Streven. Jaargang 71
(2004)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 843]
| ||||||
PodiumAardappels, politiek en pornografie
| ||||||
[pagina 844]
| ||||||
uit van die wereld, en wat hij ook probeert, hij slaagt er nooit helemaal in de wereld van de revue tot de zijne te maken. 't Hart verpakt de dubbele zoektocht van zijn hoofdpersoon - in het heden naar de revue van weleer en vooral naar Zwiep, vijfentwintig jaar eerder naar het wezen van de wereld van de revue, Zwiep daarbij inbegrepen - in een wirwar van anekdotes en grappen die in de wereld van de revue werden verteld, en dat maakt dit boek tegelijk hoogst komisch en ontroerend. Ook in zijn reportage Het mooiste leven... (2001) is de hoofdpersoon - in dit geval Kees 't Hart zelf, waarbij het uiteraard vraag blijft of, en zo ja in hoeverre, de ‘Kees 't Hart’ in het boek samenvalt met de persoon van de auteur, al doen de fraaie actiefoto's van een voetballende 't Hart waarmee deze uitgave is verlucht vermoeden dat de relatie tussen beiden tamelijk groot is - een buitenstaander die probeert door te dringen in een hem vreemde wereld. In dit boek is dat de Friese voetbalclub Heerenveen: op uitnodiging van het voetbaltijdschrift voor lezers Hard Gras - Het mooiste leven... werd gepubliceerd als nummer 27 van dit tijdschrift - volgde de auteur een jaar lang het wel en wee van deze voet-balvereniging, behorend tot de subtop van het Nederlands betaald voetbal. Hij mocht overal bij aanwezig zijn: trainingen, wedstrijden, trainingskampen en tactische besprekingen. In dit jaar gaat hij langzaam deel uitmaken van Heerenveen - zozeer zelfs dat hij, net als de spelers, een boete krijgt van trainer Foppe de Haan als hij te laat komt voor een bespreking of voor het vertrek van de spelersbus. Toch slaagt de auteur er nooit helemaal in ‘erbij’ te horen: hij houdt de positie van een cultureel antropoloog in de voetbalwereld, die door ‘participerende observatie’ veel over deze wereld te weten komt, maar altijd het gevoel houdt dat het wezen van die wereld hem net ontsnapt: ‘Er is veel discussie over de mogelijke speelwijze van Lyon, spelen ze met twee of met een spits, waarschijnlijk met twee. En die spitsen zijn levensgevaarlijk, je mag ze geen meter ruimte geven. Jeffrey vindt het absoluut vermakelijk dat ik alles probeer te snappen en vraagt zich na afloop af of ik alles ga beschrijven in het boek. Nee, dat niet, alles is toch niet te beschrijven, de waarheid over het geheel zit niet in een weergave ervan, maar zonder het zelf te begrijpen kan ik niet dichtbij komen. Door deze en soortgelijke passages stijgt Het mooiste leven... ver uit boven wat doorgaans over de voetbalsport wordt geschreven - en al komt de lezer veel te weten over het eentonige dagelijkse leven van een profvoetballer en over de dagelijkse gang van zaken in een voetbalorganisatie, eigenlijk gaat dit boek net zo min over de voetbalsport als De revue over de revue gaat: eigenlijk gaat het over het | ||||||
[pagina 845]
| ||||||
leven dat wij allen leiden, maar nooit helemaal zullen doorgronden, hoezeer wij ook ons best doen het te begrijpen. In zijn jongste roman Ter navolging werkt Kees 't Hart dit thema opnieuw uit, maar weer op een volstrekt andere wijze. Centraal in dit boek staat het onderzoek dat de jonge literatuurwetenschapper Vincent Gorter doet naar de schrijfsters Betje Wolff en Aagje Deken. Net zoals de hoofdpersoon van De revue en ‘Kees 't Hart’ in Het mooiste leven..., probeert hij door te dringen in een wereld die hem vreemd is, voor hem de wereld van de schrijfsters - een wereld die hem alleen al vreemd is omdat zij verleden tijd is geworden. Met zijn onderzoek treedt Vincent Gorter in de voetsporen van zijn vader, die in de jaren vijftig begon aan een, nooit voltooide, historische roman over het verblijf van Wolff en Deken in Trévoux, in Frankrijk. Daarmee probeert Vincent Gorter evenzeer door te dringen in het verleden van zijn overleden vader: tijdens diens verblijf in Trévoux - waar hij archiefonderzoek deed ten behoeve van zijn roman - is het een en ander voorgevallen waarvan Vincent lang niet alles weet, maar waardoor hij wel gefascineerd is. Zijn onderzoek naar Wolff en Deken, dat hem onder meer naar Friesland en naar Trévoux voert, is daarmee niet louter door academische of wetenschappelijke overwegingen ingegeven. Tijdens dit onderzoek komt Gorter onverwachte zaken op het spoor: de schrijfsters zouden betrokken zijn geweest bij illegale aardappelhandel, en daarnaast ook politieke activiteiten hebben ontplooid. In samenhang hiermee zouden zij pornografische geschriften hebben vertaald en waarschijnlijk zelfs ook geschreven - pornografie werd in de achttiende eeuw vaak ingezet als instrument om politieke tegenstanders belachelijk te maken. Wat de vorm betreft is Ter navolging deels een hedendaagse variant op de Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart: de lezer leert de bevindingen van Gorter niet zozeer uit brieven kennen, maar eerst en vooral uit zijn e-mails en sms-berichten aan zijn promotor, aan diens dochter Miesje - die het vriendinnetje van Gorter is -, aan zijn moeder en zijn tante. Gorter schroomt daarbij niet, te citeren uit de pornografische geschriften die hij aan Wolff en Deken toeschrijft. Maar daarnaast vormen de fragmenten uit de roman van zijn vader en uit diens dagboeken een belangrijk deel van Ter navolging. Het onderzoek van Gorter is niet onomstreden, met name vanwege de methodische invalshoek: hij probeert na te gaan tot welke ‘sociale net-werken’ de schrijfsters behoorden, om daaruit conclusies te trekken die uit traditioneel biografisch onderzoek niet zouden kunnen worden afgeleid. Die benadering wekt de wrevel van meer behoudend ingestelde neerlandici: een even komische als ontluisterende nevenplot in de roman wordt gevormd door een uitgebreide briefwisseling tussen de promotor van Gorter en diens vakgenoten, die al konkelend promotieplaatsen verdelen. In nauw verband hiermee staat de uitwisseling van berichten tussen een van die hoogleraren en zijn naaste medewerker, die zinnen op een manier om het onderzoek van Gorter te dwarsbomen. Weer een andere nevenplot wordt gevormd | ||||||
[pagina 846]
| ||||||
door correspondentie en ambtelijke nota's rond een herdenking van Wolff en Deken, georganiseerd door de gemeente Den Haag. 't Hart is in deze passages een welhaast vileine satiricus. Dan wordt de lezer nog geconfronteerd met de sporadische dagboekaantekeningen van Miesje. In deze aantekeningen, in de vorm van brieven aan haar fictieve penvriendin Polly, doet zij onomwonden, in een wellustige eigen ‘taal der liefde’, verslag van haar verhouding met ‘Vinnie’. Al deze verschillende lijnen - en ik heb niet eens een volledig overzicht gegeven! - en de wijze waarop zij aan de lezers worden gepresenteerd, maken Ter navolging tot een rijk en levendig boek, dat uiterst afwisselend van toon en taal is, en een volstrekt overtuigende mengeling van feit en fictie. Het blijft daarbij de vraag, in hoeverre de bevindingen van Vincent Gorter serieus moeten worden genomen: door zijn roman heeft 't Hart een hypothese geformuleerd die het voor neerlandici inderdaad met raadsels omgeven verblijf van Wolff en Deken in Frankrijk zou kunnen verklaren. Maar of 't Hart die hypothese zelf serieus neemt, wordt niet duidelijk: hij wil zijn lezers gevoelig maken voor de vragen rond het verblijf van beide schrijfsters in Frankrijk, zonder een antwoord te geven. Zoals Vincent Gorter allerlei aanwijzingen vindt die een verklaring zouden kunnen bieden voor het verblijf van de schrijfsters in Trévoux, zoals hij ook allerlei aanwijzingen vindt die de raadsels rond het verblijf van zijn vader aldaar kunnen verklaren, zonder dat het sluitende bewijs wordt geleverd - zo blijft ook de lezer achter zonder sluitend bewijs. Hij is ver doorgedrongen in de wereld van Betje Wolff en Aagje Deken, in de wereld van Vincent Gorter, van diens vader en van de neerlandistiek, en toch blijft hij achter met de idee dat het wezen van die werelden hem net ontsnapt... Voor de liefhebbers zou het overigens de moeite waard zijn, een studie te wijden aan het inventariseren van de citaten uit en toespelingen op het werk van Betje Wolff en Aagje Deken in deze roman. Kees 't Hart blijkt eens te meer een schrijver wiens werk zich niet laat vergelijken met dat van welke andere Nederlandse auteur ook. Hij gaat volstrekt zijn eigen gang - en dat levert met Ter navolging een zowel wat stijl als wat inhoud betreft even verrassend als lezenswaardig boek op. □ Herman Simissen Kees 't Hart, Ter navolging, Querido, Amsterdam, 2004, 437 blz., 18,95 euro, ISBN 90-2146714-3. | ||||||
[pagina 847]
| ||||||
‘Aan mensen die hun wijze oor te luisteren leggen aan het sleutelgat van mijn geest’ In memoriam Janet Frame‘Alles is altijd een verhaal, maar de mooiste zijn degene die geschreven worden en niet worden verscheurd maar aan een bevriend iemand gegeven als beloning voor het luisteren, aan mensen die hun wijze oor te luisteren leggen aan het sleutelgat van mijn geest.’ Janet Frame, een van Nieuw-Zeelands grootste schrijvers, overleed aan leukemie op 29 januari 2004 op negenenzeventigjarige leeftijd. Ze werd geboren op 28 augustus 1924 in Dunedin, op het Zuidereiland. Haar werk werd bij het bredere publiek bekend door de film van haar landgenote Jane Campion, An Angel at my Table, die geba-seerd is op Frames autobiografische trilogie To the Island (1982), An Angel at my Table (1984) en The Envoy from Mirror City (1984). Ze werd veelvuldig onderscheiden in de Angelsaksische literatuur en meermaals getipt voor de Nobelprijs Literatuur. Heel het oeuvre van Janet Frame (elf romans, vijf verhalenbundels, een poëzieverzameling en haar driedelige autobiografie) handelt over volgende thema's: de armoede van haar kinderjaren, de materiële onzekerheid (haar vader werkte bij de spoorwegen; haar moeder sloofde zich voor haar gezin uit als dienster bij de familie van Katherine Mansfield), de verdrinkingsdood van twee van haar zusjes, Myrtle en Isabel, de epilepsie van haar broer Geordie en niet het minst haar vermeende waanzin en de interneringen die er het gevolg van waren. Janet groeit op met een sterk gevoel van schaamte om haar slechte tanden, haar kroezelhaar, haar sjofele kleding, het gebrek aan hygiëne en de armoede bij haar thuis. Ondanks die | ||||||
[pagina 848]
| ||||||
armoede vindt ze binnen het gezin een rijkdom aan humor, poëzie en verhalen en een sterk gevoel voor het magische. Door het lezen en later door zelf te schrijven weet Janet de realiteit te overstijgen en te transformeren. De schaamte en de sociale onaangepastheid zal ze echter nooit ontgroeien en haar hele leven met zich meedragen. Haar lichaamstaal is zelden zelfverzekerd en in gezelschap lijkt het alsof ze tegen wil en dank wordt vastgehouden. Wanneer ze voor een camera moet staan, lijkt het of haar hoofd en torso wel willen poseren, terwijl haar voeten en benen reeds aanstalten maken om te vertrekken. Maar paradoxaal genoeg maakt ze indruk op haar gehoor als ze bij uitzondering toch bereid is in publiek voor te dragen. Haar stem klinkt licht, helder, bijna onschuldig en kinderlijk maar overtuigend. Onder vrienden en in familiekring kan ze gevat, sprankelend, geestig en onderhoudend zijn. Wat trouwens onmiddellijk opvalt bij het lezen van Frames werk is haar gevoel voor humor, als tegengif voor het menselijk lot dat zij als een wat zwartgallige grap ervaart. Haar enige wapen tegen het absurde is dat van de eigen inventiviteit via de gave van de taal. Het leven is zowel werkelijkheid als fictie, een magische fictie waar ze ons als lezer in meesleept. Naast, maar niet in tegenspraak met haar somber-komisch scepticisme, is er een ander aspect van haar persoonlijkheid dat verband houdt met de periodes die zij doorbrengt in psychiatrische klinieken en de herinneringen aan haar kinderjaren. Frame heeft in dit verband geen echte boodschap. Wél heeft ze geleden en rondom haar zien lijden. Ze weet dat het lijden overal in de wereld aanwezig is, veelal ongezien en verdoken, meestal in het hoofd van de mensen, en ze voelt zich geroepen hiervan te getuigen als ‘ervaringsdeskundige’. Soms echter vervalt ze in karakteriseringen die tegenslag linken aan deugd en geluk aan ondeugd. Haar romans neigen dan hier en daar naar onbegrip tegenover hen die zich thuisvoelen in de wereld. Soms lijdt de kwaliteit van haar fictie hieronder en komt het te berekend over. Rond haar twintigste wordt Janet Frame schizofreen verklaard, en als gevolg daarvan brengt ze acht jaar door in het Seacliff Mental Hospital. Ze ondergaat er zo'n tweehonderd elektroshocks en ontsnapt ternauwernood aan een lobotomie (ingrijpende hersenoperatie) nadat de hospitaal-directeur vernomen heeft dat zij met The Lagoon and other stories een belangrijke literaire prijs heeft behaald. Haar ervaringen met de psychiatrie verwerkt ze in Owls Do Cry (1957) en Faces in the Water (1961). ‘Als je vrij was, vloog je dan altijd weg? Was je wel ooit vrij? Liep je niet altijd onverhoeds een gevangenis in waarvan de deur stevig achter je dichtging zodat je riep: Laat me eruit, net als de bij die rondbonkte in het leeuwebekje, of de mensen die met hun handen tegen de muren van hun afdeling sloegen?’ (De lagune, blz. 74) | ||||||
[pagina 849]
| ||||||
‘We liepen allemaal binnenin onszelf. We zaten in kleine bruine zo-merhuizen en raakten de bruine punthekken van onze geest aan. En soms als we, net als Helen, op onze blote voeten wegrenden over het pad en de stenen, renden we niet naar huis, maar weg van onszelf.’ (De lagune, blz. 122) Na haar ontslag uit het ziekenhuis, ontmoet Janet Frame de schrijver Frank Sargeson, die in haar schrijftalent gelooft, haar aanmoedigt, stimuleert en haar in een huisje achter in zijn tuin de mogelijkheid geeft zich volledig op het schrijven toe te leggen. Hij kookt voor haar, zorgt ervoor dat haar schrijfroutine verzekerd blijft, helpt haar met praktische regelingen en het zoeken naar een uitgever. De aanwezigheid van Frank is haar redding na jaren hopeloosheid en uitsluiting, maar haar gedrag blijft nog steeds onvoorspelbaar en grillig. Zo kan ze zich plots enkele dagen volledig van de buitenwereld afsluiten en weigeren buiten te komen. Of ze solliciteert voor een baan, die ze opgeeft nog vóór ze eraan begint. Frank spoort haar ertoe aan zichzelf louter als een schrijver te beschouwen. Schrijven is haar werk, haar identiteit, haar raison d'être, haar toekomst. Van hem zegt ze: ‘Frank Sargeson saved my life’. Hij vindt echter ook dat zij kennis moet maken met Europa en hij verzamelt het nodige geld voor de reis. Van Londen reist ze naar Ibiza, waar ze nieuwe fictie schrijft en haar eerste en wellicht enige liefde kent. Na haar zwangerschap, gevolgd door een miskraam, keert ze terug naar Londen. Daar voelt ze al snel dat ze de situatie niet aankan en laat zich opnemen in het Maudsley Psychiatric Hospital. Dr. R.H. Cawley weerlegt de Nieuw-Zeelandse diagnose van schizofrenie en omschrijft haar ‘ziekte’ als een existentieel dilemma, een identiteitscrisis. De op- en neerwaartse stemmingen zijn bij Janet echter extremer dan bij anderen. Er is iets buiten-gewoons aan haar manier van zijn, wat zich bij momenten uit in sociale onaangepastheid, maar die zich van de andere kant ook weerspiegelt in haar creativiteit en originaliteit. Het groeiend succes van haar werk, de aandacht die ze krijgt vanuit de academische wereld, de literaire prijzen die ze behaalt en het getipt worden voor de Nobelprijs Literatuur aan het einde van de jaren negentig en in oktober 2003, brengt haar niet zozeer het geluk, maar maakt haar evenwichtiger en zelfstandiger. Haar zelfbeeld hangt niet langer uitsluitend af van wat er zich in haar hoofd afspeelt. En misschien is dit nog de grootste beloning: een in alle weerwil standvastig leven, een leven als ‘het crucifix van de tegen elkaar leunende masten, verbonden door de eeuwigdurende draad van het gehuil van de wind die zich voor altijd in de telegraafdraad heeft genesteld’ (Uilen roepen, blz. 59) The New Zealand Herald van 31 januari 2004 kondigt het overlijden van Janet Frame aan met de titel ‘A literary angel mourned’. Het is haar gegund eindelijk op adem te komen onder de reusachtige blauwe gombomen. Het is | ||||||
[pagina 850]
| ||||||
haar gegund drie puntjes te zetten achter haar laatste verhaal, zich voor altijd, als de wind te nestelen in de telegraafdraad en de wereld haar verhalen in ongewoon sensitieve taal door te seinen. De woorden van Janet Frame nestelen zich als metgezellen in het hart van wie ontroerd worden en geraakt door deze engel aan hun tafel en zich, in hun diepste zijn, in schaamte, onbehouwen-, onaangepast- en eigenaardigheid, lijfelijk aanwezig en toch steeds op de vlucht, aan haar verwant weten, maar het nooit op haar soms kinderlijk onschuldige en zuivere wijze gestalte weten te geven. ‘Soms heb ik in deze wereld gedacht dat de nacht nooit zal ophouden en de echte stad nooit dichterbij zal komen, en ik denk dat ik even op adem ga komen onder de reusachtige blauwe gombomen die ik in gedachten heb.’ (Uilen roepen, blz. 21) □ Christine Mässer Met dank aan Dr. Kathryn Smits en Christian Karlson Stead, Nieuw-Zeeland. | ||||||
Geraadpleegde literatuur
|
|