Streven. Jaargang 71
(2004)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 542]
| |
Erik Martens
| |
[pagina 543]
| |
dat eveneens eindigt bij de dood, beter weergeeft? In elk geval heeft het blijspel (het spel met het blije einde) in dat perspectief iets tegennatuurlijk, want mooie liedjes, zo zegt het spreekwoord, duren niet lang. Het aangename is in dit bestaan van korte duur. Voor de langspeelfilm, die in tegenstelling tot de omschrijving ervan, kort duurt, maximum twee uur, klopt de volkswijsheid perfect. De meeste publieksfilms brengen mooie korte liedjes: in negentig procent van de gevallen gaan ze over een jongeman, die, nadat hij de nodige obstakels heeft overwonnen, uiteindelijk een beloning in ontvangst mag nemen. Meestal in de vorm van een aantrekkelijke jonge vrouw; vaak is er ook nog een bijkomende bonus. Die harmonieuze uitkomst wordt getoond in een context die laat uitschijnen dat het voortaan met deze mensen wel goed zit, dat ze nog lang en gelukkig zullen leven, dat hun verliefdheid eeuwig zal blijven duren en dat ze gespaard zullen blijven van leverkanker en Parkinson. Films die dat heel nadrukkelijk stellen, noemen we escapistisch vermaak, want ze proberen ons de harde realiteit van het leven te doen vergeten. De grote meerderheid van de films die worden gemaakt, hoort thuis in deze categorie. Waardevolle films moeten een zware teneur hebben, vinden wij. Vreemd, als je er even bij stilstaat. Met de andere kunsten is het net hetzelfde gesteld: kunstwerken die het lijden in beeld brengen, ervaren we als diepgaand; kunstwerken die de mooie, luchtige en vrolijke kant van het bestaan belichten, catalogiseren we als frivool of oppervlakkig. Alleen afzien heeft gewicht.
* * *
Ervan uitgaande dat mooie liedjes niet lang duren, is er in een langere langspeelfilm meer kans dat storende elementen het feest komen bederven. Dat is alleszins het geval in een film als La Meglio GioventùGa naar eind[1], die in België en in tal van andere landen vanwege zijn uitzonderlijke lengte in twee delen in de zalen werd uitgebracht. Even voor de volledigheid: oorspronkelijk was de film bedoeld als zesdelige televisieserie. Maar omdat de RAI twijfels had over het kijkerspotentieel van de reeks, heeft ze het project een tijdlang in de kast laten liggen. De kijkcijfers van de Italiaanse openbare omroep waren op dat moment (begin 2003) niet zo best, en men vreesde dat een zware televisieserie als die van Marco Tullio Giordana, de marktpositie alleen maar kon verslechteren. Intussen kwam het filmfestival van Cannes dichterbij, en omdat de producenten van La Meglio Gioventù (na de bekroning van La Stanza del Figlio van Nanni Moretti) een goede relatie onderhielden met de festivaldirectie, werd besloten de reeks in één keer te vertonen in de marge van het festival. Sinds de enthousiaste reacties in Cannes is de televisiereeks een tweede leven | |
[pagina 544]
| |
begonnen als lange langspeelfilm in het bioscoopcircuit. Ondanks de ongewone lengte van zes uur bereikte La Meglio Gioventù in verschillende landen over heel de wereld een opmerkelijk breed publiek. Dat succes is verrassend omdat La Meglio Gioventù heel specifiek Italiaanse materie behandelt, namelijk de politieke, culturele en sociale geschiedenis van de voorbije veertig jaar, maar dan, zoals gezegd, beperkt tot de Italiaanse landsgrenzen. Een dergelijke lokale thematiek heeft doorgaans tot gevolg dat het bereik van dat soort producties beperkt blijft tot het land van oorsprong. één land verder weet men immers niet meer waar de cineast het over heeft. In elk geval heeft die lokale, Italiaanse, invalshoek hier anders gewerkt. Hoewel daar natuurlijk aan toegevoegd moet worden dat de Italiaanse geschiedenis van de voorbije veertig jaar sterk lijkt op de geschiedenis van om het even welk westers land in dezelfde periode. De opkomst van de audiovisuele media en de popcultuur hebben een aantal herkenningspunten gecreëerd die een universele betekenis hebben gekregen. Hoe het ook precies in elkaar zit, feit is dat een zeer aanzienlijk aantal kijkers van verschillende nationaliteiten iets van zichzelf heeft herkend in de personages die Marco Tullio Giordana opvoert in zijn film. Voor wie de film gemist heeft is er goed nieuws: de reeks is intussen aangekocht door de Vlaamse zender Canvas en zou in het najaar al worden uitgezonden. La Meglio Gioventù is, zoals gezegd, een bezinning over een stuk recente Italiaanse geschiedenis. Tegen die historische achtergrond tekent Giordana met veel liefde en toewijding de existentiële perikelen van een kleine kern hoofdpersonages. Om tegelijk het brede spectrum van de geschiedenis aan bod te laten komen, situeren scenaristen Sandro Petraglia en Stefano Rulli de personages op strategische plekken in de samenleving. Centraal staan de twee broers Carati: Nicola en Matteo, de ene een psychiater die zijn leven in het teken stelt van de geesteszieken, de andere een politierechercheur. Via hun twee tegengestelde temperamenten zien we hoe de tijd op verschillende manieren inwerkt op verschillende mensen. Samen met de twee broers verschijnen een handvol vrienden en geliefden in beeld: Giorgia, Giulia, Mirella, de arbeider Vitale, de hoge functionaris Carlo en een zus in het gerechtelijke apparaat. Allemaal samen voldoende aanknopingspunten voor de moeilijkheden rond Fiat, de studentenrevoltes, de Rode Brigades, de maffia, enzovoort. Interessant is dat veel van die cruciale episodes van twee kanten worden belicht: Matteo heeft als politierechercheur te maken met de Rode Brigades, Giulia is er lid van, Carlo een doelwit. Diezelfde Carlo verdedigt als econoom de herstructureringen bij Fiat, Vitale ondervindt er de klappen van. Toevallig zijn we telkens op de cruciale momenten op de juiste plek: we gaan van Rome naar Firenze, Turijn, Bologna, Palermo en Toscane, maar de constructie is voldoende elegant, of beter, relevant | |
[pagina 545]
| |
om de kijker de naden van de structuur te doen vergeten. Leuk vind ik de extreme vorm die de klassieke tegenstelling tussen Noord en Zuid aanneemt in deze film. Nicola droomt van het ‘zuivere’ Noord-Europa, met zijn transparantie, zijn heldere luchten en onbezoedelde geesten. Het chaotische, vuile, ondoorzichtige Italië is daarvan de perfecte tegenhanger. La Meglio Gioventù ontsnapt ook zelf niet helemaal aan die tegenstelling. Giordana biedt in elk geval niet de haarscherpe analyse van een Bergman in Scènes uit een huwelijksleven - ook zo'n kroniek. La Meglio Gioventù is meer zuiders, meer barok getint. De emoties laaien hoog op en tranen vloeien in beken. Met open mond kijken we toe, want de dramatische kwaliteit, de draagwijdte en de gedrevenheid van de vertelling zijn van die aard dat ze de toeschouwer onverbiddelijk aan het scherm kluisteren. Marco Tullio Giordana, La Meglio Gioventù (2003), Nicola en Matteo
Hoe komt het eigenlijk dat we zo blijven toekijken? Ik heb niet het gevoel dat dat is omdat de vertelling of de personages zo gaaf zijn, of omdat de beeldtaal zo esthetisch of cinematografisch hoogstaand is. La Meglio Gioventù staat bijvoorbeeld erg dicht bij de televisiesoap. Het melodrama is maar een paar stappen verder, en nogal wat wendingen zijn voorspelbaar. Waarom blijven we dan kijken, zes uur lang? Mijn hypothese is dat we geraakt worden door de basso continuo van deze film: een ononderbroken weemoedige grondtoon die aansluit bij een gevoel dat in iedereen sluimert en dat door Giordana heel vaardig wordt bespeeld. Een belangrijk onderdeel daarvan is de existentiële ervaring | |
[pagina 546]
| |
dat het leven ons ontsnapt. Hoezeer we ons lot ook in handen nemen, de invulling ervan ontglipt ons. Ons leven wordt voor een groot deel bepaald door de context waarin we leven, door de geschiedenis en vooral door het toeval. Onze identiteit is niet alleen dat stuk eigen pad dat we hebben geëffend, maar ook de optelsom van onze gemiste kansen. Ons medeleven met de hoofdpersonages in deze film is niet onschuldig, het is tegelijk ons medeleven met onze eigen mislukkingen: zelfmedelijden dus. Door de respectvolle manier waarmee Giordana die mislukking in beeld brengt, krijgt de volharding waarmee we ondanks de tegenslagen doorgaan, een heroische kwaliteit. Die invalshoek heeft een therapeutisch, een troostend effect. Ons falen was inderdaad mislukking, verlies, maar het was eerbaar, want falen is een essentieel onderdeel van ons mens-zijn. Eens flink onderuit gaan stimuleert bijvoorbeeld nederigheid en deemoed, het maakt ons menselijker, ook in onze houding tegenover onze medemensen. Afzien is ook een louterende ervaring.
* * *
Er is nog een tweede reden waarom ik deze film in dit nummer naar voren haal. Naar aanleiding van de Belgische bioscooprelease van La Meglio Gioventù had ik vorig jaar een gesprek met Marco Tullio GiordanaGa naar eind[2]. Wat me tijdens dat interview sterk had getroffen - tijdens het bekijken van de film was het me niet opgevallen -, was de omschrijving waarmee hij zijn generatie typeerde. Toen ik Giordana vroeg naar de aanleiding van zijn terugblik op de geschiedenis van zijn generatie, antwoordde hij het volgende: ‘Heel wat elementen komen inderdaad uit het leven van Sandro Petra-glia en Stefano Rulli [de twee scenaristen, EM], maar het is zeker geen autobiografie. Er is ook een veeleer abstracte kant aan de hele constructie. Ik ken Sandro en Stefano heel goed, ik had ook al met hen samengewerkt voor het scenario van mijn film Pasolini, un delitto Italiano, en ik hield erg van hun aanpak. Toen ik hun scenario voor deze film las, was ik echt ontroerd, omdat het niet alleen het verhaal van hun leven, maar ook dat van mijn generatie vertelt. Ook voor mij is het een soort autoanalyse, hoewel er niets concreets in staat dat verband houdt met mijn persoonlijk verhaal. Maar er zijn veel personages waar ik vrienden in herken, mensen uit mijn omgeving die zich in die tijd zo gedroegen. | |
[pagina 547]
| |
in deze generatie en vreemd genoeg is dat niet overgegaan op de kinderen. Die kinderen hebben beter geleefd dan hun ouders, met meer rijk-dom, en toch waren ze ongelukkig. Dat gevoel is geëxplodeerd aan het einde van de jaren zestig. Het resultaat was een sociale malaise die moeilijk te begrijpen valt, maar die alle landen in Europa heeft aangedaan. Niet alleen Italië, heel het westen en ook de Verenigde Staten. We wilden dat gevoel niet uitleggen, maar het tonen...’ La Meglio Gioventù is voor Giordana het verhaal van een ongelukkige generatie. De generatie van achtenzestig een depressieve generatie? Was achtenzestig dan niet de generatie van de verbeelding aan de macht, van de euforische revolte, van de jeugd met onbegrensd vertrouwen in de toekomst? Marco Tullio Giordana, La Meglio Gioventù (2003), Matteo als politierechercheur
We moeten oppassen dat we niet veralgemenen. Het thema is complex. Om te beginnen is het gevoel van malaise ook in Giordaná s film niet homogeen verdeeld over alle personages. De één heeft er duidelijk meer last van dan de ander. De tegenstelling tussen de twee protagonisten, Nicola en Matteo, is sprekend op dat vlak: hoewel beide broers geboren zijn met elk hun gaven, hebben zij niet allebei evenveel talent voor het leven meegekregen. Matteo beschikt niet over de nodige emotionele weerbaarheid om zich over tegenslagen heen te zetten. Al heel vroeg in de film lijkt hij de kansen op geluk op te geven. Zijn professionele carrière bij de politie heeft iets van een langgerekte zelfmoordpo- | |
[pagina 548]
| |
ging. Zijn broer Nicola daarentegen geeft zich op emotioneel vlak minder snel gewonnen. Hij wordt beschadigd, geblutst door de opdoffers die het leven voor hem in petto heeft, maar niet gekraakt. En om het helemaal ingewikkeld te maken, eindigt de film voor hem overigens met een lang uitgestelde romantische ontknoping, die voor sommige kijkers na alle gebeurtenissen in de film mogelijk wat zoeterig overkomt. Maar ook dan nog heeft dit late geluk een zeer melancholisch karakter. Het is winst gemarineerd in verlies. De geëxalteerde blijmoedigheid van de jeugd is ver weg. Dat geluk heeft niets te maken met extase, het heeft de sereniteit van oudemensengeluk. Marco Tullio Giordana, La Meglio Gioventù (2003), Nicola in de inrichting waar hij werkt als psychiater
* * *
Tot voor kort vertoonde het dominante discours over de generatie van achtenzestig een veeleer beschuldigende toon. Cultuurcritici verweten de achtenzestigers een gebrek aan standvastigheid. Het idealisme was erg snel opgebrand en al gauw kozen de revolutionairen van weleer het zekere voor het onzekere. De verbetering van de wereld moest plaats ruimen voor de verbetering van het persoonlijk comfort, de carrière. Bij Giordana is de teneur omgekeerd: hij betreurt dat het idealisme van toen in een aantal cenakels verhard is en dat het, zoals in Italië, aanleiding heeft gegeven tot geweld en destabilisering. Het probleem met | |
[pagina 549]
| |
achtenzestig is voor Giordana dat het zo lang op realisme en op matiging heeft moeten wachten en daardoor intussen zo veel schade heeft berokkend. Het politieke extremisme van de contestatie was een vergissing, meer nog, het was een symptoom van collectieve waanzin. Opmerkelijk is ook het onderscheid dat hij maakt tussen de openheid die er ontstond vóór 1968 en de ontsporing ervan nadien. Giordana: ‘Voor een stuk heb ik deze film gemaakt om Italië uit te leggen aan het buitenland. In de hoop dat mensen er ook iets van hun eigen geschiedenis in herkennen. Ik zie La Meglio Gioventù niet alleen als een Italiaanse film, in essentie is dit voor mij het verhaal van jonge Europeanen. Ik denk aan de overstroming van Firenze in 1966. Ik was daar bij samen met mijn vrienden. We waren zestien. Twintig jaar later heb ik ontdekt dat ook mijn scenaristen er waren. In Firenze waren er op dat moment jongeren uit de hele wereld bij elkaar om te helpen. De generositeit waarmee dat gebeurde, was iets dat aan de politiek voorafging. Ik heb er geleerd dat er geen enkel verschil is tussen een jonge Italiaan en een jonge Fransman, Belg, Duitser of Nederlander. We waren met dezelfde dingen bezig, we waren in staat iets te doen voor anderen, niet voor het geld of voor een politieke zaak. Voor mij is die episode veel belangrijker dan 1968, want toen kwam de politiek erbij. Van dan af was er altijd iemand die zijn gelijk wilde halen. Er kwam een element van strijd, van wedijver bij. Firenze in 1966 was nog pure edelmoedigheid. Over 1968 is al vaak verteld in films, maar over wat eraan voorafging veel minder. Nochtans zijn die jaren belangrijk om te begrijpen hoe we ertoe kwamen ons los te rukken uit de greep van de familie, hoe we de wereld wilden ontdekken, ervaringen uitwisselen met andere jongeren, meisjes ontmoeten. De opvoeding was in die tijd nog heel repressief, er was geen seksuele vrijheid. Al die elementen samen hebben mei achtenzestig voorbereid. Firenze 1966 had iets puurs, er was dat sterke verlangen om uit zichzelf te treden; vanaf 1968 kreeg dat verlangen iets pathologisch: het werd een on-vermogen om de andere te accepteren. Het geweld en het terrorisme zijn er dan bijgekomen, er trad een rigiditeit op, een gevoel dat alleen ik besta en jij niet. Op dat moment is mijn liefde voor de politiek dan ook weggesmolten.’ * * *
Toeval of niet, op ongeveer hetzelfde moment filmen ook twee andere grootheden van de Italiaanse cinema hun testament van achtenzestig. Marco Bellocchio heropent met Buongiorno, notteGa naar eind[3] de zaak Aldo Moro. Hij laat het verhaal van extreem-links in Italië vertellen door de jonge brigadiste Chiara, die bij de kidnapping van en de moord op Aldo Moro | |
[pagina 550]
| |
betrokken is. Haar personage staat opvallend dicht bij dat van Giulia, Nicola's vrouw in La Meglio Gioventù, die net zoals Chiara aansluiting vindt bij het extreem-linkse terrorisme. Waarom lieten jonge mensen zich daartoe verleiden? Uit gebrek aan talent voor het leven? Omdat ze de flexibiliteit missen om het leven te accepteren zoals het is, in zijn verwarrende complexiteit, in zijn gebrek aan eenduidigheid? Giordana lijkt die richting uit te gaan: het is ook niet toevallig dat, hoewel de politierechercheur Matteo en de terroriste Giorgia zich in het tegengestelde kamp bevinden, hun psychologisch profiel heel dicht bij elkaar ligt. In The DreamersGa naar eind[4] brengt een derde Italiaanse cineast het magische mei achtenzestig ter sprake. Bernardo Bertolucci laat een Amerikaan en een Parijse tweeling verbroederen aan de vooravond van de straatrevolutie in Parijs. Ze vinden elkaar op cinefiel en seksueel vlak, maar het eindoordeel van Bertolucci over het ‘barricadenengagement’ is bijzonder afwijzend. De titel (‘De dromers’) verraadde het al: Bertolucci is inderdaad, zoals Bellocchio en Giordana, bits in zijn analyse van het engagement van zijn generatie. Het was naïef en blind. Drie Italiaanse filmmakers, alle drie met beide benen in de generatie van de contestatie, verwijzen de euforie van hun jeugd naar de prullenmand van de geschiedenis.
* * *
Na de manische opstoot volgt de depressieve terugval. Die is op bijna exemplarische wijze te bewonderen in de jongste film van de Canadees Denys Arcand, Les invasions barbaresGa naar eind[5], een film die heel wat aandacht kreeg in de pers en op de verschillende festivals. Hij won onder meer prijzen in Cannes (beste actrice, beste scenario), een reeks Césars en ten slotte de Oscar voor de beste niet-Engelstalige film van 2004. In Les invasions barbares organiseert Denys Arcand een reünie voor de personages die hij zeventien jaar eerder opvoerde in Le déclin de l'empire américain. Veel van die personages lijden aan een post-achtenzestig-depressie, vooral het hoofdpersonage Rémy, die de balans opmaakt van zijn leven. Hij heeft net van de dokter te horen gekregen dat hij niet meer zal genezen van zijn kanker. Met de hulp van zijn zoon worden de vrienden van weleer verzameld rond het ziekbed. Aan het einde van de film nemen we samen met het gezelschap afscheid van Rémy. En zoals in La Meglio Gioventù krijgen ook hier de emoties af en toe wat te veel de overhand. Rémy is een product van de revolutionaire jaren zestig: hij heeft er flink op los geleefd, heeft vele vrouwen bemind en is in wezen altijd dezelfde rakkerse rebel gebleven. Vandaag zijn de tijden veranderd en lijkt Rémy voor de jongere generatie een fossiel uit een ander tijdperk. | |
[pagina 551]
| |
Rémy voelt pijnlijke vragen op zich afkomen: heeft zijn leven wel zin gehad, of is hij er net in geslaagd alles wat waarde had uit zijn leven te weren? Was het allemaal vrijblijvend vertier en potsierlijkheid? Hij vreest ervoor. Gelukkig voor Rémy is het oordeel van de cineast vrij mild. Waarschijnlijk omdat ze op mekaar lijken.
* * *
Wat moeten we daar allemaal van denken? Bekijken we vandaag inderdaad het leven een stuk zwarter dan we dat vroeger deden? Laten we toch maar oppassen met die conclusie, want gewoonlijk worden we er nogal snel toe verleid ons eigen tijdsgewricht te overschatten. We beweren gemakkelijk dat we ons op een kruispunt in de evolutie bevinden en dat het voortaan allemaal veel beter of veel slechter zal gaan dan ooit tevoren. Naar alle waarschijnlijkheid hadden mensen drieduizend jaar geleden ook al hun depressies. Misschien hadden ze er alleen, objectief bekeken, meer reden toe, of andere redenen. U voelt mij al aankomen: enerzijds, anderzijds, tegelijk, misschien, wie weet. Maar ik ga door en ik stel dan toch maar dat je anderzijds moeilijk kunt ontkennen dat onze samenleving, ons leven, er helemaal anders uitziet dan honderd jaar geleden. Heel wat functies die vroeger door de familie werden beheerd, werden overgenomen door de maatschappij: de zorg voor zieken, ouderen en mindervaliden bijvoorbeeld. Film en vooral televisie hebben het sociale leven grondig veranderd. Elke nieuwe verworvenheid van de technologie, zoals het internet of de gsm, wijzigt niet alleen de economie, maar ook heel onze manier van samenleven. Veel van die evoluties wijzen in de richting van een toenemende individualisering. Meer vrijheid, meer autonomie, ook meer recht op ‘virtualiteit’ voor het individu. We vinden het vanzelfsprekend dat we ons leven invullen zoals we ons dat zelf verbeelden. De keerzijde van de medaille is dat ook de eenzaamheid toeneemt. We benadrukken onze uniciteit, maar daarmee installeren we tegelijk een principiële factor van vervreemding tegenover al het andere. Niemand kan ons echt begrijpen, want we zijn allemaal volstrekt uniek. Opnieuw, we moeten voorzichtig zijn in onze conclusies, want, wie weet, misschien slaat morgen alles radicaal om en duiken we halsoverkop in het decennium van de universele verbroedering. De realiteit gaat haar eigen gang. Ook al hebben we in de jaren zestig van de vorige eeuw collectief gemeend dat niet die werkelijkheid, maar onze dromen het laatste woord hebben. Misschien heeft onze verbeelding ook wel degelijk het laatste woord, maar die maakt het leven er niet altijd eenvoudiger op. Om met Giordana te eindigen: | |
[pagina 552]
| |
‘We leven vandaag in een geprivilegieerde situatie, ook al zitten we met werkloosheid. Die situatie heeft de ruimte gecreëerd om na te denken en brengt de verbeelding op gang. Daardoor ga je vanzelf het bestaan compliceren en als gevolg daarvan ben je ongelukkig. De malaise is een luxe.’ |
|