Streven. Jaargang 71
(2004)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 589]
| |
Herman Simissen
| |
[pagina 590]
| |
niet alleen tot vele, vaak felle discussies, het gaf ook de aanzet tot nieuw historisch onderzoek: de houding van Pius XII en, meer in het algemeen, van de katholieke kerk tijdens de Tweede Wereldoorlog werd door tal van historici bestudeerd en geanalyseerd. Al dit onderzoek leek meer en meer te wijzen in de richting van de conclusie dat de verwijten die Pius XII werden gemaakt niet terecht waren: er leek zich geleidelijk een consensus te ontwikkelen, die inhield dat Pius XII binnen de grenzen van het mogelijke heel veel, zo niet alles had gedaan om de joodse bevolking van Europa van de ondergang te redden, al bleven sommige critici van de paus volhouden dat hij zich openlijker - dat wil zeggen: minder in diplomatieke bewoordingen - had moeten uitspreken tegen de Endldsung der JudenfrageGa naar eind2. Tegen deze tendens in publiceerden twee Amerikaanse auteurs - David I. Kertzer en Daniel Jonah Goldhagen - onlangs ieder een boekGa naar eind3 waarin zij de katholieke kerk en met name Pius XII opnieuw felle verwijten maken met betrekking tot de opstelling tegenover de jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog. Kertzer en Goldhagen gaan daarbij nog verder dan eerdere critici van Pius XII: zij verwijten hem dat zijn houding tegenover de Endliisung der Judenfrage - volgens hen een houding van stilte, of zelfs stilzwijgende goedkeuring - werd ingegeven door antisemitisme. Hoe komen Kertzer en Goldhagen tot hun conclusies? En zijn hun verwijten aan Pius XII en, meer in het algemeen, de katholieke kerk gerechtvaardigd? | |
Kertzer - de pausen tegen de jodenDe Amerikaanse historicus en antropoloog David Kertzer (1948) geldt als een specialist op het gebied van de Italiaanse geschiedenis. Hij kreeg internationale bekendheid met zijn vorige boek, The kidnapping of Edgardo Mortara (1997). In dit boek beschrijft Kertzer de geschiedenis van het joodse jongetje Edgardo Mortara, die, toen hij als éénjarige doodziek was, door het katholieke dienstmeisje van zijn ouders werd gedoopt. Toen zij dit na verloop van tijd opbiechtte werd Edgardo, als ‘gedoopte katholiek’, aan het gezag van zijn ouders onttrokken, en opgevoed in een huis voor catechumenen. De zaak Mortara leidde tot veel protesten en ontwikkelde zich zelfs tot een internationaal schandaalGa naar eind4. In zijn nieuwe boek The Popes against the Jews gaat Kertzer in op de vraag naar de betekenis die het christendom, meer in het bijzonder de katholieke kerk en dan met name het Vaticaan, heeft gehad voor de Endldsung der Judenfrage. Wanneer deze vraag wordt gesteld, gaat de aandacht vrijwel altijd en bijna uitsluitend uit naar de rol die paus Pius XII tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft gespeeld. Ten onrechte, volgens Kertzer: naar zijn opvatting is er sprake van een veel omvattender | |
[pagina 591]
| |
probleem, van meer structurele aard. Hij brengt de stelling naar voren dat paus Pius XII in een veel oudere traditie van antisemitisme stond, die kenmerkend zou zijn voor de katholieke kerk en het katholieke geloof in het algemeen. Met zijn boek wil hij aantonen dat de katholieke kerk een belangrijke rol heeft gespeeld bij de opkomst van het moderne antisemitisme: ‘[...] de fysieke uitroeiing van de joden van Europa kwam aan het einde van een lange weg, en [...] dit was een weg die de katholieke kerk voor een groot deel heeft helpen aanleggen’Ga naar eind5. Om deze stelling te onderbouwen, onderzoekt Kertzer de geschiedenis van de houding van de katholieke kerk tegenover de joden, grofweg vanaf het begin van de vroeg-moderne tijd. Daarbij wil hij enerzijds bewijzen dat het antisemitisme een van de leidende gedachten in de katholieke geloofsleer is, en anderzijds dat binnen de katholieke kerk juist het Vaticaan een centrale rol speelde bij het formuleren en verspreiden van antisemitische ideeën. In zijn inleiding schrijft Kertzer hierover: ‘Het is mijn doel een zo direct mogelijk beeld te krijgen van het denken en handelen van de pausen zelf. Deze benadering richt zich tegen een van de meest gebruikelijke verdedigingen tegen de beschuldiging dat de Kerk verantwoordelijkheid draagt voor het moderne antisemitisme, die inhoudt dat voor zover katholiek antisemitisme in het verleden bestond, dit het betreurenswaardige product was van een verzameling afvalligen, reactionairen, of eenvoudigweg onwetenden en niet-opgeleiden.’Ga naar eind6 Aan dit uitdrukkelijk geformuleerde doel weet Kertzer evenwel geen recht te doen: hij laat in zijn boek tal van voorbeelden van katholiek en kerkelijk antisemitisme de revue passeren, maar hij concentreert zich daarbij niet op het denken en handelen van de pausen zelf. Met name in het tweede, centrale deel van zijn boek, waarin hij de opkomst van het moderne antisemitisme aan de orde stelt - het eerste is gewijd aan de voorafgaande periode tot en met het einde van de ‘grote’ Kerkelijke Staat in 1871, het derde en laatste aan de ‘vooravond’ van de holocaust -, gaat de auteur uitvoerig in op uitingen van antisemitisme in de katholieke pers, en op de verbreidheid van antisemitische ideeën in katholieke kringen in Oostenrijk en Frankrijk, maar voor het denken en handelen van de pausen zelf is weinig aandacht. De voorbeelden van antisemitisme die Kertzer bespreekt zijn veelal ontluisterend en beschamend en op zichzelf meer dan genoeg reden voor katholieken van nu om zich te herbezinnen over dit aspect van de traditie waarin zij staan - maar als onderbouwing van de stelling dat juist het Vaticaan verantwoordelijk was voor het formuleren van antisemitische denkbeelden binnen het katholicisme zijn deze voorbeelden volstrekt ondeugdelijk. Het betreft immers uitingen van anderen - anderen, niet eens uit de directe omge- | |
[pagina 592]
| |
ving van de pausen - dan de pausen of andere leidende functionarissen in het Vaticaan. Kertzer slaagt er, met andere woorden, niet in één van de twee centrale stellingen van zijn boek met relevant bewijsmateriaal te onderbouwen: hij slaagt er niet in aan te tonen dat binnen het katholicisme vooral het Vaticaan, met name de pausen, antisemitische ideeën formuleerde en verspreidde. En deze constatering heeft onmiddellijk haar weerslag op de tweede centrale stelling van Kertzer: dat het antisemitisme een van de leidende gedachten binnen de katholieke geloofsleer zou zijn. Zou deze tweede stelling juist zijn, dan zouden immers juist van het Vaticaan en juist van de pausen antisemitische uitingen, gedaan in een leerstellige context, moeten kunnen worden aangevoerd - en precies dat kan de auteur niet. Binnen de katholieke geloofsleer neemt de plaatsbepaling ten opzichte van het jodendom en ten opzichte van het joodse volk klaarblijkelijk niet die belangrijke plaats in die Kertzer haar toedicht; hij kan althans niet het bewijs leveren dat die plaatsbepaling een van de belangrijkste leerstellingen van het katholicisme is. De conclusie van Kertzer dat juist het Vaticaan, met name de pausen, verantwoordelijkheid draagt voor de opkomst van het moderne antisemitisme, moet dan ook worden afgewezen. Dit betekent uiteraard niet dat de katholieke kerk als geheel op dat vlak geen enkele verantwoordelijkheid draagt. De talrijke voorbeelden van katholiek antisemitisme die Kertzer aandraagt, tonen zonder twijfel aan dat een deel van de katholieke kerk heeft bijgedragen aan een klimaat waarin de opkomst van het moderne antisemitisme mogelijk werd. Maar dat het Vaticaan daarbij een leidende rol speelde, kan Kertzer niet hard maken. Bovendien is er een wezenlijk verschil tussen het katholieke antisemitisme en het moderne antisemitisme - een verschil waaraan Kertzer geen aandacht besteedt, terwijl hij daarvan, afgaande op zijn boek over de zaak Edgardo Mortara, toch terdege op de hoogte moet zijn. Kan men immers van het moderne antisemitisme zeggen dat het was gericht op de uitroeiing van de joden, voor het katholieke antisemitisme geldt dit geenszins. Katholiek antisemitisme was gericht op de bekering van de joden tot het katholicisme - tekenend is dat de ouders van Edgardo Mortara onmiddellijk herstel in de ouderlijke macht werd aangeboden als zij zich zouden bekeren tot het katholieke geloof. Dat Kertzer in The Popes against the Jews aan dit onderscheid tussen katholiek antisemitisme en modern antisemitisme voorbijgaat, ondergraaft de kracht van zijn conclusies aanzienlijk. In overeenstemming met Kertzer moet worden geconstateerd dat katholiek antisemitisme heeft bijgedragen aan de opkomst van het moderne antisemitisme, maar het verband tussen beide is veel minder eenduidig en rechtstreeks dan Kertzer wil doen geloven. Er zijn tal van factoren aan te wijzen die een even grote, zo niet grotere betekenis hebben gehad voor de opkomst van het moderne antisemi | |
[pagina 593]
| |
tisme: sociaal-darwinistische ideeën, de rassenleer van De Gobineau, het opkomend nationalisme, om maar niet te spreken van de complexe politieke en sociaal-economische ontwikkelingen in Duitsland en in heel Europa vanaf 1870. Dat Kertzer deze factoren niet noemt, heeft tot gevolg dat zijn betoog wel erg eenzijdig is.
De conclusie moet dan ook luiden dat Kertzer terecht aandacht vraagt voor de betekenis die het katholieke antisemitisme heeft gehad voor de Endlösung der Judenfrage. Maar zijn betoog schiet in tweeërlei zin ernstig tekort. Op de eerste plaats weet hij geenszins aan te tonen dat juist de pausen verantwoordelijk waren voor het ontwikkelen en verspreiden van antisemitische denkbeelden onder katholieken. Ten tweede is het verband dat hij legt tussen katholiek antisemitisme en modern antisemitisme veel te eenzijdig en te rechtstreeks. In het debat over de opstelling van paus Pius XII tijdens de Tweede Wereldoorlog neemt Kertzer een soort tussenpositie in. Hij vertegenwoordigt de opvatting dat Pius XII als individu niet heel veel kan worden verweten, maar dat deze paus deel uitmaakte van een wezenlijk antisemitische organisatie, waarin wezenlijk antisemitische denkbeelden werden aangehangen. In zijn ogen was Pius XII op zijn minst niet krachtig genoeg om een einde te maken aan dit structurele antisemitisme - al betwijfelt hij of Pius XII dat ook daadwerkelijk wilde -, en is dit de reden waarom Pius XII volgens Kertzer uiteindelijk tekortschoot in zijn opstelling tegenover de Endlösung der Judenfrage. Uiteraard staat of valt dit oordeel over Pius XII met de stelling dat de katholieke kerk structureel antisemitisch is; juist deze stelling weet Kertzer, zoals betoogd, niet te onderbouwen. | |
Goldhagen - een morele afwegingDe Amerikaanse politicoloog Daniel Jonah Goldhagen (1959) kreeg in-ternationale vermaardheid met zijn omstreden boek Hitler's willing executioners (1996). In dit werk brengt Goldhagen de stelling naar voren dat de Endlösung der Judenfrage niet alleen werd uitgevoerd door fanatieke SS'ers of misdadige nationaal-socialisten, maar ook door heel ‘gewone’ Duitsers - mannen en vrouwen - die vanuit een diepgeworteld antisemitisme joden mishandelden en vermoordden. Goldhagen probeert te laten zien dat dit virulente antisemitisme al lang voor de opkomst van Hitler eigen was aan de Duitse samenleving. De opkomst van Hitler maakte het mogelijk, aldus Goldhagen, daadwerkelijk uitvoering te geven aan de in Duitsland al veel langer bestaande idee dat de joden moesten worden uitgeroeid. Het boek van Goldhagen was, en is, met name zo omstreden, omdat hij ten minste de schijn wekt dat hij het antisemi- | |
[pagina 594]
| |
tisme beschouwt als een karakteristieke eigenschap van ‘de’ Duitsers - waarmee hij de Duitse bevolking collectief verantwoordelijk stelt voor de Endlösung der Judenfrage. Dit terwijl in de omvangrijke historiografie over de holocaust juist de idee van een collectieve verantwoordelijkheid al lang als misplaatst was verworpen. In zijn nieuwe boek A Moral Reckoning gaat Goldhagen uitdrukkelijk in op de rol die de katholieke kerk tijdens de holocaust speelde. De auteur heeft voor dit boek geen oorspronkelijk onderzoek verricht: zijn boek vloeit voort uit een recensie die hij voor het tijdschrift The New Republic schreef van een aantal onlangs verschenen studies over dit onderwerpGa naar eind7. In zijn boek werkt Goldhagen de denkbeelden uit deze recensie verder uit; zijn boek is volledig gebaseerd op het bestuderen van de door hem in deze recensie besproken boeken. Zelfs de publicatie Actes et Documents du Saint Siège relatifs a la Seconde Guerre - een elfdelige uitgave van bronnen met betrekking tot de Heilige Stoel en de Tweede WereldoorlogGa naar eind8 -, als gedrukte uitgave toch eenvoudig toegankelijk, wordt door Goldhagen niet geciteerd. Bij een dergelijke aanpak is het uiteraard van het grootste belang op welke literatuur de auteur zich dan baseert. Hoewel er over de opstelling van Pius XII al decennia wordt gestreden en er in deze pennentwist vanzelfsprekend auteurs zijn die het beleid van deze paus verdedigen zo goed als auteurs die dit beleid aanvallen, verkiest Goldhagen zijn betoog uitsluitend te baseren op auteurs die het beleid van Pius XII radicaal afwijzen. De eenzijdigheid van deze keuze heeft haar weerslag op het betoog van Goldhagen zelf: ook dit wordt gekenmerkt door een consequent volgehouden eenzijdigheid - hij slaagt erin iedere nuance te vermijden. In de inleiding van zijn boek zet Goldhagen zijn doelstellingen uiteen: ‘Met betrekking tot de katholieke kerk [...] zijn drie onderling samen-hangende morele afwegingen aan de orde. De kerk, Pius XII, en bisschoppen en priesters in heel Europa maakten een morele afweging tijdens de nazi-tijd en besloten, over het algemeen, dat het toestaan of ondersteunen van de vervolging van de joden door de Duitsers en hun helpers en zelfs het laten sterven van de joden de voorkeur verdiende boven tussenbeide komen in hun voordeel. De naoorlogse kerk, daarbij inbegrepen en misschien in het bijzonder de hedendaagse kerk, heeft een morele afweging gemaakt en vindt zo goed als niets verkeerds aan haar morele afwegingen en die van haar clerus voor en tijdens de holocaust. De derde morele afweging, die van onszelf, is altijd noodzakelijk, en hier des te dringender vanwege het falen van de eerste en de ontoereikendheid van de tweede.’Ga naar eind9 | |
[pagina 595]
| |
Goldhagen wil, met andere woorden, een eigen morele afweging maken met betrekking tot de opstelling van de katholieke kerk tegenover de Endlosung der Judenfrage, omdat hij ervan overtuigd is dat de morele afwegingen van de kerk tijdens de jodenvervolging net zoals die van de naoorlogse kerk verkeerd waren. Zijn boek bestaat, na de inleiding, uit drie delen en een conclusie. In het eerste deel van zijn boek gaat Goldhagen in op de vraag naar de morele verantwoordelijkheid van de kerk voor de Endlösung der Judenfrage: welk moreel oordeel moet worden geveld over de opstelling van paus en kerk tegenover het nationaal-socialisme met zijn jodenvervolging? Dit deel, dat de titel ‘Clarifying the conduct’ draagt, omvat een beschrijving van het door paus en kerk gevolgde beleid - een beschrijving van de feiten waarop het morele oordeel moet worden gebaseerd. In de inleiding van zijn boek heeft Goldhagen al aangegeven dat er ‘uitzonderingen’ zijn geweest: ‘Gedurende de nazi-tijd waren er katholieken, clerici en leken die geen antisemiet waren of slechts een milde vorm van antisemitisme aanhingen. Er waren katholieken, clerici en leken die de op uitroeiing gerichte vervolging van joden afwezen, in het bijzonder het gebruik van fysiek geweld, en heel in het bijzonder de massamoord. Er waren katholieken, clerici en leken die joden hielpen en hen van de dood redden.’Ga naar eind10 Al erkent Goldhagen dus het bestaan van deze ‘uitzonderingen’, in het eerste deel van zijn boek probeert hij aan te tonen dat de katholieke kerk als zodanig, met paus Pius XII als haar boegbeeld, zich niet heeft verzet tegen de Endlösung der Judenfrage. Sterker nog, vanuit haar eigen structurele antisemitisme was de kerk veeleer geneigd de vervolging van joden te steunen dan te veroordelen, aldus Goldhagen. Daarbij verwijt hij Pius XII dat deze ook als individu een antisemiet was, dit in aansluiting bij het beruchte - berucht vanwege de gebrekkige omgang met het gebruikte bewijsmateriaal en vanwege de gebrekkige vertalingen uit Duitse en Italiaanse bronnen - boek Hitler's Pope van de Engelse journalist John CornwellGa naar eind11. Juist in dezen wreekt zich de door Goldhagen gevolgde werkwijze. Had hij gekozen voor een evenwichtige selectie uit de literatuur over de katholieke kerk en de Tweede Wereldoorlog, over Pius XII en de Endlösung der Judenfrage, had hij - beter nog! - zelf oor-spronkelijk onderzoek gedaan, dan was hij niet tot deze ronduit ver-keerde voorstelling van zaken gekomen. Zoals bijvoorbeeld de Nederlandse hoogleraar Hans Jansen in twee uitvoerige boekenGa naar eind12 heeft laten zien, is er bewijsmateriaal te over waaruit blijkt dat de katholieke kerk onder leiding van Pius XII zich niet alleen openlijk heeft verzet tegen de jodenvervolging, maar bovendien tal van initiatieven heeft ontplooid | |
[pagina 596]
| |
om daadwerkelijk joden van de ondergang te redden. De beschrijving die Goldhagen in het eerste deel van zijn boek geeft van de opstelling van de katholieke kerk, met name van paus Pius XII, is, kortom, eenvoudig niet waar - waar in de zin van ‘in overeenstemming met het nu bekende en relevante bewijsmateriaal’. De vraag is evenwel of Goldhagen wel geïnteresseerd is in het feit of zijn betoog waar is of niet. Zoals eerder opgemerkt, vloeit zijn boek voort uit een uitgebreide recensie van een aantal boeken die werd gepubliceerd in The New Republic. In een reactie op deze boekbespreking wees de Amerikaanse jurist Ronald Rychlak - zelf auteur van een uitstekend boek over deze materieGa naar eind13 - op een groot aantal feitelijke onjuistheden in de recensie van Goldhagen: verkeerde jaartallen, verkeerd gespelde namen, foutief vertaalde citatenGa naar eind14. - Laat ik volstaan met één simpel voorbeeld: volgens Goldhagen was het Concordaat tussen Duitsland en het Vaticaan, dat in juli 1933 werd gesloten, het eerste internationale verdrag dat Hitler-Duitsland sloot. Daardoor zou het Vaticaan Hitler-Duitsland salonfähig hebben gemaakt in de internationale politiek. Maar eerder al dat jaar werd het Vier Machten Pact, tussen Duitsland, Frankrijk, Engeland en Italië gesloten; werd Hitler-Duitsland volledig erkend als lid van de Volkenbond; hernieuwde de Sovjet-Unie een handelsverdrag met de nieuwe Duitse regering; en aanvaardde het Engelse parlement een Engels-Duits handelsverdrag. - Geen van deze talrijke onjuistheden is in A Moral Reckoning gecorrigeerd: in zijn boek herhaalt Gold-hagen de onjuistheden die eerder in zijn boekbespreking stonden. Sterker: in zijn boek komen nog veel meer onjuistheden voor. Zo staat als onderschrift bij de foto op bladzijde 178: ‘Kardinaal Michael Faulhaber loopt tussen rijen SA-manschappen op een nazi-bijeenkomst in München’Ga naar eind15. De afgebeelde prelaat is echter niet kardinaal Faulhaber, maar de pauselijke nuntius Cesare Orsenigo; de foto is gemaakt in Berlijn, en niet in München; en de bijeenkomst is de parade op 1 mei, die Orsenigo - net als andere diplomaten - uit hoofde van zijn functie bijwoonde, en geen bijeenkomst van de NSDAP. De manschappen zijn inderdaad SA'ers: dat heeft Goldhagen heel goed gezien...Ga naar eind16 Het zal geen verwondering wekken dat deze feitelijke onjuistheden leiden tot aantoonbaar onjuiste interpretaties. Laat ik weer met één voorbeeld volstaan: Goldhagen verwijt paus Pius XII dat hij geen afstand nam van de misdaden van katholieke handlangers van nationaal-socialistische misdadigers tijdens de jodenvervolging. Zo stelt hij dat Pius XII noch tijdens, noch na de oorlog optrad tegen de beruchte franciscaner broeder Miroslav Filipovic-Majstorovic, die in Kroatië verantwoordelijk was voor de moord op veertigduizend joden, Serven en zigeuners in het beruchte concentratiekamp Jasenovac. Filipovic-Majstorovic was evenwel al in april 1943 - let wel: nog voordat hij vanaf april tot oktober 1943 zijn wandaden in Jasenovac | |
[pagina 597]
| |
beging - uit de orde van de franciscanen gezet. En na de oorlog optreden tegen Filipovic-Majstorovic was bepaald moeilijk: hij was nog voor het einde van de oorlog vanwege zijn misdaden door de Russen ter dood veroordeeld. Door dergelijke fouten laadt Goldhagen de verdenking op zich, dat het hem er - meer dan om de waarheid van zijn betoog - om te doen is, een pakkende aanklacht te formuleren, ongeacht of die aanklacht feitelijke onjuistheden bevat of niet, ongeacht of die aanklacht voldoet aan de criteria voor historisch-wetenschappelijk onderzoek of niet. In het tweede deel van zijn boek gaat Goldhagen in op verschillende kwesties rond de morele verantwoordelijkheid - in het algemeen, en specifiek met betrekking tot de katholieke kerk en de Endlösung der Judenfrage. Zijn beschouwingen hierover sluiten nauw aan bij de conclusies die hij in het eerste deel van zijn boek heeft getrokken. Dit maakt het moeilijk een oordeel te geven over dit tweede deel van A Moral Reckoning: wat valt erover te zeggen, als Goldhagen zijn ideeën met betrekking tot morele verantwoordelijkheid ophangt aan een apert onjuiste voorstelling van zaken? Eenzelfde probleem doet zich voor met betrekking tot het derde deel van zijn boek, waarin hij voorstellen doet over de wijze waarop de katholieke kerk haar morele schuld tegenover de joden kan vereffenen. Goldhagen suggereert onder meer dat de kerk haar fouten jegens de joden openlijk moet erkennen, alsook dat de tekst van het Nieuwe Testament moet worden aangepast. Met name vers 25 uit het zevenentwintigste hoofdstuk van het Evangelie volgens Mattheüs - ‘Heel het volk riep als antwoord: “Zijn bloed op ons en onze kinderen!”’ - zou volgens Goldhagen moeten worden geschrapt, omdat dit vers de oerbron van het antisemitisme zou zijn. Het openlijk erkennen van fouten uit het verleden jegens de joden lijkt me een vruchtbare gedachte - al moet dan uiteraard meteen de vraag worden gesteld op welke fouten wordt gedoeld. Als wordt gedoeld op het katholiek antisemitisme waarvoor Kertzer in zijn boek met recht aandacht heeft gevraagd, is het enkel toe te juichen als de kerk deze morele schuld openlijk erkent. Als evenwel wordt gedoeld op de opstelling van de katholieke kerk onder leiding van paus Pius XII jegens de Endlösung der Judenfrage, dan is een erkenning van morele schuld niet aan de orde: alleen door het negeren van een substantieel deel van de bestaande literatuur over dit onderwerp, en daarmee door het negeren van veel, heel veel bewijsmateriaal, kan Goldhagen volhouden dat de kerk in dezen morele verantwoordelijkheid draagt. Zijn suggestie een vers uit het Nieuwe Testament te schrappen lijkt mij evenzeer misplaatst, al mag van de katholieke kerk wel worden verwacht dat zij erop toeziet dat dit vers niet verkeerd wordt uitgelegd en begrepen, dat het niet wordt misbruikt als rechtvaardiging voor antisemitisme. | |
[pagina 598]
| |
Het eindoordeel over het boek van Goldhagen kan kort zijn: A Moral Reckoning is een slecht boek. Het is uiterst onevenwichtig, als gevolg van de eenzijdige keuzes die de auteur heeft gemaakt in de selectie van het materiaal waarop hij zich in het eerste deel van zijn boek baseert. Dit voldoet niet aan de criteria die aan een geschiedwetenschappelijk werk mogen worden gesteld: het wemelt van de feitelijke onjuistheden en, in samenhang daarmee, van de aanvechtbare interpretaties. Als gevolg daarvan komen de meer theoretische beschouwingen in het tweede en derde deel van het boek volkomen in de lucht te hangen. | |
BesluitDe boeken van Kertzer en Goldhagen werden met veel publicitaire ophef gepresenteerd: deze auteurs zouden de discussie over de katholieke kerk en de Tweede Wereldoorlog, over Pius XII en de Endlosung der Judenfrage in een heel nieuw perspectief plaatsen. Bestaande denkbeelden zouden op losse schroeven komen te staan, heel nieuwe inzichten zouden worden ontvouwd. De conclusie moet echter luiden, dat van deze pretenties weinig tot niets kan worden waargemaakt. Vraagt Kertzer met recht aandacht voor de betekenis van het katholieke antisemitisme voor de opkomst van het moderne antisemitisme, zijn andere, veel verreikender conclusies weet hij niet met bewijsmateriaal te onderbouwen. Goldhagen baseert zijn betoog op zozeer eenzijdig gekozen materiaal, zijn boek bevat zoveel aperte onjuistheden, dat het op geen enkele wijze voldoet aan de vakinhoudelijke criteria die aan een historische studie moeten worden gesteld. Het lijkt dan ook alleszins onwaarschijnlijk dat deze beide boeken op wat langere termijn enige invloed op het historiografische debat zullen hebben. De boeken van Kertzer en Goldhagen geven geen aanleiding het oordeel over paus Pius XII te herzien. Er is vooreerst geen reden af te wijken van de twee conclusies die de Britse historicus William Rubinstein in zijn boek The Myth of Rescue (1997) trekt met betrekking tot de stelling dat Pius XII, dat de katholieke kerk meer had kunnen doen om de joodse bevolking van Europa te redden, bijvoorbeeld door een publieke veroordeling van de Endlosung der Judenfrage. Rubinstein stelt: ‘Naar alle waarschijnlijkheid - een waarschijnlijkheid vermoedelijk grenzend aan bijna-zekerheid - had Hitler zich in het geheel niet bekommerd om welke uitspraak ook over de joden van het Vaticaan (dat het nazi-antisemitisme had veroordeeld voor de oorlog begon). In theorie, en achteraf bezien, had de paus alle katholieke leden van de SS (of van de nazipartij) kunnen excommuniceren, hoewel het enige waarschijnlijke gevolg | |
[pagina 599]
| |
van een dergelijke uitspraak zou zijn geweest dat de nazi's de paus als een agent van het “joodse bolsjewisme” en een bedrieger hadden veroordeeld. Het Vaticaan had meer invloed op katholieke satellietstaten zoals Hongarije, die het met goed gevolg aanwendde wanneer het maar kon.’Ga naar eind17 En daarnaast concludeert Rubinstein: ‘Het kan niet krachtig genoeg worden benadrukt, dat de verantwoordelijkheid voor de holocaust alleen en geheel berust bij Adolf Hitler, de SS en hun medeplichtigen, en bij niemand anders. Bij het zoeken naar een rationele verklaring voor de grootste misdaad van de moderne geschiedenis, is het belangrijk dat we geen schuld toeschrijven aan hen die onschuldig waren.’Ga naar eind18 Deze twee conclusies zijn meer in overeenstemming met het nu bekende bewijsmateriaal, en daarmee veel belangrijker dan alles wat Kertzer en Goldhagen in hun met zoveel tromgeroffel aangekondigde boeken naar voren brengen. Kertzer en Goldhagen mogen in de publiciteit veel succes hebben gehad, hun boeken mogen hoge verkoopcijfers halen - een wezenlijke bijdrage aan de historisch-wetenschappelijke kennis van de problematiek van de katholieke kerk en de Endlösung der Judenfrage hebben zij niet geleverd, en zij hebben deze problematiek al helemaal niet in een nieuw perspectief weten te plaatsen. |
|