Streven. Jaargang 71
(2004)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 927]
| |
ForumUiterst rechts en zijn internationale voedingsbodemToen het Vlaams Blok in Antwerpen voor het eerst een grote verkiezingsoverwinning boekte, heeft men besloten - ik meen tijdens de vorming van het gemeentebestuur - een ‘schutskring’ rond die partij te leggen, om te voorkomen dat ze ooit aan de macht zou komen. Helemaal duidelijk werd het (mij) niet wat men hiermee bedoelde. Betekende dat: met hen geen regeerakkoorden afsluiten, niet samen regeren, niet met hen onderhandelen of praten, of hen zelfs geen hand geven? De bedoeling was hun ‘opmars’ te stuiten, de reden daarvoor was dat zij ‘racistisch, fascistisch, autoritair’, kortom ‘ondemocratisch’ zouden zijn. Het Blok werd afgeschilderd als het absolute kwaad, waarmee geen compromis of samenwerking mogelijk was. Van in het begin waren velen, onder wie ikzelf, daar tegen, omdat te vrezen viel dat het Blok, door in een ‘slachtofferrol’ te worden geduwd, alleen maar zou groeien. Deze vrees is dus bewaarheid, en in dit geval vind ik het helemaal niet leuk dat ik gelijk gekregen heb. Beter lijkt het me nog altijd, met hen in debat te gaan, daardoor de oorzaken van hun ongenoegen te leren kennen, om dan met argumenten aan te tonen dat hun racistische en nationalistische oplossingen meestal te simpel en onwerkzaam zijn. | |
Een beetje huichelachtig en minachtend vechten tegen ‘het kwaad’Wat me bijzonder stoorde, was de overtuiging dat wij gezond zijn en zij | |
[pagina 928]
| |
ziek, en dat we door met hen in contact te treden door hen besmet zouden raken. Zo'n ‘cordon sanitaire’ legde men vroeger namelijk rond een gebied met een besmettelijke ziekte om zelf gezond te blijven. De pretentie dat wij de democraten zijn en zij de niet-democraten, is me te hypocriet, te arrogant en te zelfgenoegzaam. Ik zag namelijk in alle politieke partijen (maar ook in andere maatschappelijke organisaties als vakbonden, scholen en kerkgemeenschappen) racisme, autoritaire leiding en andere ondemocratische tendensen. Men draagt volgens mij allang de kiemen van dat zwarte gedachtegoed in zich. De liberale VLD en de christen-democratische CVP (de huidige CD&V) hadden toen nog forse vertegenwoordigers daarvan in hun midden, en zelfs Agalev (nu Groen!), dat zich van het begin af presenteerde als een fris boegbeeld van de basisdemocratie (om die reden volgde ik vroeger hun werk als sympathisant), schroefde toen ook al haar interne de-mocratie terug. Dat laatste deed de partij onder andere door de afschaffing van de anticumul-regel. Ook hun rotatieprincipe - waarbij een verkozene na de vervulling van een mandaat zijn plaats zou afstaan aan een opvolger - gooide ze overboord. Toen begon ook in hun verkiezingsstrijd een soort ‘afgodenpropaganda’ (‘kopstukken’ en ‘kanonnen’ inzetten, zoals de andere partijen reeds deden), in de hoop via geslaagde verkiezingen eindelijk eens aan de macht te kunnen deelnemen. Ten slotte onderdrukte ze kritische stemmen (‘waakvlammetjes’) in haar eigen midden. Ik vermeld dit, omdat ik dat rotatieprincipe en die anticumul-regel als belangrijke pijlers voor de interne democratie van elke partij beschouw, die men wat mij betreft zelfs bij wet zou mogen vastleggen. Een ‘schutskring’ leggen is dus volgens mij zoiets als de pot die de ketel verwijt dat die een beetje zwarter ziet. Eigenlijk verschilt dit denken, door het diaboliseren van de tegenpartij, niet van wat Bush vandaag doet met de ‘as van het kwaad’. De werkelijkheid is echter altijd veel complexer: goed en kwaad zijn overal aanwezig, in meerdere en mindere mate. In feite doet men zelf aan ‘maatschappelijke uitsluiting’ en creëert men zondebokken, iets wat men de Blokkers verwijt ten aanzien van de vreemdelingen, en op die manier draagt men ook bij tot de algemene verzuring van de maatschappij. Wat me ook stoort is de negatieve doelstelling: ‘het Blok bestrijden’. Van het bevechten van uiterst rechts heeft men de hoofddoelstelling gemaakt in de politiek. Als hazen voor een lichtbak kijken de ‘democraten’ naar het groeien van hun vijand, die erin geslaagd is zichzelf bovenaan de politieke agenda te plaatsen en zijn thema's en oplossingen op te dringen. In feite heeft de tegenpartij de regie in handen. Neen, een negatieve doelstelling werkt (ook) in de politiek desastreus. Men bestrijdt dan trouwens alleen maar de symptomen en neemt de voedingsbodem niet weg waaruit hun opvattingen voortkomen. Velen hebben daar al terecht op gewezen. Veel gewone mensen leven wel degelijk met problemen als werkloosheid, slechte huisvesting en ziektes, | |
[pagina 929]
| |
onbehagen en onveiligheid en een algemeen gevoel van machteloosheid ten aanzien van, en in de politiek. De burger is vervreemd van de politiek, wordt cynisch en ongeinteresseerd en zoekt naar racistische en autoritaire oplossingen. Deze problemen zijn de voedingsbodem voor het zwart gedachtegoed. Om ze op te lossen heeft men goede sociaal-economische maatregelen nodig. Maar zolang men die ziet als wapens tegen een vijand en niet als het te voeren inhoudelijk positief beleid (namelijk het ‘bevorderen van leven en welzijn van al wat leeft’), denkt men negatief en reactief, handelt men uit angst (een slechte raadgever) en verwisselt men middel en doel. Dat alles heeft iets tragisch, in de betekenis die het had bij de oude Grieken. Voor hen was een tragedie een onafwendbaar noodlot, dat zich voltrekt tegen de wil van de held, zonder dat die inziet dat hij zelf zijn eigen ondergang bewerkstelligt. Het klassieke voorbeeld is dat van koning Oedipus, die zonder het te beseffen zijn moeder huwde en daardoor zijn eigen ondergang, en die van Thebe, als straf van de goden, over zich afriep. Het lijkt ook op iemand die opgesloten zit en de deur, die naar binnen opengaat, duwend tracht te openen, en als dat dan niet lukt, woedend ‘meer van hetzelfde’ gaat doen. Ook het jammerend geweeklaag van linkse zijde doet me denken aan de weeklachten van de ‘reien’ in Griekse tragedies. Maar het lijkt ook sterk op een ‘gezelschapsspel’ van Eric BerneGa naar eind[1], dat hij ‘is-het-niet-vreselijk!’ heeft genoemd. Hier wentelt een klagende partij zich in het genot van het medeleven dat zij van de an deren weet te verkrijgen in haar (deels zelf veroorzaakte) ellende. De linkse ‘elite’ maakt zich ook kwaad omdat zo veel kiezers nog zo dom kunnen zijn, ondanks hun scherpe intellectuele analyses en bestrijdingsmiddelen, tóch op die verderfelijke partij te blijven stemmen: men luistert niet naar hen! Ik vraag me eigenlijk af of ze wel behoorlijk naar die kiezers luisteren. Bovendien is (ook eigen) ‘domheid’ volgens BonhoefferGa naar eind[2] geen tekort aan intelligentie, maar een moreel tekort, dat ontstaat als een reactie op sterke machtsontplooiing waarvan men bevrijd moet worden. | |
Machteloze marionetten tegenover een globaal monster?Als men werkelijk iets wil verbeteren op sociaal-economisch gebied, stoot men op machteloze politici, omdat de oorzaak van de meeste ellende internationaal gesitueerd is: bij de multinationale ondernemingen en organisaties. Zo willen de politici ons doen geloven dat zij voor een welvaart brengende economie kunnen zorgen, maar eigenlijk zijn zij slechts ‘weermannen’ die enkel donderwolken of opklaringen voorspellen, omdat ze menen die te zien aankomen. Ze kijken in het beste geval uit het raam (en een beetje verder dan de gemiddelde burger). In de periode rond 1968 heeft een internationale culturele beweging van arbeiders, studenten en kunstenaars reeds gewezen op het feit dat de beslissingscentra van de economie niet langer bij de (regeringen van) staten liggen, maar multinationaal zijn geworden (en zich in verre oorden bevinden, | |
[pagina 930]
| |
zoals Singapore, Los Angeles, of zelfs ‘virtueel’ geworden zijn en dus overal en nergens te lokaliseren). Naties, waaronder België, en hun politici liggen plat op hun buik om toch maar gunstige voorwaarden te scheppen voor die multinationale ondernemingen (die overigens geen parlement of democratische besluitvorming kennen), omdat ze (slaven-)werk verschaffen aan onze burgers, die er hun brood en biefstuk mee kunnen kopen. Bovendien lijken onze politici te veel bekommerd om electorale overwinningen en hun ‘gepercipieerd imago’, en ze zijn bezig met politieke touwtrekkerij. Ze geven de indruk de ernst van de problemen van het volk niet echt te beleven en het volk voelt zich zo door hen misleid en belachelijk gemaakt. Het is van groot belang dat wij, en de politici met ons, inzien dat onze problemen, ten eerste, een mondiale dimensie hebben gekregen met ernstige ‘lokale gevolgen’ als werkloosheid door bedrijfssluitingen, maar ook met toenemende migratiestromen door de slechte economische en politieke toestanden in de derdewereldlanden. Ten tweede zijn dit geen ‘natuurverschijnselen’, maar wel het gevolg van de manier waarop wij de wereldeconomie organiseren, met handelsafspraken en militaire interventies (om onze energiebronnen veilig te stellen). Onze politici kunnen hier dan ook maar weinig aan doen, want anonieme transnationale netwerken hebben hen in een houdgreep. Hier iets aan doen is andere koek dan het bestrijden van ‘folkloristische fascisten’. Dit is een gevecht tegen onrechtvaardige globale structuren in de wereld en ondemocratische autoritaire tendensen in onszelf en onze maatschappij. | |
Wat dan wél te doen?Een goed sociaal-economisch beleid, dat welvaart én welzijn brengt, veronderstelt dat men de elitaire machtscentra die mondiaal hun beleid aan de bevolking opdringen, terug onder de controle van het volk brengt. Dat heet democratie. Het gaat erom de multinationale bedrijven en instanties te democratiseren, zodat zij niet langer oorlogen ontketenen, hele landen in armoede storten (via, deels geheime, handelsafspraken en IMF-dictaten), arbeiders op straat zetten of het milieu afbreken. Om dit te bereiken moet er op sociaal, politiek en juridisch vlak veel gerealiseerd worden, maar dat zal enkel slagen als tegelijkertijd de mentaliteit van de mensen verandert. De protserige ‘heroïsche’ sterke leidersmentaliteit gepaard aan slaafse volgzaamheid moet plaatsmaken voor solidariteit en gedeelde verantwoordelijkheid. Niet alleen ons economisch bestel, maar héél de maatschappij in al haar geledingen moet verder gedemocratiseerd worden, zoals producerende en dienstverlenende bedrijven, scholen (op alle niveaus), geloofsgemeenschappen, culturele instellingen, sportorganisaties en gezinnen. Eigenlijk moeten de multinationals afgeschaft worden en plaatsmaken voor een kleinschalige economie, die regionaal, sociaal en ecologisch is ingebed, en beter beantwoordt aan de lokale behoeften (misschien moeten we het werk van de econoom Schu- | |
[pagina 931]
| |
macherGa naar eind[3] eens herlezen in verband met de noodzaak van ‘intermediaire technologie’ georganiseerd in ‘regio's’ of ‘districten’). Burgers moeten inspraak hebben in wat er geproduceerd wordt en in welke financiële en sociale arbeidsverhoudingen dat gebeurt. Naties moeten via wetgeving (sociale en ecologische) voorwaarden stellen aan bedrijven. Acties van buiten kunnen daartoe druk uitoefenen door een eco-nomische of consumentenboycot en door internationale vakbondsacties die de bedrijven treffen in hun winstberekening. Maar ook van binnenuit kan tot verandering aangezet worden door decentralisatie en delegatie van bevoegdheden, en door inspraak te verlenen aan arbeiders en bedienden in doelstellingen, werkwijze en ‘cultuur’ van het bedrijf - maar ook aan (een vertegenwoordiging van) burgers uit de regio. Dus, als onze politici hun internationale en lokale verantwoordelijkheid opnemen en zich met de oorzaken van onze dagelijkse problemen gaan bezighouden, gedragen door de actieve inbreng van iedereen op elk niveau, dan hoeft men niet langer op de vlucht te slaan voor het zwarte monster. □ Henk Wijffels | |
Sterven voor het vaderland?‘De Eerste Wereldoorlog was een grote oorlog omdat het daarin om grote denkbeelden ging.’ Is dat echt waar? Zoniet: waarom ging het dan wel? Waartoe hebben die denkbeelden geleid? En wat was het resultaat? Drie boeken proberen een tipje van de sluier op te lichten: De Eerste Wereldoorlog van Hew Strachan geeft gortdroog en apodictisch de gebeurtenissen weer, De mythe van 1918 van J.H.J. Andriessen neemt nadrukkelijk stelling in het debat over de af- | |
[pagina 932]
| |
loop, Rechtvaardige oorlogen of zinloze slachtpartijen? (onder redactie van K. Gyssels en E. Bekers) peilt naar de artistieke verwerking. | |
BelangenAl lang vóór 1914 leefden de Europese landen met elkaar op gespannen voet. De (vooral economische) belangen waren groot en tegenstrijdig: er werd onophoudelijk geknokt voor grotere afzetmarkten en marktaandelen, en voor meer en groter koloniaal bezit. Deze belangen waren vrijwel volledig nationaal gesitueerd; in tegenstelling tot nu was ‘internationaal’ kapitaal niet dominant, en het werd - vooral als het in joodse handen was - scheef bekeken. De internationale verdragen waren gebaseerd op nationaal opportunisme en op het vermeende eigenbelang van het moment. Toen die verdragen na de moord op de Habsburgse troonopvolger Franz-Ferdinand ook plots gevolgen hadden, kwamen de meeste landen zeer aarzelend over de brug, maar het besef dat er winst te rapen viel of dat niet meedoen een bedreiging was voor de economische basis (bijvoorbeeld in de koloniën) gaf de doorslag. Het belang van de economische elite bij dit alles is evident. Maar hoe zat het met het belang van de kleine man? Hij zou later het grote slachtoffer worden, maar was hij in 1914 ook mededader? In het collectief geheugen staat de euforie van augustus 1914 gegrift: jubelende massa's, la fleur au fusil, breed lachende soldaten. In zijn chanson Jaurès heeft Jacques Brel allicht het meest indringende antwoord gegeven: 1914 leek een bevrijding uit de verstikkende fabrieksuitbuiting en de uitzichtloze beperktheid van het landbouwbestaan, de enige kans op avontuur en vrijheid in een gedoemde existentie. Voeg daarbij de collectieve hysterie, het conformisme, de aansporingen van de elite - hoe kon de kleine man ertegen op? Hij ging, en werd dus - ondanks de verzachtende omstandigheden - medeplichtig. | |
De natieToch is er een hechter cement nodig om dit eensgezind triomfalisme van 1914 te verklaren. Dat cement was de ideologisering en de democratisering van de nationale gedachte: het succesvol gelijkstellen van het (beperkte) klassebelang met het belang van iedereen die in de natie thuishoort, en het onderwerpen van andere belangen en ideologieën daaraan. Hefbomen daarvoor waren de nationalistische interpretatie van de geschiedenis, waarbij de natie als enige belangrijke finaliteit werd vooropgesteld, de veruiterlijking daarvan in symbolen, personen en groepen (keizer, tsaar, leger, vlag...) en het scheppen van een moraal in functie van het nationalisme. Vaak had dat nationalisme al ‘geschiedenis gemaakt’, was nationalistische ideologie dus botsende realiteit geworden, zoals in de Frans-Duitse oorlog van 1870; men kon dus voortborduren op een stramien. Bovendien genereert nationalisme een tegennationalisme in het buitenland, wat dan weer het eigen nationalisme voedt. De polarisering die eruit voortvloeit, roept op tot verkettering van andere nationalismen, | |
[pagina 933]
| |
en tot de eis van totale betrokkenheid van het ‘eigen volk’. En dat totalitaire leidt dan tot absurditeiten: Australiërs, Indiërs, Canadezen die komen sterven voor een zaak waarbij ze geen enkel belang hebben, soldaten uit de kolonies die (nog veel talrijker dan de autochtonen) komen sterven op het veld van eer. Boden andere krachten dan geen tegengewicht? De kerken gaven niet thuis of predikten vaak het Gott mit uns. Voor de linkse beweging, met haar internationalistische idealen en stevige impact op het latere kanonnenvlees, was er een unieke kans om de waanzin te stoppen vóór het te laat was. Maar ook zij bezweek onder de druk van de hysterie van het moment, of de hunkering naar maatschappelijke erkenning: op enkele uitzonderingen na stemde ze voor de oorlogskredieten, en werd daar tijdens of na de oorlog voor beloond: ze hoorde er dan echt bij. Maar dan wel ten koste van miljoenen doden. | |
De ‘Groote’ OorlogWat zijn de opvallendste kenmerken van dit oorlogsgebeuren? De Eerste Wereldoorlog was in de eerste plaats een ‘totale oorlog’, ten eerste omdat heel de wereld mee deed: door de bondgenootschappen, door de koloniale structuren werden vrijwel alle landen en alle volkeren erbij betrokken. Wij hebben dikwijls alleen maar oog voor de gebeurtenissen op ‘onze’ fronten; Strachan maakt verdienstelijk duidelijk dat het Nabije en het Verre Oosten, Afrika, Australië en Amerika betrokken partij waren. Bovendien werden alle mogelijke technische en andere middelen uitgewerkt en ingezet: tanks, vliegtuigen, gifgas, nieuw geschut... In al deze gevallen diende die inventiviteit destructieve doeleinden. Ook medische bemoeienissen op het terrein hadden maar één doel: de deelnemers oplappen om ze snel weer aan het front te krijgen. Ten slotte is het de oorlog van nooit genoeg: het ene zinloze offensief volgt het andere op, het aantal gesneuvelden bereikt ongekende hoogten. Het is ook de oorlog van de machteloosheid. Alle landen spiegelden hun betrokkenen voor dat ze snel zouden overwinnen en met Kerstmis 1914 alweer thuis zouden zijn, maar dat pakte verkeerd uit. Terwijl nationalisme in vredestijd betekende dat de leiding alles onder controle had en zich daar naar gedroeg, moest in de oorlog elke nationaliteit haar beperktheid er-kennen. Meestal zat alles hopeloos vast, en niemand bereikte definitief zijn doelstellingen: successen werden gecounterd, overwinningen op de ene plaats wisselden af met nederlagen elders. Niemand kon dan ook de totale macht naar zich toehalen, en de schema's van oorzaak en gevolg die het succes hadden moeten verzekeren, moesten het afleggen tegen de realiteit op het terrein. Door de talrijke mislukkingen en de ermee samenhangende gevolgen (oorlogsgruwel, falen van het militaire en politieke establishment, hongersnood, enz.) ontstond er een immens motivatieprobleem. Met de mogelijkheden van een autoritaire maatschappij, plus een nog strengere oorlogswet- | |
[pagina 934]
| |
geving en een slaafse pers kon men een valse, geforceerd optimistische perceptie scheppen. Soldaten met verlof klaagden erover dat hun frontervaringen als onrealistisch werden afgedaan: in de kranten stond het immers helemaal anders. Maar men kon de mensen niet blijvend voorliegen: de frontgruwel werd geleidelijk onloochenbaar, er waren hongersnoden - er kwamen dan ook stakingen, muiterijen en opstanden die soms bloedig werden onderdrukt. De nationalistische retoriek schakelde daarop een versnelling hoger: polarisatie, demonisering en binnenlandse terreur waren het gevolg. En er bleef veel van hangen, zoals later nog duidelijk zou worden. Hew Strachan beschrijft in zijn boek zeer nauwgezet de ontwikkelingen. Maar zijn zeer gedocumenteerd relaas fixeert zich sterk op de details en mist grote lijnen; het beperkt zich grotendeels tot de histoire bataille en peilt weinig naar het vele leed. | |
Vrede?Elf november 1918: de Duitse nederlaag was een feit en betekende dus het einde van het westelijk front. Was het zo eenvoudig? In De mythe van 1918 antwoordt J.H.J. Andriessen klaar en duidelijk neen. Hij wil de onjuiste voorstellingen ontkrachten die zijn ontstaan uit de eenzijdige dominantie van de Angelsaksische geschiedschrijving. Hij plaatst zich op het Duitse standpunt, en grosso modo komen zijn belangrijkste stellingen neer op het volgende: Duitsland is niet militair verslagen, zonder de Amerikanen hadden de ge allieerden de oorlog waarschijnlijk verloren, Duitsland is op verschillende manieren verraden en het verslag van Versailles was een verschrikkelijk on-rechtvaardig ‘dictaat’. Midden 1918 was het duidelijk dat Duitsland de oorlog niet meer kon winnen, maar: het had ook (nog) niet verloren. Er circuleerde een plan om de Duitse troepen terug te trekken tot Antwerpen en de Maas, en van daaruit de verdediging te organiseren (het plan-Ludendorff). Was het plan uitgevoerd, dan was een eervol en realistisch vredesverdrag mogelijk geweest. Dat is een moeilijk te bewijzen stelling, maar zeker niet onmogelijk: Duitsland was wel uitgeput, maar de geallieerden waren ook aan het eind van hun Latijn, en beide partijen overschatten schromelijk de krachten van de tegen-standers. Wat leidde dan wel tot de Duitse ondergang? Men stelt dat de balans in het geallieerde voordeel overhelde toen de Amerikanen gingen meedoen. Andriessen relativeert dat. Volgens hem hebben de Verenigde Staten een gemeen spel gespeeld. Ze deden zich neutraal voor, maar waren het niet, ze provoceerden incidenten die de eigen bevolking rijp moesten maken voor de oorlog. Hun intrede in de strijd was een zware klap voor Duitsland, maar was niet fataal: de Amerikanen blunderden logistiek en tactisch, hun inzet rendeerde nog lang niet voldoende. Maar zonder de Amerikanen hadden de geallieerden de oorlog waarschijnlijk moeten beëindigen. Wat werd Duitsland dan wel fataal? Zoals men weet zijn mislukkingen weeskinderen, en iedereen kaatst dan | |
[pagina 935]
| |
de bal naar anderen door. Andriessen is geneigd de schuld te zoeken bij de keizer en het militaire establishment, die de toestand verkeerd inschatten en steeds defaitistischer werden. Maar ze schoven de zwarte piet door naar de politici, en vooral naar de sociaal-democraten, die ze - zeer ten onrechte - volledig met de schuld opzadelden; die interpretatie werd gemeengoed en de ‘dolkstootlegende’ was geboren, de Weimarrepubliek startte onder het slechtst mogelijke gesternte. Andriessen legt de schuld voor de nederlaag dus bij de Duitse leiding, maar voor het rampzalige vredesverdrag van Versailles is volgens hem de revolutie in Duitsland verantwoordelijk. Volkomen oorlogsmoe en geinspireerd door de gebeurtenissen in Rus-land, trokken de soldaten naar huis. Ze vonden er een uitgehongerde bevolking en richtten overal ‘sovjets’ op. Daardoor stuikte het front in elkaar, en moest Duitsland Versailles slikken. De Duitsers meenden oprecht dat ze niet capituleerden, maar een evenwichtig vredesverdrag gingen tekenen; ze voelden zich geen verliezers. Ze werden daarbij misleid door de Amerikaanse president Wilson, die een idealistisch veertienpuntenplan voorlegde, maar die een wolf in schapenvacht bleek te zijn: samen met Frankrijk plaatste hij zich toen puntje bij paaltje kwam op het hardst mogelijke standpunt - zelfs Engeland vond het ‘dictaat’ veel te wraakzuchtig. Het resultaat was een grenzeloze Duitse frustratie, en een situatie waarin 19391945 al was voorgeprogrammeerd. Andriessen stelt dat hij met zijn thesen nieuwe horizonten opent, maar dat is overdreven: niemand zal bijvoorbeeld nog beweren dat het Verdrag van Versailles rechtvaardig was. Verscheidene van zijn beweringen zijn pertinent en geven te denken. Als de Duitse (poging tot) revolutie direct tot Versailles leidde, dan is deze extreemlinkse revolutie de grote verantwoordelijke voor de extreemrechtse ontwikkelingen in de jaren dertig: een schrijnend voorbeeld van onverwachte gevolgen van historische acties. Andere thesen zijn voor betwisting vatbaar (de rol van de Amerikanen, de Antwerpen-Maaslinie,...). Het zwakste punt is echter soms de kortzichtigheid van de auteur: hij ziet Versailles wel als oorzaak van de Tweede Wereldoorlog, maar vergeet dat de wraakzucht van de Fransen in 1918 direct voortvloeide uit de vernederende vredesvoorwaarden na de Frans-Duitse oorlog van 1870. De gesel van het nationalisme leidde ook in dat geval tot de totale vernedering van de tegenstander, die daardoor weer nationalistischer werd en alleen maar op wraak zinde: een helse ketting die niet te doorbreken lijkt. | |
Artistieke verwerkingHet boek Rechtvaardige oorlogen of zinloze slachtpartijen? Opstellen over literatuur en oorlog schetst artistieke reacties op het oorlogsleed. Vier teksten ervan gaan over de verwerking van 19141918. Naast een verfrissend polemisch artikel van Joris Duytschaever is er een tekst van Geert Buelens, die zich afvraagt waarom de Engelstalige oorlogspoëzie heeft overleefd en de an-derstalige niet. Een deel van het ant- | |
[pagina 936]
| |
woord ligt in de ‘vormvastheid’ van de War Poets: terwijl elders het protest in nieuwe vormen werd verpakt, bleven de Engelstaligen vluchten in de tradities van de negentiende eeuw - en juist daarom hadden de mensen ze graag, en zijn Sassoon, Owen en anderen via hun teksten in de collectieve herinnering blijven voortleven. En zeer waarschijnlijk ligt daar de verklaring voor het feit dat het pacifisme, ondanks zijn stormachtig succes aan het einde van en kort na de oorlog, niet het dominante discours is geworden. In de afwikkeling van de oorlog had het geallieerde nationalisme getriomfeerd ten koste van het Duitse, en dat leidde tot het herstel van de dominantie van de gekende nationalistische ketting: de mensen konden weer vervallen in hun eeuwenoude denkpatronen, die in hun simplisme toch zo geruststellend waren. De krijgshaftigheid van de oorlogsmonumenten, de verrechtsing van de Vlaamse beweging, de toenmalige da gelijkse politiek: het toont aan dat men niets had geleerd. En pas nadat er - na een nieuwe gruwel in 1939-1945 - Europese samenwerkingsverbanden waren ontstaan, kon de infernale herhaling worden doorbroken: de gedachte aan een nieuwe Frans-Duitse oorlog lijkt nu belachelijk. Een indrukwekkende Europese verdienste, al zijn er nu elders weer andere nationalismen werkzaam die grote zorgen baren en tot nieuwe ellende leiden. □ Jacques De Maere Hew Strachan, De Eerste Wereldoorlog. Een geillustreerde geschiedenis, Anthos/Standaard Uitgeverij, Amsterdam/Antwerpen, 2004, 342 blz., 29,95 euro, ISBN 90-7634-170-2. |
|