Streven. Jaargang 71
(2004)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 898]
| |
Fernand Van Neste
| |
Een nieuwe visie op de (medische) moraalTot het midden van de vorige eeuw werd in het bijna homogeen katholieke Vlaanderen de moraal opgevat als een gedragscode die afgeleid was uit de joods-christelijke godsdienst en die, zo goed als onverander- | |
[pagina 899]
| |
lijk sedert eeuwen, het privé- en publieke leven in grote lijnen bepaalde. Deze moraal leek een wegenkaart die sedert onheuglijke tijden de weg wees, in een nauwelijks evoluerende samenleving, naar de voornaam-ste levensdoeleinden en -bestemmingen. De belangrijkste gedragsnormen waren samengevat in een aantal geboden en verboden die de Vlamingen van kindsbeen af kenden. Was er een interpretatie nodig, dan was het kerkelijk leergezag dé instantie om de gewetens voor te lichten. Ook de medische moraal leek op een kalme, stille vijver, een rimpel-loos watervlak. Tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw was het referentiepunt voor de medische moraal de eed van Hippocrates. Deze legde aan artsen bepaalde verplichtingen op ten opzichte van de patiënt en van collega's. Die verplichtingen vormden een helder kader voor het medisch handelen. Zo moest de arts volgens de eed van Hippocrates altijd het belang van de zieke voorop stellen. Ook moest hij geheimhouding betrachten. Mocht er al twijfel bestaan over de toepassing van de regels, dan was het aan de arts om hierover te oordelen. In de hippocratische traditie lag de nadruk op de deugdzame houding van de arts. Hij moest zich kunnen beheersen en hij moest aandacht en toewijding tonen. De medische moraal was een deugdenethiek, gericht op de vorming van de individuele arts. Weldoen en niet-schaden zijn bijvoorbeeld principes die hun wortels hebben in de hippocratische traditie. Sedert de negentiende eeuw hadden de artsen voor zichzelf een eigen morele code van medische plichtenleer opgesteld. Maar in de loop van de vorige eeuw ging er een schokgolf door de geneeskunde. De kunst om te genezen is medische wetenschap en zelfs medische technologie geworden. Vooral de kennis omtrent de voortplanting, de erfelijkheid en de neurosystemen binnen ons lichaam, is in grote mate toegenomen. Wat de medische technologie betreft kunnen we onder andere vermelden: transplantatietechnieken, draagmoederschap, in-vitrofertilisatie, prenatale diagnose, pre-implantatiediagnostiek, nieuwe heelkundige technieken, gentherapie, genetische tests, screening en klonering. Ook op maatschappelijk vlak is de geneeskunde grondig veranderd. In de loop van de twintigste eeuw werd de geneeskunde opgenomen in een groter geheel, namelijk de maatschappelijke gezondheidszorg, die tevens een belangrijk onderdeel is van de sociale zekerheid. Binnen dit groter geheel van de gezondheidszorg is de arts niet langer de hoofdrolspeler, ook de patiënten, de verzorgingsinstelling, het ziekenfonds en de overheid krijgen een rol toebedeeld. In het medisch gebeuren treden voortaan drie belangengroepen op: de hulpverleners (artsen en verpleegkundigen), de hulpvragers (patiënten) en de financiers (ziekenfonds, particuliere verzekeraars, overheid). Sommige auteurs spreken in dat verband van de trias therapeutica, de trias politica van de gezondheidszorg. | |
[pagina 900]
| |
Hoe is de machtsverhouding binnen deze trias therapeutica? In het begin hadden de artsen de meeste zeggenschap. Vandaag echter is het overwicht van de artsen niet meer zo duidelijk. De tweede en de derde groep hebben, zowel afzonderlijk als met elkaar, een einde gemaakt aan de overheersing van de eerste. De financiers (de derde groep) laten opmerken dat hun cliënten-verzekerden er geen belang bij hebben dat jaar na jaar de ziektekostenpremie wordt verhoogd; ze weigeren nog langer te berusten in de stijging van het totale budget. De tweede groep, de patiënten, slikken niet langer klakkeloos wat de dokter zegt en wat hij voorschrijft; patiënten hebben zich ontwikkeld tot mondige, kritische gesprekspartners voor de medische stand. Het stilstaand water waarop de medische moraal geleek, komt steeds meer in beweging. Naast weldoen en niet-schaden gelden nu ook als principes: de autonomie van de patiënt en de rechtvaardigheidseis in verband met de verdeling van schaarse middelen, of de gelijkheid inzake de toegang tot de gezondheidszorg. De golfbeweging in de medische moraal wordt echter in de eerste plaats veroorzaakt door de hierboven vermelde ontwikkelingen in de medische wetenschap, de biotechnologie en het biomedisch onderzoek. De artsen en biowetenschappers worden voor totaal nieuwe situaties geplaatst en de vragen en problemen stapelen zich op. De traditionele medische moraal wordt grotendeels onbruikbaar, geeft geen antwoord op de talloze nieuwe mogelijkheden die wetenschap en technologie bieden. De medische ethiek wordt daardoor veeleer een moeizame zoektocht naar de meest humane oplossing in de snel evoluerende geneeskunde en biotechnologie in plaats van een rustig toepassen van gedragsregels en praktijken die van oudsher gekend waren en waarvan het morele gehalte gewaarborgd was. | |
Nieuwe methoden en nieuwe structuren ten behoeve van de medisch-ethische reflectieDe voornaamste actor in het medisch handelen - van diagnose tot behandeling - is vanzelfsprekend de arts gebleven: hij heeft de opleiding daartoe gekregen, is deskundig en is zich bewust van de plichten en de verantwoordelijkheid van het medisch beroep. Waren er vroeger morele problemen in bepaalde gevallen, dan was het epicentrum van de ethische reflectie daarover gelegen in het gewetensoordeel van de behandelende arts. De vertrouwde morele ‘wegenkaart’ volstond om een humane oplossing te vinden voor deze gevallen. Maar zoals hierboven werd opgemerkt, sedert een aantal decennia wordt de arts met steeds meer nieuwe problemen geconfronteerd waarvoor de oude ethische ‘wegenkaart’ geen uitweg meer biedt. Men gaat beseffen dat een nieuwe methodiek moet worden ontwikkeld inzake ethische reflectie over en | |
[pagina 901]
| |
beoordeling van het medisch handelen en het biowetenschappelijk onderzoek. De zoektocht naar ethisch verantwoorde oplossingen voor nieuwe problemen betreffende het medisch handelen bij het levenseinde, kunstmatige vruchtbaarheidstechnieken, donatie van eicellen en zaadcellen, onderzoek op stamcellen, op embryo's, genetische tests en draagmoederschap, gebeurt voortaan steeds meer in collectief overleg van artsen, verpleegkundigen, ethici en juristen. Om deze collectieve vorm van ethische reflectie mogelijk te maken en te steunen, werden nieuwe structuren opgericht door de federale overheid en de universiteiten enerzijds en door instanties als het Verbond van Verzorgingsinstellingen (waarbij een meerderheid van de Vlaamse ziekenhuizen, psychiatrische instellingen en rusthuizen zijn aangesloten) anderzijds. In alle universiteiten kwamen in de loop van de jaren negentig centra voor medische ethiek of bio-ethiek tot stand die de nieuwe wijze van ethisch denken over geneeskunde, medisch onderzoek en biotechnologie, wetenschappelijk en filosofisch zouden begeleiden en ondersteunen. In 1996 had het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek zijn eerste vergadering. Het Comité was opgericht in 1993 door een samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de drie Gemeenschappen van ons land. Naast een informatieve taak had het Comité als voornaamste opdracht, op vraag van personen of overheden, adviezen op te stellen over problemen op het gebied van de biologie, de geneeskunde en de gezondheidszorgGa naar eind[1]. Tijdens de acht jaar van zijn bestaan heeft dit Comité dertig adviezen opgesteld: onder andere twee adviezen over het medisch handelen bij het levenseinde, een advies omtrent dementerende personen, en voorts adviezen over stamcellen en therapeutisch kloneren, over experimenten met mensen, onderzoek op embryo's, over reproductief kloneren, over de status van het embryo, de donatie van ei- en zaadcellen, de embryodonatie, draagmoederschap, sterilisatie van mentaal gehandicapten, HIV-tests in het kader van arbeidsverhoudingen, geslachtskeuze om niet-medische redenen, het weigeren van bloedtransfusie door getuigen van Jehova, enz. Het Comité bestaat uit zesendertig effectieve leden (artsen, biologen, juristen, ethici en psychologen) en komt maandelijks bijeen om de adviezen die vooraf in bijzondere commissies zijn opgesteld, te bespreken en goed te keuren. Bij het opstellen van de adviezen volgen de bijzondere commissies meestal een zelfde werkschema: eerst wordt de probleemstelling omschreven en worden de feitelijke gegevens en wetenschappelijke bevindingen over het onderwerp verzameld en samengevat; vervolgens worden de verschillende ethische standpunten met hun respectieve argumentatie naast elkaar geplaatst; ten slotte worden ethische aanbevelingen geformuleerd en meestal ook een advies omtrent de wenselijkheid van juridische regelgeving met betrekking tot | |
[pagina 902]
| |
het onderwerp. De meeste adviezen worden trouwens opgesteld op vraag van de wetgevende Kamers of van de regering. Men mag gerust stellen dat het Comité wellicht het enige forum is in ons land waar de ethische dialoog en het ethische debat tussen de verschillende levensbeschouwingen permanent en op een ernstige wijze plaatsheeft. In het Comité bestaat er eensgezindheid over dat de medische wetenschap en de biotechnologie de mens verder kunnen en moeten voltooien, maar de wegen gaan uiteen bij de vraag waar de grenzen liggen die daarbij niet mogen worden overschreden, alsook in hoeverre de wetgever op dit vlak deze grenzen mag aanwijzen. De belangrijkste meningsverschillen binnen het Comité betreffen de volgende vragen: hoever reikt de zelfbeschikking over eigen lichaam en leven, in hoeverre bevat de rechtsbescherming van het menselijk embryo reeds vereisten die tot de rechtsbescherming van de persoon behoren en vanaf wanneer begint de ‘verzakelijking’ van menselijke lichaamsbestanddelen? Begin 2004 werd in het Comité, weliswaar slechts door enkele leden, voor het eerst gepleit voor de commercialisering van stamcellen, ei- en zaadcellen. Persoonlijk meen ik dat in het Comité goed werk wordt geleverd en dat er naar elkaar wordt geluisterd met respect voor elkaars opinie en overtuiging. De adviezen zijn een getrouwe weergave van de verschillende opvattingen in onze samenleving over bio-ethische kwesties. Voor allen is de ethische reflectie een zoektocht geworden, de regelethiek geldt niet meer, maar tot een discussie-ethiek a la Habermas is het niet gekomen. Vanaf het begin ging de voorkeur uit naar het scherp en volledig formuleren van de verschillende opinies. Men was van oordeel dat dit de wetgever en de hele samenleving een grotere dienst zou bewijzen dan het nastreven van een consensus-model waarbij de scherpte en de duidelijkheid van de verschillende standpunten verloren zouden gaan. Ook wat het wetenschappelijk onderzoek inzake geneesmiddelen betreft werden door de overheid nieuwe structuren gecreëerd om een ethische beoordeling te maken van dit belangrijk onderzoeksgebied. Daartoe werd in 1994 elk ziekenhuis wettelijk verplicht een plaatselijk ethisch comité op te richtenGa naar eind[2]. In deze commissies worden de soms zeer lijvige dossiers onderzocht die de studie van en de proeven met een nieuw geneesmiddel bevatten dat de farmaceutische industrie op de markt wil brengen. De studie wordt op haar wetenschappelijk gehalte getoetst door bevoegde artsen al dan niet verbonden aan het ziekenhuis zelf. Op ethisch vlak oordeelt de commissie in hoeverre de lichamelijke integriteit van de proefpersoon in het experiment gewaarborgd is, of de ‘informed consent’-vereiste wordt nageleefd, alsook in hoeverre het therapeutische nut opweegt tegen de economische winst die de geneesmiddelenindustrie hoopt te maken met dit nieuwe product. In deze plaatse | |
[pagina 903]
| |
lijke comités spelen aanzienlijke economische belangen mee, en vanuit ethisch standpunt is het naar mijn oordeel uiterst moeilijk er een vlekkeloos advies uit te brengen. Een Europese Richtlijn Klinische Proeven (4 april 2001) is erop gericht in alle landen van de Europese Unie tot een uniformisering te komen van de voorwaarden waaraan klinische proeven met geneesmiddelen moeten beantwoorden. De Belgische wetgeving ter zake is intussen in die zin aangepastGa naar eind[3]. Het was ongetwijfeld de bedoeling van de Europese Richtlijn een grotere bescherming te verlenen. Of de plaatselijke commissies de nodige veerkracht zullen hebben om te weerstaan aan de druk van de economische markt, valt nog af te wachten. In de Belgische versie van de hier vermelde plaatselijke ethische comités hadden deze commissies, naast het evalueren van de klinische proeven, tevens als opdracht ‘een begeleidende en raadgevende functie met betrekking tot de ethische aspecten van de ziekenhuiszorg’. Deze opdracht heeft ertoe bijgedragen dat de medische wereld zich meer bewust werd van de ethische aspecten van de gezondheidszorg in het algemeen en heeft vooral de ethische reflectie, het ‘ethisch denken nieuwe stijl’ op gang gebracht in vele ziekenhuizen: zeer concrete problemen van elke dag - zoals informatie aan de patiënt en zijn familie, onthaal, omgang van het personeel met de zieken, veiligheid, rust, hygiëne, privacy van de patiënt - komen op die wijze ter sprake en krijgen de nodige aandacht. | |
De bijdrage van het Verbond der Verzorgingsinstellingen (VVI) tot deze evolutieNaast de structuren die de overheid tussen 1994 en 2004 heeft opge-richt, waarin nieuwe methoden van ethische reflectie werden ontwikkeld inzake biomedische kwesties, kwamen ook gelijkaardige structuren tot stand op initiatief van levensbeschouwelijke organisaties. één ervan werd hierboven reeds even vermeld: de commissie voor ethiek van het Verbond der Verzorgingsinstellingen (VVI) Caritas-Vlaanderen, waarbij 332 christelijk geinspireerde verzorgingsinstellingen (37,50% van het totale aantal) in Vlaanderen zijn aangesloten. Ook deze commissie bestaat sedert 1994 en fungeert als adviserend orgaan van het VVI met betrekking tot bio-ethische kwesties. De adviezen die de commissie uitbrengt, zijn alle bestemd voor de beleidsorganen van de 332 aangesloten verzorgingsinstellingen (47 algemene ziekenhuizen, 34 psychiatrische klinieken en 251 rusthuizen en/of rust- en verzorgingstehuizen). Sedert 1994 bracht de commissie voor ethiek negen adviezen uit over de volgende onderwerpen: menswaardige stervensbegeleiding, keuzen in de zorg, zwangerschapsafbreking, aanrekenen van kamer- en honora | |
[pagina 904]
| |
riumsupplementen in ziekenhuisverband, evalueren van protocollen van geneesmiddelenonderzoek, kunstmatige voedsel- en vochttoediening in de ultieme terminale fase bij dementerende personen, niet starten of staken van levensverlengende medische handelingen in de terminale fase, zorg voor een menswaardig levenseinde (herziening van Advies 1) en pluralisme en ethische dialoog in christelijke verzorgingsinstel-lingen. Al deze adviezen behandelen ethische problemen die in de laatste tien jaar aan de orde kwamen in de gezondheidszorg. Zij geven blijk van openheid ten aanzien van nieuwe stromingen en opvattingen omtrent bio-ethische kwesties enerzijds en van gehechtheid en trouw aan de christelijke inspiratie anderzijds. Openheid voor het nieuwe, trouw aan het verleden: bereid zijn tot deze synthese in mentaliteit, attitude én beleid is niet altijd gemakkelijk. De laatste twee adviezen van het WI illustreren duidelijk dat de christelijke verzorgingsinstellingen daartoe worden aangemoedigd. Het hierboven vermelde voorlaatste advies (‘Zorg voor een menswaardig levenseinde’), dat werd opgesteld naar aanleiding van het in voege treden van de Wet betreffende euthanasie (september 2002), houdt de volgende aanbevelingen in. Elke vraag naar euthanasie moet bespreekbaar zijn in de christelijke verzorgingsinstelling. Bij de informatie aan de patiënt over de mogelijkheden zal bijzondere - meer dan de wet vereist - aandacht gaan naar de palliatieve zorg. Wijst de patiënt dit af en blijft hij aandringen op euthanasie, dan wordt die uitgevoerd mits alle wettelijke voorwaarden zijn vervuld. Het advies maakt wel ethisch voorbehoud bij euthanasie van een niet-terminale patiënt, alsook van levensbeëindiging op grond van een voorafgaande wilsverklaring. Het advies vraagt overigens, bij het beslissen tot uitvoering van euthanasie, de wet nauwgezet na te leven, en heeft als laatste en wellicht belangrijkste aanbeveling dat, in alle verzorgingsinstellingen van het WI, de directie samen met artsen en verplegend personeel zo mogelijk een gezamenlijk beleid omtrent de euthanasiewet zouden opstellen en daarover duidelijke afspraken zouden makenGa naar eind[4]. In de tien jaar van haar bestaan heeft de commissie voor ethiek van het WI een belangrijke bijdrage geleverd in dit groeiproces van een ethisch denken ‘nieuwe stijl’ inzake biomedische problemen. De zogenaamde ‘principe- of regelethiek’ werd vanzelfsprekend niet afgezworen, maar ten aanzien van de vele nieuwe problemen die in de huidige gezondheidszorg voorkomen, ging men, in collectief overleg van artsen, verplegers, ethici en beleidsmensen van verzorgingsinstellingen, de principes en vertrouwde ethische regels niet langer als vaststaande wegwijzers aanvaarden, maar veeleer als kompas gebruiken om op zoek te gaan naar de meest humane oplossing of uitweg voor de vragen waarmee men werd geconfronteerd. | |
[pagina 905]
| |
Bij de lectuur van deze adviezen is deze trend trouwens duidelijk herkenbaar. Er zijn geen pasklare antwoorden meer, men analyseert grondig de problematiek, men vraagt zich af welke waarden hierbij prioritair moeten gelden, en in overleg, discussie en afweging van pro en contra komt men tot voorstellen waarvan men meent dat die het humane het best dienen. J. Ladrière heeft deze ethische zoektocht helder beschreven: ‘Le véritable enjeu de la vie éthique, c'est bien la détermination de l'humain dans l'homme’Ga naar eind[5], maar dit veronderstelt noodzakelijkerwijze reflectie, feitenkennis en interdisciplinair overleg, voegt Ladrière eraan toe. Zo is op het vlak van de gezondheidszorg het ethische denken van de regelethiek via de discussie-ethiek geëvolueerd tot wat men nu ‘zorgethiek’ noemtGa naar eind[6]. Men kan echter niet ontkennen dat het mens-zijn en menselijk handelen meer is dan redelijkheid. Het morele leven van vele mensen ligt jammer genoeg onder het peil van de redelijkheid, bij anderen stijgt het morele of humane gehalte van hun handelen uit boven het redelijke: geïnspireerd door een al dan niet religieuze spiritualiteit, streven zij hogere waarden na, wat soms tot zelfopoffering voor anderen kan gaan. In de christelijke visie op de gezondheidszorg is dit ongetwijfeld een vaste morele traditie: de figuur van de barmhartige Samaritaan uit de parabel in het Lucasevangelie staat symbool voor de hulpverlener in de christelijke gezondheidszorg: dienstvaardigheid, eerbied voor het leven, medelijden en liefdevolle zorg zijn waarden die voorop staan. Toch is ons bekend dat in de casuïstischeGa naar eind[7] benadering van medische problemen de meest redelijke uitweg vaak voorrang heeft op het meer grootmenselijke of heldhaftige. De therapeutische abortus was en is nog steeds een schoolvoorbeeld van deze casuïstische benadering: soms tegen de wil in van de moeder die in het kraambed bereid is haar leven te geven voor haar kind, oordeelt de arts het leven van de moeder te redden. Een ander voorbeeld: een getuige van Jehova, moeder van meerdere kinderen, weigert bij een heelkundig ingrijpen een levensnoodzakelijke bloedtransfusie; de arts oordeelt, in het belang van de kinderen, de bloedtransfusie toch toe te passen. | |
De medische ethiek ‘nieuwe stijl’ en pluralismeIn onze hedendaagse samenleving blijven vele traditionele waarden weliswaar belangrijk, maar nieuwe waarden krijgen voorrang: quality of life boven sanctity of life, autonomie en zelfvoltooiing boven heteronomie en inzet voor anderen. Er is geen homogeen moreel draagvlak meer, op welk gebied dan ook: noch in de privé-sfeer, noch in de politiek of de economie, en evenmin in de gezondheidszorg. Zowel voor de individuele christen als voor een christelijk geinspireerde gemeenschap of organisatie is dit een uitdaging, zeker in sectoren als | |
[pagina 906]
| |
het onderwijs en de gezondheidszorg. Het WI was zich daarvan bewust, vandaar de twee hierboven reeds vermelde principes die impliciet in alle adviezen werden gevolgd: openheid voor de nieuwe ethische stromingen in onze samenleving enerzijds, trouw aan de christelijke identiteit anderzijds. In het laatste advies, verschenen in het najaar van 2003, werd deze problematiek systematisch en uitdrukkelijk behandeld. De titel van het advies luidt: Pluralisme en ethische dialoog in christelijke verzorgingsinstellingenGa naar eind[8]. Omtrent de christelijke identiteit van de verzorgingsinstelling stelt het advies: ‘De algemeen-menselijke inhoud, gemeenschappelijk aan elke zorg-verlening, doet volgens de commissie het specifiek christelijke karakter van de zorgverlening niet verloren gaan. Eigen aan de christelijke godsdienst is immers dat ze oproept tot een inzet voor “steeds meer menswaardigheid”. Met andere woorden, in deze visie wordt menswaardigheid opgevat als werkwoord: op een creatieve wijze “steeds meer menswaardigheid” nastreven en concrete vormen geven in de verzorgingsinstelling vanaf het ogenblik dat de patiënt/bewoner wordt opgenomen tot zijn ontslag. Pluralisme beoefenen op het vlak van het beleid van een christelijk geïnspireerde verzorgingsinstelling houdt in ‘dat men, op grond van zijn overtuiging, bereid is zowel in overleg als in besluitvorming in dialoog te treden en rekening te houden met de verschillende bestaande levensbeschouwingen, meningen en attitudes van hulpverleners, verantwoordelijken en patiënten/bewoners.’ | |
[pagina 907]
| |
Omtrent de christelijk-ethische traditie stelt het advies: ‘De christelijk-ethische traditie verwijst naar fundamentele waarden die ook in onze dagen nog sterk staan. Het idee dat ieder mens gelijke waarde heeft, de opdracht tot verantwoordelijkheid, het ideaal van de universele naastenliefde, het respect voor de menselijke waardigheid, het opkomen voor de zwaksten verwijzen onmiskenbaar naar hun evangelische oorsprong van waaruit ze een specifieke betekenis krijgen.’ Getrouwheid ten aanzien van de eigen traditie sluit echter een kritische ingesteldheid niet uit: ‘Betrokkenheid bij de christelijk geinspireerde gezondheidszorg sluit niet uit dat hulpverleners/verantwoordelijken zich kritisch tot deze traditie verhouden. Integendeel, kritische vragen, nieuwe ervaringen en inzichten maken het inhoudelijk gehalte van de traditie gaandeweg sterker. Over het christelijk-ethische verhaal, inclusief de kerkelijke standpunten inzake ethiek, moet men telkens opnieuw kritisch kunnen reflecteren. Hierbij is “steeds meer menswaardigheid nastreven in christelijk perspectief” de uiteindelijke maatstaf. | |
[pagina 908]
| |
Het advies besluit met de volgende oproep: ‘De commissie roept christelijke hulpverleners/verantwoordelijken op andersdenkenden in het ethisch gesprek ernstig te nemen, hen als valabele gesprekspartners tegemoet te treden en zeker niet opdringerig te benaderen. Christelijke verzorgingsinstellingen hebben geen moderne kruisvaarders of agressieve bekeerders nodig, maar christenen die de religieuze schaamte achter zich laten en bescheiden maar levensecht getuigen van wat hun leven draagt en oriënteert. Het ernstig nemen van de pluralistische context neemt niet weg dat allen (christenen, niet meer christenen, andersdenkenden en niet-gelovigen) die in een christelijke verzorgingsinstelling werken zullen moeten erkennen dat, ook al worden christenen een minderheid, de instelling waar ze werken, nog altijd op dat christelijke gegrondvest is, en ingebed is in die lange, rijke tradi-tie en spiritualiteit.’ | |
BesluitDe ethische ontwikkelingen die in deze bijdrage werden besproken, hebben er ongetwijfeld toe bijgedragen dat men zich in de gezondheidszorg meer bewust werd van de vele morele problemen die de huidige geneeskunde en biotechnologie meebrengen. Tegelijk kreeg de bioethische problematiek ook meer aandacht in de media en in de maatschappij. Ook de wetgever begreep dat in dit domein wellicht regelgeving nodig is: belangrijke wetten met betrekking tot de gezondheidszorg en het bio-ethische onderzoek zijn in de laatste tien jaar totstandgekomen: betreffende de rechten van de patiënt - mijns inziens de belangrijkste wet in dit verband -, betreffende euthanasie, palliatieve zorg en het aanwenden van embryo's voor medisch onderzoek. Deze wetgeving kan ongetwijfeld in vele opzichten zeer liberaal worden genoemd, maar het opstellen van bio-wetten had een gunstige weerslag op het besef dat wetten niet louter instrument zijn van maatschappelijke ordening en veiligheid, maar ook moeten bijdragen tot ‘menselijkheid’Ga naar eind[10]. Ten | |
[pagina 909]
| |
slotte deden deze ethische ontwikkelingen de medische ethiek, de gezondheidsethiek heropleven: reflectie, debat, dialoog, overleg, besluitvorming en opleiding inzake ethische aspecten van de geneeskunde en de biowetenschap en -technologie behoren sedertdien tot de praktijk en het gewone leven van de gezondheidszorg. |
|