Streven. Jaargang 71
(2004)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 601]
| ||||||||||||||||||||
Stefaan Blancke
| ||||||||||||||||||||
[pagina 602]
| ||||||||||||||||||||
tussen mens en mensaap, en bij uitbreiding de gehele natuur, niet zo groot is als een mens zou denken of wensen. Hierdoor verliezen we onze claim op superioriteit, als unieke, semi-goddelijke wezens. Het boek handelt dus niet alleen over mensapen, maar ook over de mens en zijn plaats in de wereld. In de achttiende eeuw gaf de mensaap aanleiding tot een discussie die evenmin louter om mensapen draaide, maar in de eerste plaats de mens voor ogen had. De vraag die deze vreemde, behaarde mensachtige wezens opriepen, was of ze wel mensen zijn en waarom. Om die vraag te kunnen beantwoorden, heb je echter een definitie of een bepaling van de mens nodig. Ik zal me hier concentreren op een buitenbeentje binnen deze discussie, die in zijn tijd veelal werd bespot om de antwoorden die hij op bovengestelde problemen gaf, maar van wie een aantal ideeën een goede tweehonderd jaar later nog steeds heel modern klinkt. Zijn naam is Lord Monboddo. | ||||||||||||||||||||
Lord Monboddo?Deze naam zal slechts bij weinigen een belletje doen rinkelen. Hij wordt geboren op 14 oktober 1714 in het Schotse Monboddo en gedoopt als James Burnet. Hij studeert aan het King's College in Aberdeen, daarna aan rechtsfaculteit van de universiteit van Edinburgh, maar verhuist vrij snel naar Groningen om er zich te specialiseren in het burgerlijk recht. In 1737 - hij is dan reeds terug in Schotland - begint hij zijn loopbaan als jurist, die wordt bekroond, eerst met een promotie tot sheriff in 1760, en daarna, zeven jaar later, tot Lord of Session, zowat de belangrijkste rechterfunctie. Deze benoeming, waaraan hij zijn titel te danken heeft, biedt hem enorm veel vrije tijd omdat de rechtbank slechts tweemaal per jaar wordt bijeengeroepen. Hij vult zijn dagen met lezen en schrijven over allerlei onderwerpen, wat resulteert in een heleboel manuscripten en twee zesdelige werken, Of the Origin and Progress of Language (1773-1792) en Antient Metaphysics (1779-1799). Ook is hij lid van de Select Society, een vereniging die onder anderen David Hume en Adam Smith tot zijn leden mag rekenen en waarin wordt gepraat over filosofie en literatuur. Hij zal tweeëndertig jaar lang rechter blijven, tot aan zijn dood op 26 mei 1799. Hij is dan vijfentachtig jaar oud. Monboddo is gefascineerd door filosofie. In zijn tijd is Edinburgh de bakermat van de Schotse Verlichting, maar Monboddo heeft maar een lage dunk van de nieuwe ideeën, en toont zich een tegenstander van zowat alle denkpistes die sinds Descartes zijn geformuleerd. Hij veegt de vloer aan met het dualisme van de Fransman, verfoeit Berkeleys idealisme, verwerpt Hobbes' analyse van de menselijke staat en heeft al helemaal geen boodschap aan het empirisme en scepticisme van zijn land- | ||||||||||||||||||||
[pagina 603]
| ||||||||||||||||||||
genoten en dit telkens om één en dezelfde reden. Ze zijn niet Grieks. Volgens Monboddo was de filosofie begonnen, en ineens ook voltooid, in het oude Hellas, waar Plato en Aristoteles de toon zetten. Alle ideeën die daarop volgen en zich niet laten verenigen met de theorieën van deze wijsgeren, zijn principieel onwaar. Monboddo ziet het als zijn taak de oude filosofie, de oude Waarheid, te verdedigen tegen het moderne geweld, en dat doet hij ook met veel enthousiasme wanneer de mens ter sprake komt. | ||||||||||||||||||||
Bovenal, bemint AristotelesIn zijn geschriften besteedt Monboddo ontzettend veel aandacht aan the Philosophy of Man, omdat die voor hem de basis moet vormen voor elke degelijke filosofie. De mens is immers, zoals de Grieken reeds wisten, een microkosmos die de vier zielen (psychè) van de kosmos in zich verenigt, met name de materiële, de plantaardige, de dierlijke en de geestelijke ziel. Ken de mens, en je kent het universum, en dat is precies wat Monboddo voor ogen heeft. Zijn visie op de mens verraadt hierdoor meteen hoe hij de wereld interpreteert. De gehele kosmos is een grote ketting des levens die geordend is in een hiërarchie van steeds toenemende perfectie. Onderaan vind je de laagste, minst complexe mineralen en bovenaan zetelt het meest perfecte wezen (Ens Perfectissimum), of God. De mens neemt in dit geheel een bijzondere plaats in, want hij vormt de schakel tussen het louter materiële en louter geestelijke rijk. Hij bezit immers een lichaam en een geest. Toch was de bepaling van de mens niet evident. Elke soort verkrijgt zijn plaats in de ketting door de eigenschappen die God hem specifiek heeft toegedicht en die hem onderscheiden van andere soorten. Dit betekent dat ook de mens zulke eigenschappen heeft, en de vraag welke die precies waren, leidde in de achttiende eeuw, toen deze kosmologie zijn grootste bloei kende, tot een boeiende discussie, waartoe ook Monboddo uitvoerig zijn steentje bijdroeg. Veelal wordt taal of spraak als het essentiële menselijke kenmerk voorgesteld, maar Monboddo denkt dat dit een vergissing is. Wat doe je dan immers met doofstommen, of met kleine kinderen? Zijn zij dan geen mensen? Kortom, het is zeker niet de taal die de mens tot mens maakt. Om een alternatief te bieden, grijpt Monboddo, wederom, naar een van zijn antieke helden, Aristoteles. Deze Griekse wijsgeer definieerde de mens als ‘een rationeel wezen, dat sterfelijk is en in staat tot kennis en wetenschap’ (zoon logikon, thnèton, nou kai epistèmès dektikon). Deze bepaling slaat de spijker op de kop. Ze deelt de mens in bij de hogere zoogdieren, zoals olifanten en paarden, verwijst naar zijn stoffelijke en dus sterfelijke staat, maar benadrukt eveneens wat hem van de rest van | ||||||||||||||||||||
[pagina 604]
| ||||||||||||||||||||
deze planeet scheidt, met name zijn aanleg tot intelligentie. Voor Monboddo is deze bepaling zo uitmuntend dat elke andere, nieuwe poging om de mens te omschrijven bij voorbaat tekortschiet. De bepaling bestaat al een slordige tweeduizend jaar. Mochten zijn tijdgenoten hun klassieken kennen, dan zouden ze zich veel gebakkelei kunnen besparen. | ||||||||||||||||||||
De mensaap: mens of dier?Een omschrijving van de mens dringt zich des te meer op wanneer de mensaap op het Europese intellectuele toneel verschijnt. Sinds de ontdekkingsreizen en de daaropvolgende koloniale expansie, bereiken steeds meer verhalen over mensachtige wezens die in de wouden van Afrika en Azië leven, de westerse wereld. Deze worden meegebracht door handelaars, avonturiers en missionarissen en zijn veelal stevig gekruid met een grote portie fantasie. Rond 1650 ondernemen de Hollanders Tulp en Bontius een eerste poging om die creaturen op een ernstige manier te beschrijven, maar hun bevindingen vertonen nog een al te grote vermenging van feit en fictie. De eerste ‘wetenschappelijke’ benadering komt er pas in 1699, wanneer Orang Outang, sive Homo sylvestris. The anatomy of a Pygmie compared with that of a monkey, an ape and a man verschijnt. In dit werk brengt Edward Tyson, op dat moment de meest gerenommeerde anatoom van Engeland, verslag uit over de sectie die hij heeft gepleegd op een jonge chimpansee. Het is de eerste mensaap die ooit voet op Europese bodem heeft gezet. Hij noemt de aap een ‘orang-oetan’ (Maleisisch voor ‘man van het woud’), een generische term die hij ontleent aan Tulp, maar om zijn dier te onderscheiden van die van de Hollanders, geeft hij het eveneens de naam ‘pygmee’, naar de mythologische wezens die Homeros beschrijft in de Ilias. Orang Outang bevat niet alleen een uiterst gedetailleerde anatomische beschrijving van de chimpansee. Omwille van het opvallend menselijk uiterlijk van de pygmee vergelijkt Tyson zijn gegevens met de anatomie van een mens en van een aap. Hij komt tot de conclusie dat het wezen in de grote ketting des levens kan gesitueerd worden tussen de mens en de aap. Kortom, het is de ontbrekende schakel tussen mens en dier, net zoals de koralen de ontbrekende schakel vormen tussen dier en plant. Hoewel het dier zeer veel menselijke trekken vertoont - het gelijkt zelfs meer op een mens dan op een aap -, wil Tyson het niet tot de mens-heid toelaten. Hij vindt in de pygmee hersenen die overeenkomen met de menselijke hersenen én menselijke spraakorganen, maar niemand had het dier ook maar één woord horen spreken. Dit betekent volgens de anatoom dat de pygmee ‘iets’ mist dat hem tot spraak en taal in staat | ||||||||||||||||||||
[pagina 605]
| ||||||||||||||||||||
stelt, maar dat dit niet anatomisch kan worden vastgesteld. Hij denkt aan een metafysisch principe, dat op deze aarde alleen de mens bezit en dat hij deelt met de hogere, louter geestelijke wezens. Hierdoor kan ook alleen de mens spreken, en kan taal bijgevolg als het onderscheidend kenmerk tussen de mens en de rest van de schepping worden beschouwd. Tysons conclusie is duidelijk. Hoewel de pygmee van alle dieren op aarde de mens het dichtst benadert, blijft het een dier. Tyson heeft met zijn werk een discussie aangezwengeld die tot op het einde van de achttiende eeuw zou duren. In Frankrijk vindt hij gehoor bij Buffon, dé autoriteit in natuuronderzoek. Ook hij meent dat spraak of taal specifiek menselijk zijn, deelt de orang-oetan in bij de dieren en behoudt aldus de kloof tussen mens en dier. Aangezien Buffons reputatie in Monboddo's tijd veel beter is dan die van Tyson, en Monboddo meer op de hoogte is van wat Buffon heeft geschreven, is het vooral de Fransman die het in zijn werken moet ontzien. | ||||||||||||||||||||
Monboddo's visie op mens en mensaapKijk naar een baby, zegt Monboddo. Dat kleine wezentje kan zich amper bewegen, heeft bijna geen ideeën en kan zeker niet spreken. Eigenlijk doet het niets anders dan slapen en eten en stelt het niet veel meer voor dan een wormpje. Toch herkennen we het als een mens. Hoe kan Buffon in hemelsnaam volhouden dat taal de mens tot mens maakt? Gebruik de definitie van Aristoteles als uitgangspunt, dan bestaat er geen enkel probleem. Als het opgroeit zal een kind kennis verwerven, als het nodig is een taal leren en eventueel wetenschap bedrijven. Het moet alleen die capaciteiten nog ontwikkelen. Spraak is slechts één, zij het een belangrijke graadmeter om vast te stellen in hoeverre dat proces gevorderd is. De grootste fout die Buffon in Monboddo's ogen maakt, is dat hij zich te veel richt op de moderne mens om de mens te bepalen. De definitie van Aristoteles is immers niet alleen van toepassing op elk individu, maar ook op de soort in zijn geheel. De mens die vandaag in Engeland leeft, is het resultaat van een lange ontwikkeling waarbij hij over generaties heen, door de ontplooiing van zijn capaciteiten, steeds meer ideeën, vaardigheden en technieken heeft ontwikkeld. Hij heeft geleerd hoe hij een huis of een schip kan bouwen, hoe hij vuur moet maken, hoe hij kleren kan ontwerpen. Deze vaardigheden hebben hem het leven veel aangenamer gemaakt, maar hebben hem eveneens ver verwijderd van zijn natuurlijke aard. Om de definitie van de mens te bepalen, komt het erop aan hem te ontdoen van deze ‘bijkomstigheden’ en op zoek te gaan naar de baby van onze soort. Dan pas wordt duidelijk dat Aristoteles het bij het rechte eind heeft. | ||||||||||||||||||||
[pagina 606]
| ||||||||||||||||||||
Monboddo beseft dat hij deze natuurlijke mens pur sang niet meer kan vinden, maar er zijn andere oplossingen. Overal op de wereld vinden ontdekkingsreizigers volkeren die lang nog niet de vooruitgang hebben geboekt zoals de westerse mens en daarom niet zoveel van hun natuur hebben verloren. Een studie van deze mensen biedt al een sterke aanwijzing van hoe de primitieve mens moet hebben geleefd en hoe hij evolueert. Monboddo heeft echter nooit een voet buiten Europa gezet en moet een beroep doen op de verhalen die hij kan verzamelen. De informatie die hij op die manier verkrijgt is echter allerminst betrouwbaar. Daarenboven gelooft Monboddo, meer nog dan zijn tijdgenoten, zowat alles wat men hem voorschotelt. Had Aristoteles immers niet gesteld dat alles wat logisch mogelijk is, ook werkelijk is? Hij had dus geen probleem met het bestaan van mensen met hondekoppen of met staarten, noch met een volk, de Ongevoeligen, die, zelfs wanneer hun familie voor hun ogen wordt afgeslacht, apathisch blijven. Toch zijn niet alle verhalen louter fantasie en zijn er vaak ware elementen in terug te vinden. Monboddo beschikt echter niet over de middelen om te achterhalen welke die precies zijn. Dit blijkt eveneens uit zijn ideeën over de orang-oetan. Wanneer Monboddo de term ‘orang-oetan’ gebruikt, verwijst hij, net zoals Tyson of Buffon, niet naar de mensaap die we vandaag onder deze naam kennen, de Pongo pygmaeus. In de achttiende eeuw wist men nog niet goed het onderscheid te maken tussen de Aziatische en Afrikaanse soorten mensapen. ‘Orang-oetan’ werd gebruikt als een generische naam, ongeveer zoals wij de term ‘mensaap’ bezigen, zij het dat ‘orang-oetan’ beladen is met een heleboel betekenissen die we niet langer meer aan ‘mensaap’ toeschrijven. Hierdoor is een vertaling van ‘orang-oetan’ in ‘mensaap’ ietwat misleidend en zal ik de achttiende-eeuwse term behouden. Maar wat betekent ‘orang-oetan’ dan? Een volledige genealogie van deze term zou ons te ver leiden, dus laat ik BarnardGa naar eind[2] citeren. Hij ontwart drie betekenissen van orang-oetan bij Monboddo. Ten eerste verwijst de term naar een ‘perceived reality’, waarmee hij bedoelt dat er bizarre wezens zoals de orang-oetan of de Ongevoeligen in zijn wereldvisie kunnen bestaan. Ten tweede is het een ‘constructed reality’, wat betekent dat Monboddo het wezen modelleerde naar zijn theorieën over mens en taal, wat wegens de eerste betekenis vrij gemakkelijk was. Ten derde is de orang-oetan ook een ‘true reality’ in de zin dat er inderdaad feiten over mensapen zijn terug te vinden. Kortom, bij Monboddo is de orang-oetan een wezen dat bestaat uit feit en fictie, en dat is aangepast aan Monboddo's intellectuele noden. Volgens Monboddo vormen de orang-oetans een volk dat als voorbeeld kan dienen voor de mens bij de eerste stappen in zijn vooruitgang. Ze hebben wel enkele ideeën ontwikkeld, maar die zijn niet al te | ||||||||||||||||||||
[pagina 607]
| ||||||||||||||||||||
complex of te moeilijk. Ze gebruiken bijvoorbeeld takken om zich te verdedigen, bouwen huizen in bomen en leven in gemeenschap, allemaal tekenen van een ontluikende intelligentie. Echt ver gevorderd zijn de orang-oetans niet, want ze kennen nog geen ideeën die een taal vragen om ze te communiceren. Kreten en gebaren volstaan om hun primitieve noties aan elkaar duidelijk te maken. Aangezien de evolutie pas goed op gang komt wanneer de mens een taal ontwikkelt, bevinden de orang-oetans zich in een pril stadium en kan Monboddo hen gebruiken om zijn theorie over de mens te staven. Maar is de orang-oetan wel een mens? Voor Monboddo zijn er voldoende aanwijzingen om dat inderdaad te mogen concluderen. Niet alleen vertoont hij tekenen van intelligentie, maar hij kan ook heel snel menselijke gewoontes overnemen, zoals het drinken van wijn uit een glas en het eten met mes en vork. Tevens kent hij ook uitgesproken menselijke gevoelens als schaamte, eer en vriendschap. Monboddo vertelt onder andere over een orang-oetan die letterlijk sterft van schaamte nadat de bemanning hem had uitgelachen om zijn uiterlijk en zijn vreemd gedrag. Daarenboven vertoont de orang-oetan een sterke seksuele interesse in de mens. Meisjes van de lokale bevolking worden ontvoerd om hen ‘te gebruiken, zowel voor het werk als voor hun plezier’ en de mannetjes in gevangenschap voelen zich heel vaak aangetrokken tot vrouwen. Ten slotte zijn er ook de opvallende anatomische gelijkenissen. Zijn deze gegevens niet voldoende om de orang-oetan een mens te mogen noemen? Vóór de tweede editie van het eerste volume van Of the origin and progress of language hi 1774 verschijnt, heeft Monboddo beslag kunnen leggen op een exemplaar van Tysons werk, waarin de Engelsman bevestigt dat de orang-oetan niet alleen uiterlijk sterk op de mens gelijkt, maar ook naar lichaamsstructuur sterke overeenkomsten vertoont. De ontdekking van spraakorganen in de orang-oetan is uiteraard veruit het belangrijkst voor Monboddo. Ze bevestigt zijn idee dat taal slechts wordt verworven door de mens en hem niet natuurlijk gegeven is. De orang-oetan beschikt reeds over de juiste apparatuur om te kunnen spreken, maar heeft het stadium nog niet bereikt waarop hij die moet of wil gebruiken. Monboddo is er trouwens van overtuigd dat, wanneer je een orang-oetan zou leren spreken, de resultaten positief zouden zijn. Tenzij die zich natuurlijk de moeite niet wil getroosten... Monboddo staat in Schotland en Engeland bekend als iemand die veel weet, maar nog meer als iemand met onconventionele ideeën over de mens en de orang-oetan. Hij wordt dan ook vaak geridiculiseerd. Wanneer hij en een van zijn collega's en grootste intellectuele rivaal, Lord Kames, op hetzelfde moment door een deuropening willen stappen, laat deze laatste hem voor met de woorden dat hij op die manier | ||||||||||||||||||||
[pagina 608]
| ||||||||||||||||||||
zijn staart kan zien. En Samuel Johnson, een van Engelands grootste intellectuelen in die periode en pionier van het Engelse woordenboek, beweert dat ‘andere mensen er vreemde ideeën op nahouden, maar die voor zich houden. Als ze staarten hebben, verbergen ze die, maar Monboddo gaat zo prat op zijn staart als een mus’Ga naar eind[3]. Monboddo's orang-oetan wordt eveneens gepersifleerd in Melincourt, een werk van Peacock, waarin de hoofdrol is weggelegd voor Sir Oran Haut-ton, die als kind wordt gevangen in de wouden van Angola, opgevoed wordt in Engeland en het uiteindelijk schopt tot parlementslid. | ||||||||||||||||||||
Monboddo vandaagMonboddo ging inderdaad te ver door te stellen dat de orang-oetan of de mensaap tot onze soort behoort en dat er op aarde een mensenvolk leeft met staarten, maar een heleboel van zijn ideeën blijken ook nu nog actueel. Misschien is het louter toeval, maar het is intrigerend hoeveel ‘zienerschap’ hem wordt toegedicht. Lovejoy (1933) meent in Monboddo, geheel onterecht trouwens, een predarwinist te herkennen en Sherwin (1958) volgt hem daarin. Barnard beweert dat Monboddo niet alleen ‘veel ideeën en theorieën die we vandaag als vanzelfsprekend beschouwen’, maar ook ‘de discussies van bepaalde schrijvers die waarschijnlijk niet eens zijn werken kennen, anticipeerde’Ga naar eind[4]. Monboddo wordt door velen, onder wie Wokler (1988), Cloyd (1972) en Barnard (1995), beschouwd als de voorloper van de antropologie of de linguïstiek. Dat is echter niet de reden waarom ik dit artikel heb geschreven. In de eerste plaats deed Goodmans voorstel om het genus Pan bij het genus Homo in te delen me denken aan Monboddo's stelling dat de orang-oetan tot de mens behoort. Een strikte vergelijking zou alleen leiden tot anachronismen. Zoals ik reeds aangaf zijn de moderne termen chimpansee en bonobo niet te vereenzelvigen met Monboddo's orang-oetan. Ook de context verschilt als water en vuur. Monboddo formuleert zijn ideeën over de mensaap overduidelijk binnen het kader van de grote ketting des levens, terwijl Goodman, als wetenschapper van de eenentwintigste eeuw, neodarwinistisch geïnspireerd is. Dit verschil uit zich onder andere in het volgende. Goodman zou er geen enkel probleem mee hebben om Homo bij Pan in te delen, waardoor de mens, zoals Diamond het formuleert, de ‘derde chimpansee’ zou worden. Als je het op die manier stelt, wordt de implicatie van Goodmans pleidooi duidelijk: de mens is gewoon een aap, een dier onder de dieren, die het in niets verdient om boven de rest van de natuur te worden geplaatst. Monboddo erkent eveneens dat de mens een dier onder de dieren is, maar hij blijft wel een heel bijzonder dier. Hij kan immers als enige aan die dierlijkheid ontsnappen door zijn capaciteiten te ontwikkelen en blijft zo boven de | ||||||||||||||||||||
[pagina 609]
| ||||||||||||||||||||
schepping staan. Bij Monboddo is er dus geen sprake van een ‘nivellering’ van de mens. Geen haar op zijn hoofd zou eraan denken de mens bij de apen in te delen. De orang-oetan is voor hem een mens, zij het dat die nog niet is geëvolueerd zoals zijn Europese soortgenoten. Het lijkt erop dat Monboddo de scheidingswand tussen mens en natuur eventjes neerhaalt, de orang-oetan eruit haalt, hem in het menselijke domein plaatst en vervolgens de wand terugzet. In ieder geval blijft de mens superieur. Is er een groter verschil mogelijk? Toch ligt net hierin de gelijkenis met Goodman en Diamond. Hun voorstel vormt een aantasting van de grenzen die de mens zo graag voor zichzelf stelt. Pan tot Homo verklaren betekent dat we de chimpansee en de bonobo, die gekke, harige wezens met hun apenkuren, die we al te graag bekijken in de dierentuin, tot ons domein toelaten. Daarbij worden niet alleen onze biologische of taxonomische grenzen in twijfel getrokken, maar worden ook de denkbeelden die we over onszelf koesteren aangetast. Het is vooral daarom dat deze boodschap voor veel mensen niet gemakkelijk te verteren valt. Monboddo's ideeën sorteerden een zelfde effect. Tyson en Buffon hadden een veilige grens getrokken. Wij zijn intelligent, kennen cultuur, en het gebruik van taal, waardoor we niet te vergelijken zijn met welk wezen op aarde ook. Eigenlijk zijn we meer god dan iets anders. De orang-oetan mag dan al op ons gelijken, het is een dier dat leeft als een dier. Het is behaard, woont in de wouden, leeft van wat het vindt in de natuur en spreekt niet. Kortom, in de essentiële zaken komt het eindeloos tekort om een mens genoemd te mogen worden. Meer nog, hij is zowat alles wat wij niet zijn. En dan komt Monboddo op de proppen met geheel andere ideeën, stelt de criteria die we voor onszelf opstellen in vraag en beweert vervolgens dat die behaarde wezens bij ons horen. Meer nog, hij durft zelfs stellen dat de West-Europese mens ooit ook op de manier van de orang-oetan heeft geleefd. Het is niet te verwonderen dat deze mening hem niet in dank werd afgenomen, maar in plaats van keihard tegen hem in te gaan, kozen zijn tijdgenoten een andere optie. Ze lachtten hem, en daarmee hun ongemak, weg. De vergelijking tussen Monboddo en Goodman wordt nog interessanter door een passage in Goodmans artikel, waarin hij beweert dat de genetische correspondentie tussen chimpansee en mens ons toelaat in het doen en laten van deze mensaap sporen terug te vinden van hoe de mens (of ten minste zijn voorouders) ooit heeft geleefd. Wat zei Monboddo alweer over de betekenis van de orang-oetan voor de studie van de menselijke geschiedenis? Waren zij niet een voorbeeld van hoe ‘wij’ ooit hebben geleefd? Monboddo klinkt niet alleen modern door zijn suggestie dat er een band bestaat tussen mens en mensaap (in zoverre dat zijn orang-oetan | ||||||||||||||||||||
[pagina 610]
| ||||||||||||||||||||
een echte realiteit was), maar ook door de manier waarop hij die band verklaart. Monboddo's voorstel om een orang-oetan te leren spreken wordt een goede tweehonderd jaar later herhaaldelijk uitgevoerd, o.a. met behulp van American Sign Language, maar over de resultaten kan gediscussieerd worden. De onderzoekers zijn ervan overtuigd dat hun studieobjecten taal kunnen beheersen en gebruiken, maar critici wijzen erop dat de affectieve band die er ontstaat bij de experimenten de interpretatie van de gegevens grondig verstoort. Om de band tussen mens en mensaap scherp te stellen, wordt het pad van de taal dan ook alsmaar minder bewandeld, en dat is ook terecht. Dat had ook Monboddo begrepen. In plaats van taal haalt hij een heleboel andere elementen aan om de menselijkheid van de orang-oetan te staven: ze kennen emoties, plegen handelingen die overduidelijk van intelligentie getuigen, ze hanteren werktuigen, wonen in huizen, hebben een sociaal leven, gebruiken symboliek. Het zijn deze elementen die je ook kan terugvinden in The Great Ape Project, zij het dat de auteurs in dit boek wijzen op gemeenschappelijke in plaats van op menselijke kenmerken. In ieder geval wordt de kloof op gelijkaardige wijze gedicht.
Monboddo is op het vlak van de filosofie zeker geen man van de Verlichting. Alle moderne ideeën van zijn tijd veegt hij van tafel omdat ze ingaan tegen of niets bijdragen tot de antieke Griekse filosofie. Het is dan ook verwonderlijk dat deze conservatieve denker, vanuit een oeroude definitie van Aristoteles, een heel modern mensbeeld verdedigt, en dat zijn ideeën reeds heel wat aspecten van de huidige discussie over mens en mensaap omvatten. Hij durft het als een van de eersten aan, een nauwe band tussen mens en mensaap te suggereren en dit op een manier die niet zou misstaan in The Great Ape Project. Hij wijst op het belang van capaciteiten, vernoemt emoties, intelligente handelingen en het sociale leven van de orang-oetan. Daarenboven stelt hij, voor zover ik weet, als eerste een taalexperiment bij apen voor en erkent hij in de mensaap een mogelijkheid om meer te weten te komen over de menselijke geschiedenis. Echt zo gek nog niet, die Lord Monboddo. Met dank aan Koen Margodt voor de grondige lezing, de terechte opmerkingen en de creatieve suggesties. | ||||||||||||||||||||
[pagina 611]
| ||||||||||||||||||||
Literatuur
|
|