Streven. Jaargang 71
(2004)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1012]
| |
ForumSmartlappen en spreekkorenIk heb mij op deze plaats onlangs wat sceptisch afgevraagd of de belofte dat we een hete herfst zouden krijgen in Nederland, wel gehouden zou kunnen worden. Immers, voor de inlossing ervan werd een zware wissel getrokken op de verontwaardiging van de Nederlanders over hun lot in het algemeen en over hun regering in het bijzonder. Nog zwaarder was die op hun bereidheid met die verontwaardiging de straat op te gaan. Achter huisdeuren op Vinex-locaties kan veel ongenoegen heersen en gemord of zelfs gerouwd worden. Maar daarmee ligt het, zeker in Nederland, nog niet op straat. Vooral niet in de herfst als je knus binnenblijft om je voor de teevee te verbijten, met een pilsje en wat zoutjes. Maar hoe verkeerd heb ik, vanuit het beeld dat anderen van hen en zij van zichzelf hebben, mijn medeburgers ingeschat. Dat bleek half september. Plotseling overlijdt Andre Hazes. Voor de vreemdelingen in ons Jeruzalem, Andre Hazes was een volksjongen uit Amsterdam, die een grillige carrière als zanger van smartlappen en meezingers had opgebouwd. Het kon ergens nog zo saai en doods zijn, als er een liedje van Hazes werd opgezet sloeg de sfeer om; het werd op slag gezellig, uitgelaten zelfs, en er werd uitbundig meegezongen, met lange uithalen bij de meest triestige passages. U zult van mij, hoewel ik boeken lees en van klassieke muziek houd, geen onvertogen woord horen over het oeuvre van Andre; het heeft mij te veel genoeglijke uurtjes bezorgd. Zijn repertoire klimt niet op tot de toppen van lyriek en verfijning. Maar de rauwe werkelijkheid van liefdesverdriet en dood, van ellende door drank of werkloosheid wordt stem gegeven met longen vol compassie en | |
[pagina 1013]
| |
een stem die trilt in gepaste vibrato's. Een forse bariton, beetje rauw en schorrig. Veel van wat hij zong, met name over drankgebruik en de ellende die daar uit voort kan komen, was diep geworteld in zijn eigen levenspraktijk. Hoewel pas vooraan in de vijftig had de man, met zijn korte, gedrongen gestalte, bij zijn voortijdige dood dan ook een volstrekt uitgezakt figuur en een getekend, volgens sommigen zelfs een verlopen gezicht. Ten slotte begonnen kort voor zijn dood geruchten de ronde te doen over de tragedie die hem bedreigde: hij leed aan een steeds verergerende doofheid. Die zou hem op afzienbare termijn dwingen, werd gefluisterd, zijn carrière op te geven. Pas geleden nog was hij in opspraak gekomen, omdat hij in een vliegtuig amok had gemaakt door een medepassagier, die zich beklaagde over wangedrag van zijn zoontje, klappen (minstens een) te verkopen. Kom deze Amsterdammers niet aan hun kinderen. Volgens ingewijde fans was hier al sprake van misverstanden, door die doorzettende doofheid veroorzaakt. Hij zag er erg tegen op - eigen woorden - dat hij zijn geliefde publiek moest gaan teleurstellen. Er waren dan ook plannen voor een massaal afscheidsconcert in de ArenA, het stadion van Ajax in Amsterdam-Zuidoost. Toen sloeg de dood toe. De nieuwsrubrieken op radio en teevee maakten de hele dag door melding van het droeve nieuws, actualiteitenrubrieken en talkshows haakten er avonden lang op in en de kranten hadden lappen papier nodig om het bericht te omranken met biografieën, anekdotes, getuigenissen uit de derde of zevende hand, wetenswaardigheden, in memoriams van collega's, bewonderaars en andere beroemde Nederlanders (BN'ers). Besloten werd voor en met Andre alsnog iets te organiseren in de ArenA. Het werd een wake op de avond voor de crematie, met zijn kist op de middenstip en grabs toegang voor wie komen wilde. Het evenement zou live op de teevee worden uitgezonden. Om en nabij vijftigduizend mensen maakten van de mogelijkheid gebruik er echt bij te zijn; de ArenA was vol. Enkele miljoenen Nederlanders volgden het gebeuren van een kleine twee uur op de teevee. Ik ook. Er waren momenten dat ik echt even moest slikken. Volkscultuur heb ik, mij groot houdend, vaak spottend aangeduid als de cultuur van de lekke trekharmonica (hier een passender woord dan accordeon). Lang is zij teruggedrongen geweest in duistere steegjes en achterbuurten onder de wallen van de stad, met rokerige kroegjes, scheefgezakte huisjes en morsige bordelen. Maar nu begint deze volkscultuur door te dringen, mede door Andre Hazes, in de salon, in het stadion en op de teevee. Incidentele erupties van megalomanie van de volkscultuur? Of gaat het om symptomen van structurele verschuivingen in de culturele verhoudingen, om een grondige afplatting daarvan, om een democratisering die aanmerkelijk verder gaat dan kiesrecht en inspraak? De straat is natuurlijk altijd al het domein van het volk geweest. Maar dat was cultureel gezien juist de reden om haar, met haar emoties en haar stijl, te weren uit wat er echt toe doet. Nu zijn | |
[pagina 1014]
| |
er aanwijzingen dat de straat zich deze marginalisering niet langer laat welgevallen. In de geschiedenis heeft ze bij incidentele gelegenheid kans gezien uit de marge uit te breken met opstootjes en relletjes, die soms zijn uitgegroeid tot revoluties. Nadere analyse leert dat nooit de straat zelf die uitgroei heeft bewerkt. Vaak was zij er zelf het eerste slachtoffer van. Uit de coulissen traden elites naar voren die zich tot dan gedeisd hadden moeten houden, maar nu hun weg gebaand zagen door volkse emoties, die wel te gebruiken, maar niet te vertrouwen waren. Volk en min of meer alternatieve elites hadden één ding gemeen: hun afkeer van de zittende machthebbers. Maar hun motieven voor en plannen met die afkeer verschillen wezenlijk. Dat het volk bezit neemt van de stadions is in dit verband een zwakke aanwijzing; het kwam er al wekelijks. Stadions zijn nooit de salons van onze cultuur geweest. Dat ze wat opgewaardeerd zijn, heeft meer met economie, inzonderheid de extravagante honoraria van sommige voetballers te maken, dan met hun rol in de hoge cultuur. Ook in de ‘skyboxes’ wordt maar met mondjesmaat over poëzie en wijsbegeerte gecauseerd. Met deze wake werd dit stadion even zoiets als een kerk. Maar het lopende debat over stadions heeft weinig kerkelijks. Daarin gaat het om het wangedrag van grote groepen supporters, die in spreekkoren het meest ordinaire gescheld loslaten op spelers, scheidsrechters en officials. Volgens sommigen hoort dat erbij, volgens anderen gaat het te ver. De anderen hebben gelijk gekregen en zij die daar over gaan hebben aangekondigd dat het niet meer getolereerd wordt. Wedstrijden zullen in voorkomende gevallen worden stilgelegd. Dat wordt spannend. Zo voor de winterstop kan het inderdaad nog een hete herfst worden. Er zijn andere aanwijzingen dat die er van gaat komen. Op 2 oktober had in Amsterdam een grote demonstratie plaats tegen het beleid van de zittende regering. Groot is inderdaad groot; zij die wat meesmuilden over de 200.000 demonstranten maakten zich belachelijk. Wil je je groot houden, doe het dan intelligent. ‘Nederland verdient beter’ was de leuze. Beter dan de regering-Balkenende? Ze is nog pas zo'n jaar geleden door democratische verkiezingen en ondoorzichtige onderhandelingen van de verkozenen aan de macht gekomen. Of beter dan de specifieke plannen van die regering met vervroegd uittreden en prepensioenen? Die plannen maken deel uit van de algemenere doelstelling om, zowel in duur als beloning, arbeid in reguliere banen te stimuleren en het systeem van overdrachten af te slanken. Waar verbetering werd gevraagd was niet precies duidelijk. Het begon met het vervroegde uittreden en de prepensioenen, het werd al vrij snel het zowel asociale als arrogante imago van kabinet en coalitie als zodanig en het eindigde met treurnis over het feit dat Nederland niet het (sociale) paradijs op aarde is. Ik heb niet mee gedemonstreerd. Ik heb wel wat ongenoegen, maar daar zit te veel twijfel in om dapper te gaan demonstreren. Ik durf er mijn hand niet voor in het vuur te steken dat alle demonstranten zo ont- | |
[pagina 1015]
| |
hecht waren. Dat is de achillespees van zowel de politieke als maatschappelijke oppositie: zij heeft tot de demonstratie opgeroepen maar daarmee geen greep op de motieven van alle demonstranten. Daarin kunnen, nee, zullen ongetwijfeld ook elementen zitten die zich ook tegen haar kunnen en zullen keren. Het is dus zaak om de geest weer tijdig in de fles te krijgen. Van het motto ‘Nederland verdient beter’ doorevolueren naar massieve woede over de ‘rotplannen van deze rotregering’ zet te veel sluizen open naar ongedifferentieerde opstandigheid en ongenoegen. Die laten zich door niets en niemand meer contenteren. De demonstratie was bedoeld als opmaat, als begin van een intensief traject van acties. De eerste hebben we ondertussen gehad: op 14 oktober is het openbaar vervoer voor 24 uur stilgelegd. Stakingen in de zorg en het onderwijs staan op afzienbare termijn op de agenda. Wat onverwacht hebben de huisartsen laten weten zich bij de karavaan van stakingen aan te willen sluiten. Niet omdat ze geen gelijk hebben gekregen met betrekking tot hun pijnpunt, maar omdat ze ontevreden zijn over het prijskaartje dat er aan dat gelijk is gehangen. Discussies over de principiële vraag of stakingen wel een eerlijk middel zijn in een conflict dat niet speelt tussen werkgevers en werknemers maar tussen overheid en burgers, zal de brede actiebereidheid niet vermogen in te dammen. Mogelijk lukt het de premier nog, ontslagen uit het ziekenhuis en weer op herstelde voeten, met enkele goede en trefzekere stappen het gezond verstand te doen zegevieren. Zo niet, dan wordt het inderdaad een lange en hete en onrustige, zo niet turbulente herfst. Ondertussen ligt er een lastig punt. Vier dingen lijken mij zeker, (a) Regering en demonstranten staan niet tegenover elkaar als de socialen versus de asocialen. Zij maken allebei (voor mij) aannemelijk, dat zij honorabele sociale doelen nastreven. Maar duidelijk is ook dat zij verschillen met betrekking tot termijn en maat daarvan. De regering zet in op houdbaarheid op langere termijn en wil de sociale kwaliteit van de maatschappij waarborgen voor de komende decennia van ingrijpende demografische verschuivingen en vergrijzing. De oppositie van m.n. de vakbeweging bepaalt de sociale kwaliteit (begrijpelijk) sterk vanuit de belangen van de huidige werknemers en daarmee verwante groepen. De politieke oppositie lift op deze prioriteit mee, maar houdt daar wel voortdurend ook bij in het oog dat zij straks eventueel met dezelfde problemen wordt geconfronteerd als de regering nu. (b) Met vervroegd uittreden en prepensioen is het systeem uit zijn krachten aan het groeien. Dat laat onverlet dat men als individu redelijk gelukkig kan zijn met het feit dat de daardoor dreigende zondvloed na je komt; in mijn vorige bijdrage hebt u daarvan wat signalen gekregen. Dat laat ook onverlet dat men veel vragen kan hebben bij de structuur en duur van het heersende arbeidssysteem en daar goede argumenten aan kan ontlenen om, zo niet voor iedereen, dan toch voor grote groepen te bepleiten dat hun afhankelijkheid daarvan wordt gerelativeerd, ingekort, opgehe- | |
[pagina 1016]
| |
ven. (c) We hebben zo lang zitten hunkeren naar een regering die regeert, in een dualistische taakverdeling met het parlement, dat we nu niet moeten zeuren over het feit dat deze regering dat ook probeert te doen. Bij de vorige verkiezingen wilden wij graag een einde aan het oeverloze gepolder, dat toch vooral de nacht opleverde waarin alle koeien zwart zijn. Dus: laat de regering regeren. Maar laat zij dat dan wel zo geraffineerd doen dat het niet als arrogant of zelfs treiterig overkomt. Juist in een democratie heb je een draagvlak nodig en zaag je met onnodig spelen daarmee de poten uit onder je eigen stoel, (d) De vakbeweging lijkt de strijd om haar relevantie te winnen. Daarmee komt er een einde aan de kritiekloze verheerlijking, een decennium lang, van het individuele vermogen van mondige werknemers om zelf hun belangen in een een-op-eentje met hun werkgever te regelen. Het dogma van het ongebreidelde in-dividualisme is afgezwakt en er is weer ruimte voor sobere maar vitale collectieve arrangementen. Ik beschouw dat als winst. Maar laten we zuinig met die winst omgaan en heel precies aangeven wat we waarom collectief willen organiseren. Voor we het weten gaan de politici er weer met deze omslag vandoor om, puttend uit de collectieve middelen, dit of dat groepje voor het eigen karretje te spannen. Dan zitten we over enige jaren te snakken naar lange, hete herfsten. □ Pieter Anton van Gennip | |
Nietzsche1Op 25 mei 1876 schrijft Malwida von Meysenbug aan Friedrich Nietzsche dat ze met een tweetal vrienden zijn Die Geburt der Tragödie herlezen. Zij is vol lof en het treft haar dat zij dit boek veel beter begrijpt dan jaren voordien, toen ze het voor het eerst las. Ze voegt er echter aan toe: ‘Zou U niets anders dan dat geschreven hebben, dan zou het genoeg zijn om voor immer Uw naam onder de nobelsten der mensheid te noemen. Maar nu is toch nog in het bijzonder het derde stuk mijn bijbel die ik altijd bij mij heb, want hoger heeft nog geen godsdienst of ethiek het doel voor de mensheid gesteld dan U het daar doet. En wat nu nog zal komen!’Ga naar eind[1] Hoewel het er vandaag wat op lijkt, is deze brief geen geschrift van een jonge dweperige studente, maar van een res- | |
[pagina 1017]
| |
pectabele dame van zestig jaar die al heel wat van de culturele en politieke wereld van de negentiende eeuw had gezien - ze was onder meer jaren de gouvernante in Londen in het huis van Alexander Herzn, de Russische filosoof, journalist en revolutionaire ideoloog die een groot deel van zijn leven in ballingschap doorbracht. Mevrouw M. von Meysenbug is in de receptie van Nietzsche niet de enige die zo'n vererende woorden heeft uitgesproken. Zij heeft vele navolgers - zelfs tot vandaag. Wellicht is er met geen enkele filosoof zo veel gedweept als met Nietzsche, en niet zelden vinden beginnende filosofiestudenten hun eerste inspiratie in boeken als Also sprach Zarathustra of Jenseits von Gut und Böse, werken die allesbehalve gemakkelijk zijn en een bijzonder geduldige lectuur vragen. Kunnen jongeren deze geschriften van Nietzsche wel begrijpen? Dat valt moeilijk te achterhalen, maar het belet niet dat zij die boeken driftig lezen, zich er misschien door laten bedwelmen en er gretig zinnen uit citeren, alsof ze hiermee beslissende uitspraken over mens en wereld doen. Voor wie zich gemakkelijk laat meeslepen, is Nietzsche een imposant auteur: virtuoos in metaforiek en stijl, niet verlegen om grandioze overdrijvingen noch bang voor hemelbestormende kritiek op grote en kleine dingen die de westerse cultuur en religie hebben getekend. Wie heeft niet eens in alle ernst en niet zonder pathetische retoriek de fameuze passage over de dood van God gedeclameerd (La gaya scienza (Die fröhliche Wissenschaft), § 125)? Bovendien is er het merkwaardige leven van Nietzsche zelf: een buitengewoon talentrijke student die al in 1869, op vijfentwintigjarige leeftijd, hoogleraar wordt in Bazel, nog voor hij zijn eerste boek publiceert: het genoemde werk over de geboorte van de tragedie, dat van 1872 dateert. Dat doceren houdt hij niet lang vol, bovendien interesseert de wijsbegeerte hem in toenemende mate, meer dan de antieke letteren. In 1879 verlaat hij de universiteit om zich volledig aan zijn schrijverschap te wijden. Hoewel hij een haast dolend, onrustig leven leidt en her en der verblijft, schrijft hij ontzettend veel, tot hij, geestelijk en lichamelijk ondermijnd, op 3 januari 1889 volledig waanzinnig wordt. Zoiets spreekt elke romantische ziel aan die ook wil schrijven en een filosofisch leven wil leiden dat ingaat tegen allerlei gangbare opvattingen over God, moraal, democratie, menselijke ver-houdingen of over het leven zelf. Nietzsche is een cultfiguur geworden, iemand bij wie men genialiteit, groot schrijverschap, martelaarschap, ongelukkig-zijn en waanzin verenigd ziet. Zulke cultfiguren vereert men door het verzamelen van alle geschriften, waaruit men citeert als uit een gebedenboek (‘een bijbel die ik altijd bij mij heb’), en verheft men tot het niveau van een idool: in vele kamers heeft Nietzsches portret de status van een poster gekregen. Wellicht zou Nietzsche dit zelf geweldig hebben gewaardeerd, want voor enige zelfverering schrok hij niet terug. Zo schrijft hij in een brief aan de reeds genoemde Malwida naar aanleiding van de beide laatste delen van zijn Zarathustra die hij haar had laten toesturen begin mei 1884: | |
[pagina 1018]
| |
‘Dat is geen geschenk waarvoor men zo zonder meer zou moeten bedanken - ik verlang een omleren aangaande de dierbaarste en meest gekoesterde gevoelens, en veel meer nog dan een omleren! Wie weet hoeveel generaties er eerst voorbij moeten gaan om enige mensen voort te brengen die in zijn volle diepgang meevoelen, wat ik heb gedaan! En zelfs dan nog jaagt de gedachte aan de onbevoegden en geheel ongeschikten die zich eens op mijn autoriteit zullen be-roepen, me schrik aan. Maar dat is de kwelling van iedere grote leraar der mensheid: hij weet dat hij, al naar gelang de goede of slechte omstandigheden, de mensheid tot noodlot zo goed als tot zegen kan worden.’Ga naar eind[2] Zoiets heeft Nietzsche niet alleen in confidentiële brieven geschreven. Wie met het latere oeuvre wat vertrouwd is, zal zich ongetwijfeld passages herinneren die van een niet te geloven zelfingenomenheid getuigen. | |
2‘Welke wijsgeer met gezond verstand wil zich met Nietzsche inlaten?’ Nogal wat leken in het vak, maar niettemin onbevangen lezers van Nietzsche-teksten en van commentaren stellen zich die vraag. Wat men er ook over moge denken, Nietzsche heeft ongehoord velen geïnspireerd, zowel dweperige amateurs als denkers die we onmogelijk kunnen verwijten dat ze kritiekloos zouden zijn: Karl Jaspers, Martin Heidegger, Gilles Deleuze en Gianni Vattimo - om slechts enkelen te noemen. Wat wil ‘zich laten inspireren’ zeggen? Zonder zich aan idolatrie te bezondigen kan dit betekenen dat een filosoof, psycholoog of zelfs socioloog een gedachte van Nietzsche overneemt, zoals de stelling dat de muziek in staat is de tragische mythe voort te brengen en op die manier het dionysische allegorisch weet te evoceren, en haar in zijn eigen denken verwerkt na alle implicaties van die gedachte te hebben geëxploreerd. Een andere vorm van inspiratie kan erin bestaan dat iemand om het even welk thema uit de filosofie ‘nietzscheaans’ verwoordt, alsof de teksten van de Duitse denker de noodzakelijke filter vormen waar het eigen denken door moet opdat dit eigen denken een authentieker of hoger denken zou kunnen zijn. In die zin zijn er ook hegelianen die als het ware de zegen van Hegel nodig hebben vooraleer ze iets voor een ruimer publiek mogen brengen. Nietzsche (of Hegel) levert dan het waarmerk. Sommige wijsgeren of psychologen hebben in die zin op hun leerlingen een stempel gedrukt (of misschien beter: sommige leerlingen hebben zich in die mate door hun leermeester laten ‘beïndrukken’), dat het merkteken op een het gehele lichaam bedekkende tatoeage lijkt die met geen laserstralen uit te wissen is. Heidegger en Piaget, Freud, Lacan en Jung waren dergelijke leermeesters die ofwel him leerlingen aan zich wisten te binden of ze van zich afstootten. Een andere manier om met Nietzsche om te springen is analoog aan de scheikundige praktijk van ontleden en | |
[pagina 1019]
| |
verbinden. Nietzscheaanse begrippen detecteren, deconstrueren en reconstrueren in het oeuvre van de Duitse meester is al een hele kunst, die begrippen ook nog bij latere auteurs ontdekken en vergelijken met het nietzscheaanse gebruik van deze concepten is nog een andere intellectuele oefening, waarbij dan vragen opkomen als hoe Jaspers, Heidegger of Deleuze bepaalde concepten hebben gebruikt en misbruikt of wat Georg Simmel, Oswald Spengler en José Ortega y Gasset van Nietzsche hebben begrepen. Men legt twee auteurs naast elkaar en vergelijkt woorden en gedachtegangen, denotaties en connotaties van metaforen of men spoort gemeenschappelijke invloeden op: hoe heeft Thomas Mann, bijvoorbeeld, Nietzsche en Schopenhauer gelezen en wat is daar in zijn werk van doorgedron-gen? Dit vergelijken door ‘knipen plakwerk’ heeft talrijke scripties en proefschriften opgeleverd en zijn uitdrukkingen van een (meestal) koele verering voor een of andere meester. | |
3Het boek dat Peter De Graeve aan Nietzsche heeft gewijd, Chaos en (ver-) wordingGa naar eind[3], is van een nog andere orde. De Graeve, op zijn manier een avontuurlijk wijsgeer, studeerde rechten en filosofie aan de Gentse universiteit en ging zich vervolgens vervolmaken in Parijs, Turijn en Straatsburg, waar hij ten slotte bij Philippe Lacoue-Labarthe met een proefschrift over Heidegger promoveerde; intussen is hij docent kunstfilosofie aan het Sint-Lucasinstituut (Beeldende Kunsten) in Gent en aan de Universiteit Antwerpen. Zijn avontuurlijkheid blijkt al uit de dubbele vorming, het opzoeken van verschillende universiteiten en het promoveren in een andere taal dan zijn moedertaal. Het belangrijkste is echter dat hij via die ongrijpbare Nietzsche zijn eigen filosofische positie, zijn visie op zijn en worden, zijn kritiek op geloof en verering wil formuleren. Bij hem krijgt Nietzsche een brugfunctie. Of hij hiermee de Duitse geweldenaar recht doet, is een andere zaak waarover de specialisten het niet eens zullen zijn. Ze kunnen hem echter niet het verwijt maken dat hij zich niet grondig met Nietzsche zou hebben ingelaten. De Graeve is een Nietzschekenner met wie over Nietzsche te discussiëren valt. Met zijn boek Chaos en (ver)wording wil hij echter meer: aantonen hoe filosofie nooit tot wetenschap kan worden en nog minder tot een geloof wil uitgroeien. Tegen het geloof zoekt de wijsgeer via denken en interpreteren nieuwe wegen en alternatieve routes die van een radicale openheid voor de wereld getuigen: ‘Door te kiezen voor het denken en het voortdurend interpreteren rolt de filosoof de rode loper naar de wereld uit. Deze keuze vormt dus een wilspunt in de letterlijke betekenis van het woord’ (blz. 141). Hier ontdekt De Graeve geen probleemloze continuïteit van een zich lineair ontwikkelende werkelijkheid, maar wel een weerbarstig spel van wording en verwording dat het de denkende mens in het verwoorden van die wereld zo moeilijk maakt. De eeuwige wederkeer van hetzelfde is daarom niet zo maar te herleiden tot de gedachte dat alles wat | |
[pagina 1020]
| |
is geweest in de wereld en in de tijd ligt en alles wat komen gaat evenzeer. Er is immers die beweging van opgang en neergang, ook in onze verwondering, ook in onze verwoording van wat wordt en verwordt. Vandaar dat De Graeve zich zo goed in die nietzscheaanse spreuk ‘Spreek je woord en breek!’ herkent. Kunnen we het niet stellen zonder verwoordingen, deze zullen echter de vaart van de verwording nooit tegenhouden: ‘In dat opzicht kun je de verwoording beter denken als: verwoording. Veel meer dan het verworden zelf, dat in eindeloze stilte op ons inwerkt, is de verwoording de kracht die zich in de onafwendbaarheid van de verwording weet te schikken, het verval telkens terug te roepen (in het denken, in de herinnering, in de taal), maar zonder het ooit ongedaan te maken [...] De verwoording geeft aan de wording de kleur van deze wereld, die er een is van vergankelijke kracht, eindeloze eindigheid. In die zin kan de verwoording nooit iets anders zijn dan de verwezenlijking van de verwording. Als deze eindige werkelijkheid, hier en nu, voorziet de verwoording-als-verwording het denken van een grond. Door de eindeloze mogelijkheden van het denken en spreken en zich uitdrukken vormt de verwoording-als-verwording dan weer het weefsel van alle aardse kreten en gefluister die aan dit ontstellend onstuitbare gebeuren een zin verlenen. Door de verwoørding spreekt de verwording ons aan. Ze vormt de eeuwige weerklank van het worden in het verworden’ (blz. 201). Peter De Graeves boek is een eigenaardig, eigenzinnig werk dat de aandachtige lezer niet onverschillig laat. Is die lezer filosofisch geïnteresseerd, dan kan hij niet anders dan geboeid meedenken. Maar tegelijk zal hij ‘verwoorden’ wat hij leest en zich zowel over Nietzsche als over De Graeves project kritische vragen stellen. De auteur schrijft bijzonder mooie bladzijden over Nietzsches laatste heldere en minder heldere jaren, vooral over de laatste maanden in het Turijn dat hij zelf zo goed kent. Nietzsches milde boosaardigheid spreekt hem ook aan, maar belet hem niet al te mild te worden voor de waanzin, die in Nietzsches laatste werken al te groteske vor-men aanneemt. Haalt de verering het toch op de scepsis? Is de boosaardigheid nog mild als hij het daarentegen over ‘geloof’ heeft? Het lijkt erop dat De Graeve al te geboeid raakt door het nietzscheaanse atheïsme en zich niet filosofisch en sceptisch uit een antichristelijk ressentiment weet te bevrijden. Zoals zovele studenten in de psychoanalyse zich door het ‘Het geval Schreber’Ga naar eind[4] laten meeslepen, raken ook filosofiestudenten in de ban van ‘Het geval Nietzsche’ van de laatste geschriften. Om toch maar een redelijk (?) verband te vinden tussen leven en werk, stelt De Graeve zich de vraag naar de samenkomst van de mens en de filosoof. Hij vindt het belangrijk ‘dat we Nietzsches zelfvergoddelijking leren begrijpen als een signaal van extreme menselijkheid dat ons door het waas van de waanzin heen wordt gegeven, het teken namelijk dat de komst van het goddelijke altijd een voorbode is van het verlies | |
[pagina 1021]
| |
van menselijkheid, en ook andersom, dat de dood van God altijd de voorwaarde zal blijven voor de wedergeboorte van de mens (of de komst van de overmens, zoals Nietzsche zegt)’ (blz. 270). Is Nietzsche in zijn groteske zelfverheerlijking nog wel een filosoof? Staat waanzin niet haaks op redelijkheid en wijsbegeerte? Met Nietzsches zelfvergoddelijking de verhouding tussen ‘de mens’ en ‘de filosoof’, het verband tussen leven en werk proberen te bepalen, zoals velen dit ook vruchteloos proberen in biografieën van kunstenaars, moet ons veeleer doen besluiten dat zo'n samenhang niet veel oplevert. In een dergelijke zelfvergoddelijking wordt men waanzinnig. Dit is geen argument tegen religiositeit. Leren de religies niet veeleer dat de mens in het profane terughoudend moet blijven, godvrezend en juist niet opdringerig en overmoedig? Leren de taboes niet dat de mens afstand dient te houden? Toch jammer voor die talentrijke Nietzsche dat hij zich de Griekse waarschuwingen tegen de hybris niet heeft eigen gemaakt. □ Jacques De Visscher | |
Meer psychologie
| |
[pagina 1022]
| |
gernis, in deze tijden altijd wat verdacht, zou zelfs volgende vraag kunnen opleveren: is psy-infotainment niet een nóg nefaster symptoom van de postmoderne maatschappij dan haar politieke tegenhanger? Een doembeeld: de verpsychologiseerde maatschappij als de ultieme Brave New World*. Niets ontsnapt aan haar greep: op het oudercontact spreekt de leraar over faalangst en concentratiestoornissen, de voetbaltrainer van je zoon brult psy-peptalk, je baas stuurt je naar een ‘positieve assertiviteitstraining’, en godbetert als je vrouw er in bed over begint. Juist, ondergetekende is, op basis van zijn diploma ten minste, tot het psychologengild te rekenen. En vakmensen hebben het altijd moeilijk met popularisering. Hun ergernis wekt dan op haar beurt ergernis op bij de mediamensen, met enkel steriele discussies tot gevolg. Misschien kunnen we echter iets leren door de twee recentste en meest in het oog springende vormen van infotainment tegenover elkaar te plaatsen. Dan zal blijken dat politiek en psy-infotainment, én hun respectieve domeinen, politiek en psychologie, wel dicht bij elkaar liggen. Als we bij psy-infotainment vertrekken, zien we twee opvallende kenmerken. In vrijwel elk artikel wordt de lezer om de oren geslagen met cijfers; niets zo wetenschappelijk als harde percentages die vertellen hoeveel Vlamingen aan depressie, Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) of het Chronisch Vermoeidheidssyndroom (CVS) lijden. Percentages, ze geven op zijn minst de illusie dat je de werkelijkheid voor 100% kunt vatten. Een tweede obligaat thema is het psychologisch of sociaal probleem te gronden in de genen; zo legitimeren de psy-wetenschappen hun wetenswaardigheden bij grote broer, de harde wetenschappen. Psychologie lijkt hoe langer hoe meer te vertrekken vanuit een louter biologisch paradigma. Om die paradigmaverschuiving te begrijpen, doen we een beroep op een gekende stelling uit de cultuurfilosofische hoek. Die luidt dat de postmoderne politiek zich heeft neergelegd bij de suprematie van de vrije markt. Multinationals en supranationale instanties als het IMF nemen los van enige democratische controle de beslissingen die er echt toe doen. De politiek trekt zich dan ook terug uit haar traditioneel beslissingsterrein, de economie, en houdt zich bezig met de smalle marge erbuiten. Ook de Leuvense politicoloog Luc Huyse liet zich onlangs in die zin uit. Daaraan is volgens hem ook de grote aanwezigheid van politici in de media toe te schrijven; het is hun overgebleven speelterrein. En ook daar tonen ze hoezeer ze het primaat van de vrije markt aanvaarden: ze geven toe dat het niet om hun ideeën te doen is, maar om hun marktwaarde en merknaam. Merkwaardig genoeg wordt de politiek in die beweging geflankeerd door de psychologie. Ook die heeft haar ‘core business’ opgegeven; de psychologie begrijpt vandaag weinig of niets meer vanuit de louter psychische dimensie. Ze legt zich neer bij het primaat van het genoom. Dat is: alles wordt verklaard vanuit hormonen, ge- | |
[pagina 1023]
| |
nen en neurotransmitters. Een doorsnee-psycholoog krijg je bijvoorbeeld het best op zijn paard door te suggereren dat psychische stoornissen wel eens psychische oorzaken zouden kunnen hebben. Psychologie is psychologie zonder psyche, aansluitend op wat Zizek dé trend van de post-moderniteit noemt: bier zonder alcohol, koffie zonder cafeïne, politiek zonder politiek. Als niets meer psychisch is, wat is dan de marge waartoe de psychologie zichzelf veroordeelt? Vooreerst is dat het registreren en het tellen van allerlei fenomenen, het percentagefetisjisme. En ten tweede is er nog het veld van de vorming, de psycho-educatie. Meer agressie in de opvoedingsinstellingen? Oplossing: vorming voor de ADHD-jongeren (hoe omgaan met je biologische stoornis) en vorming voor opvoeders en ouders van die moeilijke kinderen. Het lijkt verdacht veel op het ‘levenslang leren’ als antwoord van de politiek op de werkloosheid. Gerommel in de marge? En ook de psy trekt naar de media, om daar zijn bestaan in de marge te legitimeren. Psychologie is toch dat wat goed is voor de mensen. We hebben dat al ergens anders gehoord. Maar infotainment is niet zo onschuldig, zal men zeggen. Het leidt tot de politiek van de babes en de salonfähigkeit van het Vlaams Blok. Eigenlijk is dat een valse discussie: het effect is inderdaad, zoals Vlaanderens leading ‘infotainer’ Siegfried Bracke beweert, dat politiek de huiskamer binnenkomt. Maar dat is slechts een afspiegeling van een veel fundamentelere tendens: de hedendaagse domotica-politiek. Politiek bemoeit zich immers meer en meer met de huiskamer, met de privé-sfeer van de mensen. Naar daar is de actieradius van de politiek verschoven nu ze geen echte beslissingsmacht meer heeft; zo houdt de politiek zich bezig met thema's als roken, pesten op het werk, ‘boem-boem’ en andere ‘blabla’-zaken die vroeger niet tot het publieke domein werden gerekend. En psy-infotainment? Besmet dit niet elke mens met een clichématige kijk op zichzelf en zijn naaste? Je zou zelfs kunnen zeggen dat het hedendaags gezond verstand volledig is vervangen door de populaire psychologie: ‘je zou wat assertiever moeten zijn en je “zelf” wat meer ontplooien’, of ‘tja wat wil je, dat zit nu eenmaal in onze genen’. Maar de grote aanwezigheid van psychologie in de media is op zijn beurt slechts de afspiegeling van een fundamenteler fenomeen: de steeds groeiende aanwezigheid van de psy in alle geledingen van de maatschappij. Ze zitten overal, in de crèches, op school, in de sportclub, of op je werk, en als het echt tegenzit, dan komen ze gewoon bij jou aan huis. Beide terreinen, politiek en psychologie, deinen dus uit. Het is de logica van het verloochenen van hun basis, enerzijds de economie en anderzijds de psyche. Het drijft hen naar de overgebleven marges en uit zelfbehoud proberen ze die zo wijd mogelijk te maken. Politiek en psy-wetenschappen vinden in elkaar dan ook de ideale partner. Want waar haalt de politiek haar modellen om haar domotica-politiek te realiseren? Juist ja, uit de psychologie. Zo is in de eindtermen | |
[pagina 1024]
| |
van het lager onderwijs opgenomen dat een twaalfjarige de nodige ‘sociale vaardigheden’ moet hebben; het beleid legt dus de ‘juiste manier van gevoelens uiten’ op. Het is minder onschuldig dan het lijkt. Want hoewel emancipatie, inspraak van de ‘cliënt’ de bons mots zijn, blijft de visie van de wetenschap op opvoeding strikt normatief. Je moet je kinderen opvoeden tot mondige, sociaal vaardige en verdraagzame kinderen. Geen ontkomen aan, zeker niet als de psy-lobby erin slaagt haar modelopvoeding tot staatsgodsdienst te laten verheffen. Ouders noch leerkrachten horen hun kinderen nog op te voeden naar eigen godsvrucht en vermogen, vanuit hun eigen verlangens of enthousiasme. Nee, het moet volgens de psychologisch correcte normen van de wetenschap. Opvoeding is toch te belangrijk voor onze toekomst om zomaar over te laten aan de toevallige opvoeders en ouders? De psychologie en aanverwanten leveren dus het model waarmee het beleid aan de deuren van het privé- domein morrelt. Of zoals Ankie Vandekerckhove van het Kinderrechtencommissariaat oreerde: de Vlaamse overheid moet inbreken in de laatste privé-cel die het gezin is. Je reinste psy-fascisme! Een kliklijn ontbrak er nog aan, om diegenen aan te geven die niet meewerken aan de productie van perfect emotioneel stabiele eenheidsworstjes. De psy's, een vijfde colonne met als paulinische missie het verspreiden van de politiek-psychologisch correcte opvoeding. Nu al circuleert de vraag of elke toekomstige ouder niet verplicht een oudercursus zou moeten volgen. De ultieme verschoolsing (en infantilisering) van de opvoeding! Ook de industrieën zien overigens brood in de Nieuwe Psy-mens: niets is zo winstgevend als een gemedicaliseerde, verpsychologiseerde én geïnfantiliseerde maatschappij. Wie sponsorde de enquête van Zit Stil (een diehard psy-clubje rond ADHD) over de meerkost bij gezinnen met een ADHD- kind? Juist, Janssen Pharmaceutica. Zijn we, zoveel jaar na Illichs oproep tot ontscholing van de maatschappij, toe aan de ontpsychologisering ervan? Is het nu, na de antipsychiatrie, tijd voor antipsychologie? Misschien toch niet! Parallel aan de eis om politiek te re-politiseren, moet de psychologie terug gegrond worden in de psyche. En parallel met de oproep naar meer politiek, kan ik enkel maar besluiten: meer psychologie! Er is immers geen betere manier om mens en maatschappij te leren kennen dan haar menswetenschappen te bestuderen. Zeg mij welke psychologie je aanhangt, en ik zeg je wie je bent. De psychologie, dat zijn wij.
Meer psychologie, maar niet een die lobbyt bij de politici om de eigen winkel te doen draaien. Een psychologie die de mens doet stilstaan bij de fundamentele vraag van deze tijden: wie zijn wij dat we zoveel psychologie nodig hebben? Kan psychologie de wereld dan redden? Tja, als de psychologie alleen al eens zou beseffen dat die pedante vraag haar huidig leidmotief is. □ Jan De Vos |
|