Streven. Jaargang 71
(2004)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 724]
| |
Luc Vankrunkelsven
| |
Wervel, ‘intuïtie’ van marge naar centrumIn november 1989, kort na de val van de Berlijnse Muur, ontstond Wervel (WErkgroep voor een Rechtvaardige en VErantwoorde Landbouw) tijdens een weekend in Averbode. Het bezinningscentrum van de Abdij bracht boeren en boerinnen samen met mensen uit de milieubeweging, derdewereld- en vredesbeweging. En met consumenten die we uiteraard allen zijn. De Nederlandse priester-dichter en europarlementslid Herman Verbeek wist vanuit zijn boek In boeren handen de deelnemers te begeesteren. Het aanvankelijke aanvoelen dat we niet langer naast elkaar kunnen blijven werken, kreeg al vlug heel wat weerklank in het publieke debat. Vlaanderen werd namelijk anno 1990 geteisterd door | |
[pagina 725]
| |
de eerste grote varkenspestcrisisGa naar eind[1]. Meteen zaten we in het hart van de strijd tussen twee botsende landbouwmodellen. Wereldwijd wordt de familiale, duurzame, arbeidsintensieve, doorgaans coöperatieve en ecologische(r) boerenlandbouw overklast door de productivistische, kapitaalintensieve, arbeidsuitstotende, gentechnologische en doorgaans patronale exportlandbouw. In Brazilië bijvoorbeeld wordt zonder schroom de ‘Agricultura Familiar’ (boerenlandbouw) tegenover de kapitalistische landbouw als onderdeel van de multinationale agroindustrie geplaatst. Het eerste, eeuwenoude model wordt gekoesterd in de levenswijze van 3 miljard mensen. De helft van de actieve wereldbevolking, 1,3 miljard mensen, is werkzaam in een of andere vorm van landbouw. Ongeveer 300 miljoen bedrijven hebben een ploeg of bezitten een of andere vorm van dierlijke tractie; 1 miljard boeren hebben alleen een hak of een schop. Achtentwintig miljoen boeren (2% van 's werelds landbouwbevolking) werken binnen het kapitaalintensieve model, hebben een tractor en/of andere landbouwmachinesGa naar eind[2]. Het meeste voedsel blijft nog steeds dicht bij huis en wordt wereldwijd door de gezinslandbouw geproduceerd. Zo zorgt bijvoorbeeld de ‘Agricultura Familiar’ in Brazilië voor 70% van het voedsel voor het Braziliaanse volk. De exportlandbouw van het tweede model brengt vanuit alle continenten gemiddeld maar 10% van de totale voedselproductie op de wereldmarkt. Het drama is dat dit gepaard gaat met dumpingprijzen, en dat deze 10% wereldwijd er wél de oorzaak van zijn dat alle boeren hun producten onder de prijs moeten verkopen. Hieruit mag blijken dat het niet zozeer een Noord-Zuidconflict betreft, als wel een conflict tussen deze twee modellen in Noord én Zuid. Heel wat subsidies in de Verenigde Staten en in de Europese Unie ondersteunen wel de dominantie van het Noorden. Ook de beslissingstorens van chemiereuzen (Monsanto, Bayer), bulkhandelaars (Cargill, ADM, Bunge), voedingsindustrie (Nestlé, Kraft, Unilever) en distributiesector (Wal*mart, Carrefour, Ahold) bevinden zich in het Noorden. Hun actieterreinen verleggen ze driftig naar het Zuiden. Sinds 1995 zijn landbouw en voedsel voor het eerst in de geschiedenis volledig opgenomen in de ‘vrije-’marktideologie van de wereldhandelsorganisatie (WTO). In de WTO-logica worden niet de belangen van boer en boerin, consument, hongerende volkeren, dier en landschap verdedigd, maar worden door het lobbywerk van bovenstaande bedrijven de eigen belangen gediendGa naar eind[3]. In deze conflicterende context is Wervel actief. Jarenlang werden intuïtie en werk door de heersende boerenbonden miskend of belachelijk gemaakt. De aanhoudende voedselcrisissen en de chronische landbouw-crisis in de jaren negentig maken dat wij in het begin van de eenentwintigste eeuw au sérieux genomen worden, verbonden met tal van bewegingen en actiegroepen op onze planeet. | |
[pagina 726]
| |
De ziel van de landbouwSinds 1990 is Wervel sterk in het analyseren van de ziekte en in het formuleren van alternatieven. Gaandeweg bleek het een eenzijdig politiekeconomistisch verhaal te zijn. Sinds 1999 wordt ook de culturele dimensie van landbouw en voedsel in de werking en in de analyses betrokken. In de traditie van de vruchtbare koppeling van een actie of een colloquium aan een uitgave, organiseerden we rond Wereldvoedseldag (16 oktober 1999) het internationale colloquium ‘Zaad en cultuur’. Sinds 2000, vanuit samenwerkingsverbanden met Brazilië en Guatemala, wordt deze lijn doorgetrokken en verrijkt door de dimensie ‘Landbouw en spiritualiteit’. Naast de basisgroepen die we sinds 1990 kennen, worden in themagroepen deelaspecten uitgediept: landbouwbeleid (WTO, EU, enz.), gentechnologie, ‘ziel van de landbouw’ (spiritualiteit). De hoofdlijnen van de werking zijn: WTO; genetisch gewijzigde organismen (GGO's) en patenten op levende organismen; import van veevoeder-grondstoffen, intensieve veehouderij en mestproblematiek; Europees landbouwbeleid en het formuleren van alternatieven. De volkeren van het Zuiden leren ons dat de ziekte van het systeem steunt op het zielloze produceren, dat boer en boerin zelf vervreemden van het leven. Het systeem dat de landbouw losmaakt van de dragende grond, heeft misschien tot gevolg dat heel wat boeren in wanhoop de hand aan zichzelf slaan. Zo plegen in India momenteel vier boeren per dag zelfmoord omdat ze zich in het nauw gedreven voelen door het opgedrongen, westerse landbouwmodel. In Groot-Brittannië vluchten sinds de jaren negentig vier boeren per week de dood in. Landbouw moet economisch duurzaam zijn. Dat is de voorwaarde om tot ecologische en sociale duurzaamheid te komen. De culturele duurzaamheid wordt nog te weinig gezien, maar zij staat ervoor garant dat de bezieling niet verdwijnt op het platteland. De Brusselse theoloog José Comblin zag in de jaren zeventig in Brazilië het belang van de ‘hakboeren’ (campesinos), en startte in het noordoosten een seminarie en een pastorale opleiding, geënt op de dagelijkse realiteit van die campesinos. Comblin, de voormalige medewerker van Dom Hélder Câmara, is ondertussen 81 jaar, maar blijft in Brazilië door velen geëerd als een van de drie ‘aartsvaders’ van de bevrijdingstheologie. In de jaren zestig kwamen Gustavo Gutierrez (Peru), Juan Luis Segundo (Uruguay) en José Comblin (Brazilië) geregeld samen. Ze bouwden het Instituto de Pastoral Latino-Americano op, waaruit later de bevrijdingstheologie zou ontstaan. Als persona non grata voor de Braziliaanse dictatuur pendelde Comblin jarenlang illegaal tussen Chili en Brazilië. In zijn ondersteuningswerk van een geëngageerde kerk schreef hij talloze werken, die helaas in het Nederlandse taalgebied amper bekend zijn. Zijn ‘theologie van de hakboer’ kan begrepen worden als een kri- | |
[pagina 727]
| |
tische knipoog naar het bevrijdingsdiscours van sommige theologen. Zijn theologie en praktijk zijn een poging om de bevrijdingstheologie met de voeten op de grond te houden. | |
Het sojadramaHet ontstaan van Wervel viel samen met de crisis in de intensieve veehouderij. Dieren vetmesten zonder landbouwgrond is maar mogelijk door de import van (te) goedkope eiwitten. Een import eigenlijk van grond, water en energie. Zo zat Wervel meteen midden in de problematiek van wat ik gaandeweg het ‘sojadrama’Ga naar eind[4] ben gaan noemen. De start van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de toenmalige Europese Gemeenschap (1962) was mogelijk door een GATT-overeenkomst tussen de Verenigde Staten en de Europese Gemeenschap (Dillon-ronde GATT, 1960-1961). Europa zou de prijzen van de hoofd-producten ‘tarwe, zuivel en rundvlees’ mogen beschermen, op voorwaarde dat de Europese Gemeenschap zonder opgelegde tarieven en quota olie- en eiwithoudende zaden zou binnenlaten. Dit resulteerde in een pijlsnelle stijging van allerlei veevoedergrondstoffen (vooral soja, sojameel en maisglüten) uit de Verenigde Staten. Sinds de jaren zeventig kwam daar voornamelijk soja bij uit Brazilië, aardnotenschroot uit Senegal, maniok uit Thailand en vismeel uit de wereldzeeën. Vooral de haven van Rotterdam werd de poort voor de intensieve veehouderij, maar ook het aandeel van Antwerpen, Le Havre en Hamburg groeide. Terwijl Nederland en Vlaanderen al vlug meer varkens dan burgers hadden, groeide het soja-areaal in landen als Brazilië, Argentinië en Paraguay. In de jaren zestig van de twintigste eeuw klonk in Latijns-Amerika de roep om landhervorming. Omdat dit al te zeer naar communisme rook, werd vanuit Amerikaanse instituten als Rockefeller en Ford de zogenaamde ‘Groene Revolutie’ doorgedrukt. Deze revolutie had nochtans niets met een ‘revolutie’ en nog minder met ‘groen’ te maken. Integendeel, ze pakte op termijn erg zwart uit voor de landbouwers. Op korte termijn heeft de Groene Revolutie ongetwijfeld hier en daar - bijvoorbeeld in India - een belangrijke bijdrage geleverd in de strijd tegen de honger. Het volume aan voedsel is er tussen 1960 en 1980 spectaculair gestegen. Op middellange termijn bleek echter dat de opbrengst afnam en dat we met enorme ecologische en sociale problemen geconfronteerd werden. De boerenlandbouw werd afhankelijk gemaakt van superzaden, die alleen in optimale omstandigheden kunnen groeien, gekoppeld aan het gebruik van chemische meststoffen en pesticiden. Zo draaide het toch nog uit op een revolutie, maar dan eentje die de boeren van hun gronden verjoeg en hen van hun zaden vervreemdde. De eeuwenoude concentratie van gronden nam in vele gevallen nog | |
[pagina 728]
| |
toe. In Brazilië bijvoorbeeld evolueerde het grootgrondbezit van 0,7% naar 1% van alle bedrijven en van 39,5% naar 45% van alle landbouwgrond. Een ongeziene exodus van het platteland naar de stad zette zich in beweging. Wereldwijd vluchten jaarlijks nog steeds vijftig tot zestig miljoen mensen van het platteland naar de steden. Vanuit hun wanhoop in de sloppenwijken gaan honderdduizenden in op de lokroep van het uitstalraam Europa en Amerika. De instroom van legale en illegale vluchtelingen in het Noorden heeft rechtstreeks te maken met de vernietiging van het platteland in het Zuiden. Ondertussen komen er jaarlijks veertig miljoen hongerigen bij... op dat platteland. We zitten dus met een ware hongerproductiemachine (zie ook noot 2). De nieuwe, gen-technologische revolutie van het begin van de eenentwintigste eeuw beweert andermaal het hongerprobleem en de ecologische problemen te zullen oplossen. Dé grote erfenis van de Groene Revolutie in Brazilië is de soja-monocultuur. De sojapletwals begon er in de meest zuidelijke deelstaat Rio Grande do Sul, om vervolgens razendsnel richting Amazonewoud te rollen. De beste gronden in de deelstaat Parana werden al op het einde van de jaren zeventig ingenomen. De eens zo groene staat werd grotendeels ontbost. Gelijktijdig breidden gigantische oppervlaktes soja zich uit naar het droge noordoosten, de deelstaten Maranhao en Bahia. In deze staten versterkte dat proces niet alleen de eeuwenoude concentratie van gronden in handen van een kleine elite, het schaarse water werd en wordt er ook nog eens afgeleid als irrigatie voor de grootgrondbezitters. Arme burgers en boeren zitten er zonder water. In de jaren negentig werd jaarlijks gemiddeld 18.000 km2 Amazonewoud (vooral in de deelstaten Rondônia en Mato Grosso) ontbost, deels om het hout, deels voor vee, deels voor soja, deels voor bauxiet (aluminiumproductie) of voor andere grondstoffen. De poreuze ondergrond is evenwel niet bestand tegen de hoeven van runderen of tegen de sojateelt. Na enkele jaren moeten gigantische gebieden totaal vernield en in woestijn veranderd achtergelaten worden. 1995 was een topjaar met 29.000 km2 ontbossing. 2002 en 2003 kenden weer een stijging tot 25.000 km2 per jaar. Naast de vernietiging van het Amazonewoud wordt in nog sneller tempo de Cerrado, de Braziliaanse savanne, in een gigantische sojavlakte omgetoverd. De Cerrado beslaat 25% van het Braziliaanse grondgebied. Voor die gestegen woudkap sinds 2002 zijn er een aantal verklaringen, die elkaar versterken: de BSE-crisis in Europa, de Europese consument die geen GGO's lust, en China dat meer en meer vlees begint te eten. Ze verklaren het eigenaardige fenomeen van de wilde expansie én - sinds het einde van 2003 - van de hoge soja(dollar)prijzen. | |
[pagina 729]
| |
BSE: door de paniek vanwege de gekkekoeienziekte (BSE) besluit de Europese Unie per 1 januari 2001 beender- en bloedmeel in alle diervoeders te verbieden. Enkele jaren eerder was er in de Europese Unie al een verbod afgekondigd voor het voederen van die producten aan herkauwers (koeien, schapen, geiten). Het is evident dat herkauwende koeien geen dierlijk meel mogen eten, maar dat dit meel ook verboden wordt voor kippen, varkens en vissen,... heeft vergaande gevolgen. Van de ene dag op de andere verandert een hoogwaardige grondstof in afval, dat vernietigd, d.w.z. verbrand dient te worden. Terwijl er in vroeger tijden amper afval van een rund overbleef, wordt nu uit angst voor BSE bijna 50% van een rund tot afval klaard! Omdat de intensieve dierhouderij eiwitten nodig heeft, wordt het dierlijk meel vervangen door... soja. Sinds november 1996 stroomt de eerste genetisch gemanipuleerde soja uit de Verenigde Staten onze havens binnen. De consument blijft na al die jaren ongerust en ziet de zin van GGO-producten niet in. Tot voor kort was Brazilië een uitwijkmogelijkheid, omdat het land officieel nog GGO-vrij was. Omdat heel wat supermarktketens GGOvrije voeding willen garanderen, wordt het zekere voor het onzekere genomen. Braziliaanse soja dus, alhoewel een aantal boeren al sinds 1996 illegaal transgene sojazaden vanuit Argentinië binnensmokkelen. Alweer is Rio Grande do Sul koploper. Anno 2003 zou 90% van de soja in deze meest zuidelijke staat Monsantozaad zijn: ‘Roundup Ready Soja’. Soja, klaargemaakt (lees: gemanipuleerd) om bestand te zijn tegen het zogenaamde breedspectrum onkruidbestrijdingsmiddel ‘Roundup’ van hetzelfde ‘chemie-zaad-gentech’-concern. China telt 1,3 miljard mensen. Dat is 20% van de wereldbevolking, terwijl het land maar over 7% van het wereldlandbouwareaal beschikt. De Chinezen willen het consumentenrijk binnenstappen, d.w.z. meer vlees eten. Terwijl de Chinezen twintig jaar geleden amper 15 kilogram vlees per jaar aten, gaat het jaarlijks in stijgende lijn. Anno 2004 verbruiken ze ongeveer 34 kg per jaar per persoon, wat ongeveer gelijk is aan de gemiddelde consumptie in Europa. Dat is een enorme verschuiving. Bovendien eten ze ook veel vis. In China komt na varkensvlees vis op de tweede plaats als bron van dierlijke eiwitten. Wereldwijd worden nu graan en graanvervangers (vooral soja) naar China gezogen om de groeiende muil van de dierlijke productie te voeden. Terwijl de wereldzeeën door de industriële visvangst leeggevist geraken, trekt China het laatste vismeel uit die wereldzeeën naar zijn visteelt in de snelgroeiende aquacultuur. Elders in de wereld moet deze groeipool van de aquacultuur het voornamelijk doen met... soja. | |
[pagina 730]
| |
Het conflict tussen twee landbouwmodellen loopt parallel met een conflict tussen twee visserijmodellen. Ook op zee is er een strijd gaande tussen miljoenen ambachtelijke vissers en de fabrieksschepen van Europa, Canada en Japan. Bovendien wordt in Peru en in andere visrijke gebieden vis gevangen om in Europa palingen en meervallen te kweken. Terwijl de ambachtelijke vissers doorgaans op een duurzame manier in de kustwateren voor hun bestaan de zee, opgaan, vangen de fabrieksschepen alles wat in hun netten verstrikt raakt. Wat niet voor menselijke consumptie in aanmerking komt, wordt meteen op het schip vermalen tot diervoeder. De laatste jaren gaat dit voer minder naar het vee, maar wel naar de aquacultuur in China. | |
Ondertussen in EuropaDoor de toevoer van zeer goedkope graanvervangers, waaronder soja, kon sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw de veevoedersector groeien. De landbouw werd razendsnel geintensiveerd en in het industriële denken opgenomen. De Nederlandse landbouw heeft zodoende anno 2004 vijf keer zijn landbouwareaal in overzeese gebieden nodig om zijn veestapel te voeden. Voor de veevoederimport van de Vlaamse dierhouderij is tweemaal het Belgische landbouwareaal nodig. Veevoederproducenten werden gaandeweg ‘integratoren’, die minstens drie schakels in de productieketen in handen hebben: de productie van veevoeder, het leveren van biggen of kuikens, het afmesten van de varkens of kippen, slachthuizen, uitsnijderijen, vleesfabrieken, vleesdistributie. De boeren bleven zogenaamd zelfstandigen, maar werden onder diverse vormen van contractteelt totaal afhankelijk van de integratoren. Voor deze laatste is het een bijzonder voordelige manier van produceren, omdat alle risico's van het teeltproces bij de boer blijven. Hij is zogenaamd ‘zelfstandig ondernemer’ en moet zijn eigen sociale lasten betalen. De integrator heeft voor zijn dierlijke productie geen werknemers in dienst en betaalt dus geen lasten. Terwijl uit het veevoer het duurdere Europese graan verdween, zaten we in de jaren zestig tot tachtig midden in de technische en chemische ontwikkelingen in de landbouw. De koe werd opgejaagd om meer melk te geven, de akker gaf jaarlijks meer graan. Op die manier evolueerde de Europese Unie omstreeks 1980 van netto-importeur naar netto-exporteur van graan, bovenop het rundvlees en de zuivelproducten die massaal op de wereldmarkten terechtkwamen. Het toppunt van de waanzin was het jaar 1992: de Europese Unie voerde via zijn havens 50 miljoen ton graanvervangers in, terwijl dezelfde Europese Unie met miljardensubsidies 40 miljoen ton graan op de wereldmarkt dumpte. In hetzelfde jaar voerde Europees Commissaris voor landbouw McSharry | |
[pagina 731]
| |
een verregaande landbouwhervorming door. Hij nam het sinds 1985 in de Verenigde Staten heersende model over: de afbouw van productsubsidies, gedeeltelijk gecompenseerd door inkomenssteun per hectare, per stier, per zoogkoe. Meteen was zo het laatste obstakel weggenomen om de fameuze Uruguay-ronde (1986-1993) van de GATT af te sluiten. Voor het eerst in de geschiedenis werden landbouw en voedsel in de ‘vrije’-marktideologie opgenomen. Officieel heet het dat de Verenigde Staten en de Europese Unie minder de wereldmarkt verstoren met export- en andere subsidies. In werkelijkheid moeten de boeren onder de wereldmarktprijzen produceren, terwijl de sterksten voorlopig op de been worden gehouden met inkomenssubsidies. De verborgen agenda van de Europese Unie en de Verenigde Staten blijft om - tegen elkaar op - wereldmarkten met hun producten te bezetten. Dat dit ten koste gaat van de economische basis van miljoenen hongerende boeren elders in de wereld, laten ze dan maar buiten beschouwing. Het import-export-verhaal is sinds 1992 wel enigszins gewijzigd. Jaarlijks blijven nog meer dan 50 miljoen ton graanvervangers onze havens binnenstromen. Dezelfde havens versassen zuivel, rundvlees en in mindere mate graan. Omwille van slechte weersomstandigheden in 2003 zat de Europese Unie even met een licht graantekort. Een eenmalige droogte kwam bovenop de braakleggingsprogramma's die sinds 1992 van kracht zijn. Ook de omschakeling naar eiwit- en oliehoudende zaden (vooral koolzaad) heeft voor verandering gezorgd. Wat Europa aan ruimte op de dumpingmarkt openlaat, wordt onmiddellijk ingevuld door goedkope massaproductie van landen als Nieuw-Zeeland en Australië. Voor 2004 wordt voor Europa opnieuw het ‘normale’ overschot van 22 miljoen ton graan verwacht. | |
De WerveltafelHoe kunnen we de schrijnende situatie van honger in de wereld verhelpen, en hoe gaan we natuur en milieu die ons nog resten behouden en herstellen? Hoe kunnen we solidariteit ontwikkelen tussen boerenlandbouw in Noord en in Zuid? Of consumenten bewustmaken van wat boven hun hoofden wordt beslist? Hoe kan er wereldvoedselvrede komen in een wereld waar dagelijks onnoemelijk veel mensen van honger sterven, terwijl er te veel voedsel in de wereld is? Uiteraard kan Wervel daar niet alleen oplossingen voor vinden. Een beeld dat we graag gebruiken, is dat Wervel een draaischijf wil zijn tussen realiteiten (overbemesting in Vlaanderen en Nederland, veevoederimport, carnivore samenleving, globalisering en landschap, enz.) en tussen bewegingen (boeren, consumenten, milieu- en derdewereldbeweging, vredesbeweging en vrouwenbeweging). Wervel is als draaischijf | |
[pagina 732]
| |
niet het middelpunt van de wereld tussen al deze bewegingen, maar probeert wel een virtueel en reëel knooppunt te zijn in het wereldwijde netwerk van organisaties en bewegingen die voor een andere wereld, dus ook voor een andere landbouw en voedselvoorziening opkomen. Het internet (met websites en internationale e-maildiensten) is in deze opbouw een onmisbaar instrument. De continentale sociale fora en het Wereld Sociaal Forum zijn - na intens virtueel overleg - momenten van ontmoeting en reflectie. Een ander beeld wortelt meer in de joods-christelijke traditie: Wervel probeert de verschillende actoren voor een duurzame landbouw en voor voedselsoevereiniteit aan tafel te krijgen. Plu-ralistisch als we zijn, kan het messiaanse visioen van alle volkeren aan één tafel ons toch mee inspireren. Omdat landbouw en voedsel sinds 1995 meer en meer aan de grillen van de wereldmarkt uitgeleverd worden, is geduldig weerwerk tegen de WTO en aanverwanten van wezenlijk belang. In de loop van veertien jaar werking zagen een twaalftal GATT/WTO-uitgaven het levenslicht. Voedselsoevereiniteit is hierin sinds 1996 (FAO-Voedseltop in Rome) dankzij de internationale boerenbeweging Via Campesina (www.viacampesina. org) een sleutelbegripGa naar eind[5]. Het helpt ons bij het analyseren van de verslechterende situatie en vooral bij het formuleren van alternatieven. Louis De Bruyn, voorzitter van Wervel, formuleert het zo: ‘Voedselsoevereiniteit is verbonden met de ervaring en de landbouwkennis van regionale boeren. Het koppelt ecologische kennis en ervaring met de ontwikkeling van plaatselijke, geschikte gewassen en rassen die bij de boerenervaring en de regionale cultuur aansluiten.’ Om deze voedselsoevereiniteit te beschermen en te herstellen, staan diverse instrumenten ter beschikking. Zo verdedigt Wervel sinds haar ontstaan rechtvaardige prijzen voor landbouwproducten, gekoppeld aan productiebeheersing volgens de behoeften van de regionale markt, in ons geval de Europese UnieGa naar eind[6]. Volkeren moeten ook opnieuw het recht krijgen op ‘positieve protectie’, met tarieven aan de grens om gedumpte producten van de wereldmarkt te houden en om een eigen landbouw-en plattelandsbeleid te kunnen opbouwen. Om dit te bereiken zijn er politiek-strategisch verschillende opties mogelijk: landbouw in het ka- | |
[pagina 733]
| |
der van de WTO of volledig buiten de WTO. Via Campesina maakte een duidelijke keuze: landbouw en voedsel horen niet thuis binnen het neoliberale, ondemocratische kader van de WTO. IFAP, de internationale vereniging van Boerenbonden, voorstander van het productivistische exportlandbouwmodel, kiest voor bijsturing van het landbouwbeleid binnen het WTO-systeem. Diverse met Via Campesina sympathiserende organisaties zoals IATP in Minneapolis (Verenigde Staten), en ‘Friends of the Earth’ (Italië) staan met enige reserve achter het rigoureuze standpunt van Via Campesina.
Sinds het voorjaar van 2004 zijn Wervel en de boerenvakbond Fetraf-Sul/CUT (www.fetrafsul.org.br) gestart met een uitwisseling tussen boeren in Vlaanderen en boerenleiders uit de drie zuidelijke staten van Brazilië. Via videobeelden overstijgen de boeren het taalprobleem en wisselen ze vanuit hun situatie ervaringen en inzichten uit. De bedoeling is om tegen het begin van 2005 te komen tot een gezamenlijke visie op landbouw in relatie met de WTO. Concreet passen we dit toe op de eiwitstromen (soja) van Brazilië naar Europa en de gevolgen hiervan voor landbouw en milieu aan beide kanten van de oceaanGa naar eind[7]. Tijdens de bijeenkomst in Porto Alegre in 2002 groeide tussen Oxfam-Solidariteit, Wervel en Vredeseilanden de idee om een groots Europees project op te zetten rond de schande van de massale veevoederimporten, de impact hiervan op het Europese landbouwbeleid en de dumping-praktijken van de Europese Unie op de wereldmarkt. Ondertussen heeft de Europese Commissie het project aanvaard en kunnen we vanaf oktober 2004 aan de slag, voor drie jaar. Beleid, boeren en consumenten zullen vast nog van ons horen. Nu sinds 2003 de sojaprijs ontploft is en de steun per hectare voor maïs in de Europese Unie anders georganiseerd gaat worden, beginnen de geesten in de hoofden van de boeren te evolueren. Alternatieven met eigen eiwitproductie en meer grondverbonden landbouw behoren (economisch) opnieuw tot de mogelijkheden. | |
Spiritualiteit?Laten we even terugkeren naar de jonge mensen van Landwijzer. Vanuit een scherp aanvoelen van collectieve vervreemding kiezen ze opnieuw voor landbouw en voedselvoorziening. Ze zijn op zoek naar de basis van het leven. Ze willen geen grondloze landbouw, geen hydrocultuur op kunstwol, maar landbouw in boerenhanden en verbonden met de vier elementen. De spiritualiteit achter deze keuze is voorlopig niet zo gemakkelijk te duiden. Ook niet voor Wervel. Het zijn de volkeren in het Zuiden, zij die de boerenlandbouw (in het Frans zo mooi | |
[pagina 734]
| |
agriculture paysanne) koesteren, die ons ertoe oproepen ook op dit punt in de diepte ons huiswerk te doen. In Guatemala zou men zeggen: ‘Delf je eigen put’. De volgende maanden laten we daarom twee spirituele figuren uit Brazilië aan het woord: de dominicaan Frei Betto en de Duitstalige Belgische bisschop van Goiás, Dom Eugênio Rixen. Betto is sinds jaren raadgever van de landlozenbeweging Movimento dos Sem Terra en sinds 2003 persoonlijk raadgever van president Lula da Silva. Hij is momenteel een van de boegbeelden van de Braziliaanse bevrijdingstheologie. Dom Rixen is erg geëngageerd in de strijd om grond, water en leven van duizenden boeren in zijn bisdom. |
|