon of camera stellen. Bovendien dreigde hij voortdurend te worden overstemd - door ‘marktlawaai’ (een rechtszaak werd doorgaans in de open lucht gehouden), het geluid van andere strafpleiters in nabijgelegen tribunalen (vaak vonden er meerdere processen tegelijk plaats), het goed- of afkeurende geroep en handgeklap van de toehoorders. Een pleidooi was inderdaad een interactief gebeuren: het publiek ging als het ware een dialoog aan met de redenaar - een situatie die enigszins te vergelijken is met de soms woelige debatten in het Britse Lagerhuis of de broeierige sfeer in de kerk (of televisiestudio) van een populaire Amerikaanse predikant.
In een dergelijke context was het voor een Romeinse redenaar absoluut noodzakelijk de inhoudelijke en emotionele boodschap van zijn pleidooi krachtig te onderstrepen, door een aangepaste intonatie, een uitgekiende ritmiek en een oordeelkundig gebruik van visuele hulpmiddelen, in het bijzonder van lichaamstaal. Om de gewenste emoties te suggereren beschikte de Romeinse redenaar over een uitgebreid arsenaal van gebaren. Volgens Cicero zijn die ‘natuurlijk’ en dus in principe universeel toepasbaar en herkenbaar. Maar is dat wel echt het geval? Laten we de proef op de som nemen. Het gebaar dat de Romeinen gebruikten om personen, plaatsen of zaken aan te wijzen verschilt niet wezenlijk van het onze: de wijsvinger wordt uitgestrekt, terwijl de drie andere vingers onder de duim worden gevouwen. Verder zouden we zonder veel problemen Romeinse woede of verdriet herkennen: een antieke redenaar drukte die uit door de vuist te ballen en die naar de borst te brengen. De interpretatie van het gebaar voor bewondering - het uitstrekken van de beide armen in de richting van de persoon die men bewondert - vergt al enige voorkennis van de Romeinse cultuur: het is het gebaar dat werd gehanteerd bij het aanroepen van de góden. Maar waarom moest een redenaar bij een aansporing de hand hol maken en die met gespreide vingers snel boven de schouders opheffen? Of de vingers met de topjes tegen elkaar naar de mond brengen wanneer hij verbazing of plotselinge verontwaardiging wilde uitdrukken? Natuurlijk? Neen, zoals elke taal was ook de lichaamstaal van
| |
| |
de Romeinse redenaar in hoge mate conventioneel. Vele van zijn gebaren zouden op ons een erg vreemde, soms zelfs potsierlijke indruk maken.
| |
Politieke boodschap
Zoals ik al zei, moest een antieke redenaar voortdurend balanceren tussen mannelijke voornaamheid en vrouwelijke elegantie. Indien hij te veel over-helde naar de ene zijde, riskeerde hij als lompe provinciaal te worden uitgejouwd; wie te veel naar de andere kant neigde, werd al gauw gebrandmerkt als toneelspeler (en dus als leugenaar) én als mietje. In beide gevallen verloor de redenaar het respect van het publiek.
Of misschien toch niet. Het heeft er inderdaad alle schijn van dat het model van mannelijke waardigheid dat Cicero propageerde, niet op algemene goedkeuring kon rekenen. Er be-stond een alternatief model, dat onder meer door de bekende redenaar Quintus Hortensius Hortalus werd geïncarneerd. Zijn retorische zelfpresentatie stond in schril contrast met die van zijn jongere collega en concurrent Cicero:
‘Quintus Hortensius kleedde zich erg elegant en besteedde veel aandacht aan de plooien van zijn gewaad. Wanneer hij een redevoering hield, maakte hij met zijn handen brede, expressieve gebaren. Dat alles maakte hem tot voorwerp van beledigende, vernederende opmerkingen; zelfs tijdens een proces kreeg hij vaak verwijten naar het hoofd geslingerd, als was hij een toneelspeler. Maar op een dag, tijdens het proces van Sulla, begon Lucius Torquatus, een nogal onbeschofte, onaangename vent, hem met meer dan gewone felheid en bitterheid te beledigen. Hij zei dat Hortensius niet eens een acteur, maar een mimespeler was, en noemde hem “Dionysia” (de naam van een bekende danseres). Daarop antwoordde Hortensius hem lief en zacht: “Dionysia? Tja, mijn beste Torquatus, ik ben veel liever Dionysia dan wat jij bent - geen vriend van de Muzen, van Aphrodite, van Dionysus”.’ (Geil., 1, 5, 2-3)
Een merkwaardige scène. Hortensius wordt frontaal aangevallen door Tor-quatus: die verwijt hem publiekelijk geen echte redenaar, geen echte Romein, geen echte man te zijn. Het antwoord van Hortensius is verrassend ingetogen: hij zet Torquatus weliswaar in zijn hemd (de woordspeling ‘Dionysia/Dionysus’ ontmaskert hem als een ongelikte beer), maar doet niet de minste moeite om het negatief bedoelde beeld dat van hem werd opgehangen, te ontkrachten. Neen, Hortensius aanvaardt de karakterisering die van hem gegeven wordt; hij ‘out’ zich als een redenaar die zich bewust weigert te conformeren aan het geijkte model van mannelijke waardigheid. In de retorische zelfpresentatie van Hortensius slaat de balans door naar vrouwelijke elegantie, oosterse overdaad, theatrale grandeur.
Hortensius' manier van optreden druiste in tegen het strak omlijnde gedragsmodel dat conservatieve Romeinse aristocraten zichzelf oplegden.
| |
| |
Op de keper beschouwd vormde dat model een adequate weerspiegeling van hun politieke ideologie: het behoud van het status-quo, peis en vree, tranquillitas. In een recente studie heeft Anthony Corbeill trachten aan te tonen dat de retorische zelfpresentatie van Hortensius verre van uniek was. Volgens de Amerikaanse geleerde vertoonde zijn manier van optreden opvallende gelijkenissen met die van andere tijdgenoten van Cicero. Hun redevoeringen werden stuk voor stuk door een hoog ‘showgehalte’ gekenmerkt. Politiek gezien behoorden de meesten onder hen tot de zogenaamde populares, die het status-quo afwezen, en precies om die reden door hun conservatieve tegenstanders van demagogie en volksmisleiding werden beschuldigd. Het zal wel geen toeval zijn dat hun theatrale ‘performances’ bijzonder in de smaak van het gewone volk vielen, maar bij een behoudsgezind heerschap als Cicero afkeuring en zelfs misprijzen wekten. Bij nader toezien blijken diens richtlijnen voor een succesvol publiek optreden niet alleen een bredere cultureel-maatschappelijke, maar ook een onderliggende politieke betekenis te hebben gehad. In de spektakelcultuur van het oude Rome was persoonlijke stijl steeds ook een politieke kwestie, politiek steeds ook een kwestie van per-soonlijke stijl.
□ Toon Van Houdt
Anthony Corbeill, Nature Embodied. Gesture in Ancient Rome, Princeton University Press, Princeton/ Londen, 2004.
Lieven Defreyne e.a., Cicero's ‘Pro Archia’: een pleidooi voor ‘humanitas’, Aulos. Studies over oude talen en antieke cultuur, Leuven, dept. Klassieke Studies, 2004.
|
|