Streven. Jaargang 71
(2004)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 637]
| |
ForumKan voetbal de wereld redden?Dat voetbal oorlog is weten we al lang. Dat de voetbalsport geregeerd wordt door het grote geld en dat er zelfs zoiets bestaat als een ‘voetbalmaffia’, is eveneens gekend. Dat voetbal de we-reld kan redden, ligt daarentegen minder voor de hand. En toch is het de titel van een nieuw en lijvig boek dat enkele maanden geleden gepubliceerd werd bij uitgeverij HoutekietGa naar eind[1]. De auteur, Raf Willems, sportjournalist met ruime ervaring en zelf ook amateur-voetballer, wil het nu eens niet hebben over hooliganisme, commercialisering, mensenhandel, doping of corruptie. Hij wil daarentegen een positief geluid laten horen en beschrijft in zijn boek een facet dat vaak naar de achtergrond wordt verdrongen door de bovengenoemde wantoestanden, namelijk de betekenis van het voetbal voor de maatschappelijke integratie, de rol die het wereldwijd speelde en nog steeds speelt als motor van de samenlevingsopbouw en als middel in de strijd voor gelijke rechten van allerlei minderheidsgroepen. De auteur bezocht daarvoor verscheidene topclubs in het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland, en bestudeerde er een hele reeks sociale initiatieven. | |
Een maatschappelijk projectWillems ziet in het voetbal een samenlevingsproject, dat mensen bij elkaar brengt, zonder onderscheid van afkomst, geslacht of levensbeschou- | |
[pagina 638]
| |
wing. Hij juicht de initiatieven van clubs en bonden toe in de strijd tegen alle mogelijke vormen van discriminatie en steunt het Engelse model van ‘Football in the Community’, dat met welzijnscampagnes het sociale weefsel in de eigen stad versterkt en mensen in nood helpt. Met dit laatste wordt eigenlijk teruggegrepen naar de historische wortels van het moderne voetbal. Dat is immers ontstaan in nauwe samenhang met de economische ver-anderingen en de strijd voor sociale ontvoogding in de negentiende eeuw. Een mooie illustratie vormt de geschiedenis van de Schotse topclub Celtic Glasgow. Die vindt haar uiteindelijke oorsprong in de Grote Hongersnood die Ierland trof in de periode 18451850. Twee miljoen Ieren kwamen toen om het leven, twee miljoen anderen emigreerden, meestal richting Amerika, maar ook naar Engeland, Wales en Schotland. In Glasgow ontstond er zo in de tweede helft van de negentiende eeuw een grote Ierse migrantengemeenschap. Als katholieken in een protestantse stad werden zij vernederd en als vuil behandeld. De levens-omstandigheden in de ‘Ierse’ wijken (East End) waren mensonterend, de kindersterfte lag zeer hoog. Deze schrijnende toestand zette een zekere Brother Walfrid, zowat de Schotse versie van priester Daens, aan tot actie. Walfrid probeerde letterlijk munt te slaan uit de op dat moment explosief groeiende voetbalsport. In 1888 richtte hij The Glasgow Celtic Football Club op, waarmee hij de Ierse migranten wilde samenbrengen en geld inzamelen voor ‘the Poor Children's Dinner Table’, die ervoor zorgde dat de armste katholieke kinderen werden gekleed en gevoed. Liefdadigheidswerk zal een constante blijven in de geschiedenis van Celtic FC. Zo werden bijvoorbeeld tijdens de Eerste Wereldoorlog benefiet-wedstrijden gespeeld ten voordele van Belgische oorlogsvluchtelingen. In 1995 werd het welzijnswerk ‘geïnstitutionaliseerd’ door de oprichting van een heus ‘Celtic Charity Fund’, dat jaarlijks een fors bedrag spendeert aan allerlei solidariteitsprojecten ten gunste van onder meer drugs- en alcoholverslaafden, daklozen en asielzoekers. Maar de sociale missie van Celtic is niet louter financieel. Van in het begin heeft de club zich ook ingezet voor religieuze verdraagzaamheid. Het huidige vredesproces in Noord-Ierland wordt uitdrukkelijk gesteund. Dit neemt niet weg dat wedstrijden tussen het katholieke Celtic en de protestantse rivaal Glasgow Rangers steeds de nodige onrust hebben veroorzaakt, tot in de straten van Belfast. Celtic heeft zich niettemin altijd veel toleranter opgesteld dan Rangers. In 1891 reeds speelde er een protestant mee in het elftal van Celtic, terwijl de aanwerving van de eerste katholieke voetballer bij Rangers pas in 1989 plaatsvond en ook met de nodige heibel gepaard ging. Celtic en Rangers zijn nu eenmaal elkaars tegenpolen, niet alleen religieus, ook politiek. Rangers staat voor de macht, heeft een conservatief profiel (Tory), is koningsgezind, unionistisch en speelt in de Britse kleuren (blauw-rood-wit). Celtic daarentegen kent een traditie van strijd tegen het establishment, is sociaal-democratisch gezind (Labour) en draagt de kleuren van de Ierse Republiek (groen-wit). | |
[pagina 639]
| |
Naast de geschiedenis van Celtic Glasgow zijn er nog vele gelijkaardige verhalen te vertellen. Liverpool FC, Manchester United, Schalke 04 (Gelsenkirchen), Borussia Dortmund of Racing Club de Lens, het zijn allemaal clubs met een sterke sociaal-democratische of sociaal-christelijke achtergrond. Ze werden gesticht door ‘kleine lieden’: dokwerkers en spoorlui, mijnwerkers en staalarbeiders, zowel autochtonen als migranten. Al deze clubs hebben in de loop der jaren een hele waaier van sociale en culturele projecten ontplooid, aanvankelijk puur uit noodzaak, later ook om de tradities van hun stichters in ere te houden: initiatieven in verband met onderwijs, leesbevordering, muziek en theater, steun aan zieken, gehandicapten, vluchtelingen en daklozen, acties rond milieubehoud en vredesopvoeding, ten slotte ook projecten in de derde wereld en voormalige oorlogsgebieden als Afghanistan. Het is een inte-ressant en belangrijk stuk sociale geschiedenis én actualiteit dat zeker bij het brede publiek, maar ook bij historici en sociologen, minder gekend is. Het is de verdienste van Raf Willems dit eens onder de aandacht te brengen. | |
Voetbal wordt kunstDe auteur beschrijft echter niet alleen het sociale luik van een eeuw voetbalgeschiedenis, hij laat ook zien hoe die maatschappelijke achtergrond weerspiegeld wordt in de evolutie van het voetbalspel zelf. Haarfijn wordt uitgelegd hoe een bepaalde speelstijl zich ontwikkelde vanuit een specifieke sociale, culturele en politieke context. Dit gedeelte van het boek vind ik persoonlijk het sterkst en ook het meest verrassend. Willems laat zich kennen als een liefhebber van het creatieve, artistieke ‘vrijheidslievende’ voetbal. Deze speelwijze werd in de loop van de voetbalgeschiedenis op drie verschillende plaatsen ‘uitgevonden’, telkens door migranten: in Schotland door Ieren, gevlucht voor de Grote Hongersnood, in Centraal-Europa waren het joden, verdreven door het Russische antisemitisme, en in Uruguay zwarten, op de loop voor de slavernij. De basis van het vrije, artistieke voetbal werd gelegd door de ‘Schotse Ieren’. Op het einde van de negentiende eeuw zorgden die voor een echte omwenteling in het voetbalspel door het traditionele Engelse ‘dribbling game’, een systeem waarbij elke speler puur individueel voetbalt, te vervangen door ‘the passing game’, een speelwijze waarbij de bal wordt rondgetikt van de ene ploegmaat naar de andere. Thans vinden we deze manier van spelen de evidentie zelf, maar destijds was dit zonder meer revolutionair. Het bezorgde Celtic Glasgow en ook de Schotse nationale ploeg internationale faam en dominantie in het wereldvoetbal tot aan de Eerste Wereldoorlog. Schotse oefenmeesters, ‘voetbalmissionarissen’, brachten tijdens de eerste decennia van de vorige eeuw deze ‘Spirit of the Celts’ naar Latijns-Amerika en naar het Europese vasteland. In Uruguay, dat na de onafhankelijkheid en de afschaffing van de slavernij in 1830 een toevluchtsoord werd voor heel wat zwarten en kleurlingen uit de buurlanden, en in Brazilië werd het wiskundige ‘passing game’ gekop- | |
[pagina 640]
| |
peld aan de zuiderse spontaniteit en het Afrikaanse gevoel voor ritme. Het resulteerde in spectaculair en swingend aanvalsspel: het ‘sambavoetbal’ was geboren! ‘Het gekleurde voetbal openbaart flexibiliteit en genot, verrassing en zwier. Het is weemoedig en wild tegelijk. De dans op het veld bezorgt de mensen vervoering in het stadion en vreugde in het leven. Het voetbal helpt de mulat om de ketens van zijn slavernij te breken’, aldus de Braziliaanse antropoloog Gilberto Freyre. De nationale ploeg van Uruguay, dé voetbalnatie van de jaren twintig, was het eerste team met niet-blanke spelers. Spilfiguur José Andrade kreeg zelfs de status van wereldvedette. Het voorbeeld werd enkele decennia later met succes nagevolgd door Brazilië (Didi, Garrincha, Pelé)Ga naar eind[2] en in de jaren tachtig en negentig door Nederland (Gullit, Rijkaard) en Frankrijk (‘les Bleus Multiculturelles’). Naast Latijns-Amerika werd ook in Centraal-Europa de blijde boodschap gebracht: ‘Keltische’ coaches waren actief in Praag, Wenen en Boedapest. Het Schotse passenspel werd er verrijkt met creatief individualisme en zin voor elegantie. De sterke joodse aanwezigheid op zowat alle niveaus (sponsors, bestuursleden, trainers en spelers) was een ander opvallend kenmerk. Rond 1930 stonden de teams van Oostenrijk, met Matthias Sindelar, de beste voetballer van zijn tijd, en Tsjechoslowakije, dat wat graag de Antwerpenaar Raymond Braine, op dat moment de topspeler van Sparta Praag, had ingelijfd, op wereldniveau. Ook de naburige Duitse Weimar-republiek kende enkele interessante voetbalexperimenten. Clubs als FC Nurnberg en Bayern München (niet te vergelijken met het latere ‘gevestigde’ Bayern) hadden een liberaal joodse achtergrond en baadden in een sfeer van pacifisme en kosmopolitisme. Het hoopvolle Centraal-Europese voetbalverhaal wordt echter brutaal afgebroken door het nationaal-socialisme en het communisme. Het verfijnde en kunstzinnige spel moet wijken voor steriel ‘robotvoetbal’. Toch is er nog één belangrijke opflakkering: Hongarije in de jaren vijftig. Terwijl Imre Nagy droomt van meer vrijheid voor zijn volk, speelt de nationale ploeg zich met ‘magisch’ voetbal naar de wereldtop. De sovjetinvasie van 1956 maakt er echter korte metten mee. Duizenden Hongaren ontvluchten hun land. Stervoetballer Puskás komt terecht bij het grote Real Madrid van Di Stéfano, op dat moment het beste clubelftal in Europa en de meest briljante speler ter wereld. | |
Vrijheid versus controleIn de jaren zestig loodst de Oostenrijkse topcoach Ernst Happel via ADO Den Haag en later Feyenoord Rotterdam de Centraal-Europese voetbaltradities Nederland binnen. Ze worden dankbaar overgenomen door concurrent Ajax Amsterdam, een club met joodse achtergrond, dat met trainer Rinus Michels en supertalent Johan Cruijff hoogdagen beleeft. Michels hanteert het Ajax-systeem ook als Nederlands bondscoach en ontwikkelt zo het ‘totaalvoetbal’: iedere speler is een ‘totale’ speler, die zowel moet verdedigen als aanvallen en die de positie | |
[pagina 641]
| |
van een ploegmaat moet kunnen overnemen als het verloop van de wedstrijd dat vereist. In het internationale voetbal werd Ajax meteen een begrip en Nederland een grootmacht. De ‘Hollandse school’ is vandaag nog steeds een van de meest gewaardeerde en invloedrijkste ter wereld. Tegenover het vrijheidslievende, artistieke voetbal, gekenmerkt door verrassing, techniek en individuele creativiteit, staat het behoudende en voorspelbare controlevoetbal, dat de nadruk legt op een sterke groeps-discipline en fysieke kracht. Voorbeelden van dit systeem waren legio in het vroegere Oostblok, maar ook het Duitse voetbal ademde lange tijd, tot vandaag, diezelfde autoritaire, haast'militairé sfeer. Het meest extreme voorbeeld evenwel is het Italiaanse ‘catenaccio’ (‘deurketting’), een erg defensieve spelwijze die tot ontwikkeling kwam in de jaren zestig, maar reeds in de jaren dertig geanticipeerd werd door het brutale en corrupte ‘anti-voetbal’ waarmee de ‘Squadra Azzurra’, op bevel van Mussolini, twee wereldtitels en olympisch goud binnenhaalde. Ook het Argentijnse voetbal liet zich meermaals opmerken in dezelfde negatieve zinGa naar eind[3]. Interessant wordt het wanneer deze twee spelsystemen met elkaar in botsing komen. Het bekendste treffen is wellicht de WK-finale van 1970 tus-sen Brazilië en Italië, het meest aanvallende team ooit tegen de meest defensieve ploeg aller tijden. Het samba-voetbal veegde de vloer aan met het catenaccio: 4-1. Tijdens de WK-finale vier jaar later was het net omgekeerd. Het behoudende West-Duitse voetbal haalde het, tegen de gang van het spel in, nipt van het fraaie Nederlandse totaalvoetbal: 2-1. Vermeldenswaard nog in dit verband is een voorval uit de zomer van 2000. Italië verloor toen in de finale van het Europees Kampioenschap op de valreep van Frankrijk met 1-2. Onmiddellijk kreeg de Italiaanse bondscoach Dino Zoff zware kritiek te verduren van toenmalig politiek oppositieleider en tevens voorzitter van AC Milan Silvio Berlusconi: Italië had de wedstrijd verloren omdat Zoff had nagelaten de Franse spel-maker en balvirtuoos Zinedine Zidane te neutraliseren met een strikte ‘mandekking’. De uitspraak van Berlusconi leidde tot het ontslag van Zoff en een verhit debat in het Italiaanse parlement. | |
De bal is gelijk voor iedereenDe rode draad door het verhaal van Raf Willems is duidelijk. Het voetbal is historisch gezien een spel van het volk. Overal ter wereld trok het migranten, vluchtelingen en arme mensen aan. Het hielp hen integreren, maar evengoed gaven ze een gezicht aan de plaatselijke voetbalcultuur. Meer nog, het meest frivole en artistieke voetbal hebben we juist te danken aan deze verdrukten en verschoppelingen, mensen die achtergesteld werden, etnisch, economisch, politiek of religieus. Op het einde van zijn boek spreekt Willems overigens ook even over de vrouwenemancipatie. In navolging van onder meer het tennis en de atletiek is het vrouwenvoetbal namelijk volop in opmars. Het kan daarbij teruggrijpen naar een merkwaar- | |
[pagina 642]
| |
dig historisch precedent: tijdens de Eerste Wereldoorlog namen de Engelse vrouwen niet alleen in de fabrieken de plaats van de mannen over, ze deden dat ook op het voetbalveld. Deze gewoonte werd ook nog na 1918 enkele jaren voortgezet. Er werden soms wedstrijden gespeeld voor tienduizenden toeschouwers en op den duur kregen de vrouwen zelfs meer supporters over de vloer dan de mannen. Forse tegenwerking van de Engelse voetbalbond schoffelde het vrouwenvoetbal echter onderuit. Sinds het einde van de vorige eeuw zien we wereldwijd opnieuw een opbloei, deze keer mét uitdrukkelijke steun van de (voetbal)overheid. In Engeland, Duitsland, Zweden, Noorwegen en vooral de Verenigde Staten is voetbal zelfs de populairste vrouwensport geworden. Daarnaast merken we ook een ‘feminisering’ van het mannenvoetbal. Vele clubs nemen initiatieven om meer vrouwelijke supporters op de tribunes te krijgen. Men gaat ervan uit dat zij een kalmerende invloed uitoefenen op hun mannelijke collega's. Wellicht om dezelfde reden zien we sinds kort ook vrouwelijke scheidsrechters mannenwedstrijden leiden. Wordt het voetbal de sport van de vrouw in de éénen-twintigste eeuw? | |
Voer voor academiciBill Shankly, de legendarische trainer van Liverpool FC in de gouden jaren zestig, begroette destijds zijn spelers met de woorden: ‘het leven is mooi, jongens, al wat je nodig hebt is een ronde bal en wat groen gras’. Maar vooral befaamd werd hij met de oneliner: ‘voetbal is geen zaak van leven en dood, het is veel belangrijker dan dat!’. De Schot Shankly, een socialist van de oude stempel, telg uit een gezin met tien kinderen, stond met zijn beide voeten stevig op de grond en wist als geen ander de maatschappelijke impact van het voetbal in te schatten. Wat een verschil met de universiteiten die het onderzoeksobject sport lange tijd verwaarloosden of zelfs denigrerend van zich afschoven, enkele uitzonderingen daargelaten. Maar de tijden zijn veranderd sinds Bill Shankly. Zo hebben onder meer het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Nederland ondertussen een flinke inhaalbeweging gemaakt: de sportwetenschappen (sportfilosofie, -psychologie, -sociologie, -economie, -recht en -geschiedenis) worden er als een volwaardige academische activiteit beoefend. Ook België gaat stilaan dezelfde richting uit, maar hinkt wel achterop in vergelijking met de buurlanden. Gelukkig zijn er nog enkele journalisten die proberen de leemte enigszins op te vullen.
Raf Willems heeft een ambitieus boek geschreven, bevlogen en geëngageerd, vol liefde voor de voetbalsport en met een ruime kennis van zaken. Zijn relaas stemt tot nadenken en nodigt uit tot discussie. Wel kunnen het ‘apologetische’ karakter van het boek en de politiek correcte ondertoon soms wat zeurderig of zelfs een beetje naïef overkomen. Er is echter geen reden om te twijfelen aan de oprechtheid en de goede bedoelingen van de auteur. De inzet van het boek is hoog, te hoog misschien. Zo pleit de auteur, met een | |
[pagina 643]
| |
verwijzing naar de in 2002 overleden filosoof John Rawls, voor een ‘theorie van de rechtvaardigheid’ voor het voetbal. Het topvoetbal moet een evenwichtige combinatie van ethiek, politiek en economie weerspiegelen en daartoe steunen op drie pijlers: modern management en ondernemerschap, behoud van de clubcultuur en herstel van het sociaal weefsel. Het pleidooi van Willems is sympathiek en legitiem, maar of het ook allemaal haalbaar is, valt nog af te wachten. De vraag of voetbal inderdaad de wereld kan redden dienen we daarom ook onbeantwoord te laten, althans voorlopig. De vraag of het boek gelezen moet worden daarentegen is gemakkelijker te beantwoorden: verplichte lectuur, zonder meer. Slecht nieuws dus voor de voetbalhaters, bijkomende argumenten voor de liefhebbers! □ Stijn Geudens |
|