| |
| |
| |
Forum
Eigen verkiezingen eerst
Mogen de verkiezingen voor verschillende bestuursniveaus tegelijk plaatsvinden? Of moet elke stembusgang beperkt blijven tot het aanduiden van vertegenwoordigers op één enkel niveau. Het zijn vragen die de Belgische politieke wereld de laatste maanden niet onberoerd laten. Tot de voorstanders behoren intussen zowat alle politieke partijen en hun politiek personeel. Wetstraatjournalisten en politieke wetenschappers hielden elkaar tot voor kort ongeveer in evenwicht. In de aanloop naar de regionale en Europese verkiezingen van juni 2004 blijkt echter ook de laatste categorie meer en meer het kamp te kiezen van de pleitbezorgers voor het samenvallen van verkiezingen voor verschillende parlementen. Tenminste, als we het aantal publieke tussenkomsten in kranten en andere media mogen gebruiken om voor- en tegenstanders te tellen. Tijd dus voor een tegendraadse visie. Deze bijdrage zal uitmonden in een stevig pleidooi om elk bestuursniveau zijn eigen verkiezing te gunnen. Eigen verkiezingen eerst als het ware. Vooraleer ik de argumenten voor afzonderlijke verkiezingen opsom, schets ik eerst even het probleem en zet ik de argumenten van de tegenstanders van afzonderlijke stembusgangen op een rijtje.
| |
Probleemstelling
De mogelijkheid dat verkiezingen voor verschillende parlementen zouden samenvallen werd voor het eerst geschapen toen in 1979 de allereerste rechtstreekse verkiezingen voor het
| |
| |
Europese Parlement werden georganiseerd in de negen lidstaten van de toenmalige Europese Gemeenschap. Vóór 1979 werden de Europese vertegenwoordigers afgevaardigd vanuit de nationale parlementen: sommige Belgische volksvertegenwoordigers hadden met andere woorden een dubbele opdracht: nationaal en Europees parlementslid, waarbij de nadruk vooral lag op de eerste functie. Onder meer door die indirecte samenstelling en de daarmee samenhangende lage frequentie van bijeenkomsten woog het Europese Parlement erg licht in de Europese besluitvorming. De voorstanders van een volwaardig Europees Parlement zagen in de rechtstreekse verkiezingen een belangrijke stap voorwaarts om het Europese bestuursniveau de nodige erkenning te geven. De opwaardering van het Europees Parlement was trouwens de reden waarom de Britten zich lange tijd tegen een directe verkiezing hebben verzet. Het compromis uit de jaren zeventig bestond er dan ook in dat het Europees Parlement direct verkozen kon worden, maar dat legislatieve en con-trolerende bevoegdheden minimaal bleven. Het samenvallen van de Europese verkiezingen met binnenlandse verkiezingen bleef echter in België twintig jaar lang slechts een theoretische mogelijkheid. De Europese legislatuur van vijf jaar en de Belgische van vier jaar zorgden, ondanks de politieke instabiliteit van de jaren tachtig, nooit voor gelijktijdige verkiezingen: de Europese vonden plaats in 1979, 1984, 1989 en 1994, terwijl de nationale verkiezingen vielen in 1981, 1985, 1987, 1991 en 1995.
In 1995 vonden in België voor de eerste keer gelijktijdig verkiezingen plaats voor twee verschillende assemblees: niet voor de Europese en de nationale hoge vergaderingen, maar wel voor de federale (ex-nationale) en regio-nale parlementen. Door de Sint-Michielsakkoorden kregen de deelstaten immers ook rechtstreeks verkozen parlementen. Regionale parlementaire ver-tegenwoordigingen bestonden al vanaf de eerste staatshervormingen, maar de cultuurraden (1971) en de raden van de Gemeenschappen en de Gewesten (1980) kenden net als het Europese Parlement vóór 1979 het systeem van het dubbelmandaat. De Vlaamse Raad bijvoorbeeld bestond uit de rechtstreeks verkozen leden van de Nederlandse taalgroep van de Kamer en de Senaat, en uit de rechtstreeks verkozen volksvertegenwoordigers en senatoren van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, in zoverre die hun eed eerst in het Nederlands hadden afgelegd. Naast de beperkte bevoegdheden was dit systeem van indirecte vertegenwoordiging de belangrijkste reden voor de zwakke positie van de regionale raden - een situatie die ook het Europees Parlement decennialang gekend had. De rechtstreekse verkiezing moest hieraan verhelpen. Tegelijk konden met afzonderlijk georganiseerde stembusgangen ook de autonomie en de bevoegdheden van het regionale niveau in de verf worden gezet. Die eerste directe verkiezing van de volwaardige deelstaatparlementen viel in 1995 en 1999 echter samen met de verkiezingen voor het federale parlement. In 1999 kwamen daar ook nog eens de Europese verkiezingen op dezelfde dag bij.
| |
| |
Vanaf 1999 werd de parallelle organisatie van de regionale en federale verkiezingen weer losgelaten. De regionale verkiezingen vinden nu om de vijf jaar plaats, zonder de mogelijkheid tot vroegtijdige verkiezingen vanwege de invoering van het zogenaamde ‘legislatuurparlement’. (De regering kan wel ‘vallen’, maar in dat geval moet er een nieuwe meerderheid gevonden worden binnen de bestaande parlementaire machtsverhoudingen.) De federale verkiezingen worden dan weer om de vier jaar georganiseerd, tenzij de federale regering voor het einde van die vier jaar ‘valt’ (op het federale niveau bestaat de regel van het legislatuurparlement niet) en er eerder verkiezingen moeten plaatsvinden. De Europese verkiezingen, ten slotte, vinden om de vijf jaar plaats. Het parlementaire systeem op het Europese niveau is totaal anders georganiseerd (er is bijvoorbeeld geen Europese regering die stoelt op een politieke meerderheid in het Europese Parlement), maar het heeft met het Belgische regionale parlementaire systeem gemeen dat er geen vroegtijdige verkiezingen kunnen plaatsvinden. Het is met andere woorden door de invoering van het legislatuursysteem op het regionale niveau dat vanaf 1999 (en dus ook in 2004) de regionale en de Europese verkiezingen samen worden georganiseerd.
| |
Argumenten vóór gelijktijdige verkiezingen
Dat de discussie over het samenvallen van verkiezingen wordt aangewakkerd in de aanloop naar de stembusgang van juni 2004, lijkt er op het eerste gezicht op te wijzen dat de Europese verkiezingen als een problematisch element in de discussie gezien worden. Maar dat is niet het geval. Het is niet zozeer de gelijktijdige regionale en Europese stembusgang in juni 2004 die de aan-leiding vormt om het punt op de agenda te zetten, maar wel het feit dat de regionale verkiezingen al een jaar na de federale verkiezingen volgen. Steeds meer politici en academici zien in die snelle opeenvolging ernstige problemen voor de werking van ons politiek bestel en pleiten voor (grond)wettelijke ingrepen om regionale en federale verkiezingen opnieuw te laten samenvallen. Radicale voorstanders pleiten zelfs voor het invoeren van een legislatuur-parlement van vijf jaar op federaal niveau, zodat voortaan de regionale, federale en Europese verkiezingen om de vijf jaar op dezelfde dag georganiseerd worden. Enkel de lokale verkiezingen (om de zes jaar) zouden dan nog afzonderlijk plaatsvinden.
Wat zijn nu de argumenten van de voorstanders van dat systeem? Uit hun pleidooien onthoud ik er drie. Het eerste en belangrijkste argument dat steeds weer komt bovendrijven, en dat vooral door de politici zelf gegeven wordt, is dat de snelle opeenvolging het regeren erg moeilijk, zoniet onmogelijk maakt. Dat zou je het beleidsargument kunnen noemen. In de huidige specifieke situatie zou dat betekenen dat federale parlements- en regeringsleden hun hoofd niet bij hun federale werk kunnen houden omdat ze steeds maar weer aan de regionale verkiezingen moeten denken, Regeren en oppositie voeren gaan niet samen met
| |
| |
campagne voeren, zo luidt het. Voeg dus de verkiezingen samen, zodat er opnieuw meer tijd is tussen de electorale campagnes en er meer ruimte vrijkomt om te regeren. Het tweede argument is het zogenaamde democratie-argument. Dat houdt in dat de burgers, de mensen of het volk (al naargelang een liberaal, een socialist of een christen-democraat aan het woord is) niet graag gaan ‘stemmen’. Kiezers houden niet van politiek, wie zouden de politici dan zijn om ze van het tegendeel te overtuigen. Dat maakt de beruchte kloof alleen maar groter. Val het electoraat met andere woorden zo weinig mogelijk lastig met verkiezingscampagnes en roep het maar eens in de vijf jaar of zo naar het stemhokje. En schaf dan ook maar meteen de opkomstplicht af, want ‘politiek’ interesseert de mensen toch niet. (Het is overigens wel een beetje vreemd dat deze argumenten ook aangehaald worden door de voorstanders van het invoeren van bindende referenda.) Het derde en laatste argument is van institutionele aard. Het stelt dat afzonderlijke verkiezingen voor regionale en federale parlementen alleen maar zin hebben in volwaardige federale systemen. België zou dit vooralsnog niet zijn omdat er geen federale partijen bestaan, omdat de bevoegdheden tussen de niveaus onvoldoende afgelijnd zijn en omdat ons federale systeem geen asymmetrische coalities zou kunnen verdragen.
| |
Argumenten tegen
Laat me de drie argumenten één voor één ontkrachten in een stevig pleidooi in het voordeel van afzonderlijke verkiezingen voor elk bestuursniveau. Ten eerste het beleidsargument. Verkiezingen op een ander niveau inroepen om te verantwoorden dat je op het niveau waarop je verkozen bent niet voluit kan gaan, kan bezwaarlijk als een doorslaggevend argument wor-den beschouwd. Volksvertegenwoordiger en minister mogen dan al geen alledaagse beroepen zijn, toch kunnen ook zij zich niet onttrekken aan de wetmatigheden waaraan andere, meer modale werknemers onderhevig zijn. Of men nu in privé-verband of in overheidsdienst werkzaam is, iedereen wordt verondersteld de taken uit te voeren die in zijn contract vermeld staan. Parlementsleden moeten wetten maken en de regering controleren, terwijl ministers moeten besturen en een degelijk beleid moeten voeren in overeenstemming met de wensen die de kiezer geuit heeft. Niets meer of minder. Verkiezingen op een ander niveau mogen daar hoegenaamd geen belemmering voor zijn. De bevoegdheden in België zijn exclusief genoeg om op elk niveau een afzonderlijk beleid te kunnen voeren. De echte reden waarom de bestuurlijke activiteit, in de huidige situatie van het federale niveau, op een lager pitje staat in de aanloop naar verkiezingen op het regionale niveau, is uiteraard omdat verkiezingen op een ander niveau oneigenlijk aangewend worden om populaire politici voor korte of lange tijd naar een ander niveau over te hevelen. In het minst slechte geval verdwijnen de verkozenen naar hun nieuwe niveau en dan komt enkel de continuïteit op het niveau waar ze oorspronkelijk verkozen
| |
| |
waren in het gedrang. In het meest ergerlijke scenario duiken de verkozen politici toch weer op in hun oude omgeving, en dan wordt eigenlijk de spot gedreven met de kiezers die hun burgerplicht nog wel serieus nemen. Of zo'n ‘huppelstrategie’ nu vooraf werd aangekondigd of niet, verandert niets aan het misprijzen voor de kiezer. Helemaal aanstootgevend wordt het trouwens wanneer politici kandidaat zijn op twee verschillende lijsten voor twee verschillende bestuursniveaus en zich het recht voorbehouden achteraf te kiezen waar ze zullen zetelen. Kortom, indien politici consequent en politiek eerlijk zijn en blijven zetelen op het niveau waar ze verkozen worden, dan zou er zelfs geen discussie gevoerd moeten worden over het beleidsargument. Ik weet het wel, in tijden van politieke marketing en overmediatisering van het politieke bedrijf moeten boegbeelden telkens weer uitgespeeld kunnen worden. ‘En als wij het niet doen, dan doen de anderen het wel en slaan we onze eigen ruiten in.’ Vanuit partijpolitiek standpunt zijn die strategieën dus nog enigszins te begrijpen. Maar dat betekent nog niet dat journalistieke en academische Wetstraat-watchers moeten capituleren voor de campagnelogica van de politieke partijen. Zij hebben integendeel de taak om vragen te stellen bij de drogargumentatie van de politici. Nog beter zou het zijn indien academici de concrete randvoorwaarden zouden uittekenen die het ‘huppel-gedrag’ van politici kunnen tegengaan, zoals het invoeren van de verplichting een mandaat ook op te nemen en het (wettelijk) bemoeilijken van een dubbele of zelfs meervoudige kandidaatstelling.
Het democratieargument van de voorstanders van gelijktijdige verkiezingen komt neer op een waarschuwing voor nog meer vervreemding en afkeer van ‘de politiek’ indien de kiezer te vaak naar het stemhokje wordt geroepen. Bovendien maakt de kiezer toch geen onderscheid tussen al die verschillende niveaus, dus kunnen de verkiezingen net zo goed samenvallen. Ook dit tweede argument klinkt op het eerste gezicht goed, maar er kan evenzeer tegen ingegaan worden. Om te beginnen is het vreemd dat het argument over de onkunde van de kiezer om de niveaus uit elkaar te houden, aangehaald wordt door politici die ‘de mensen’ en hun equivalenten de hemel in prijzen. Als men er - overigens terecht - van uitgaat dat de kiezer verstandig genoeg is om politiek relevante kennis te verwerven, waarom zou hij dan dom moeten gehouden worden door alle niveaus en de respectieve beleidsopties op één hoop te gooien? Is het dan niet veeleer de taak van de politici om (via de massamedia) te investeren in het uitleggen van de complexiteit van de huidige politieke context? Is het niet veeleer zo dat juist het genereren van wat meer kennis en interesse de kloof wat kan helpen dichten? Het lijkt toch niet te hoog gegrepen te veronderstellen dat het democratische gehalte van de verkiezingen juist verhoogd wordt door ervoor te zorgen dat de kiezer een meer gefundeerde keuze kan maken tussen de gepresenteerde beleidsopties. Informatie over de redenen waarom er verschillende niveaus nodig zijn en
| |
| |
over de bevoegdheden van de verschillende niveaus is juist een stap in de richting van het herstel van het vertrouwen. Ervan uitgaan dat het de burger toch niet interesseert te weten waarvoor hij eigenlijk stemt, is kiezen voor een bestendiging van ‘de kloof’. Het niet laten samenvallen en dus het geregeld organiseren van verkiezingen voor verschillende niveaus creëert integendeel de kans om telkens weer de inzet van die verkiezingen en daarmee de eigenheid van het bestuursniveau in kwestie klaar en duidelijk te maken, zodat een bewuste en op mi-nimale kennis gebaseerde stem mogelijk wordt. Dat kan de legitimiteit van degenen die uiteindelijk het beleid zullen bepalen alleen maar vergroten. (Het zal niet verbazen dat deze argumenten trouwens ook gelden ten voordele van een opkomstplicht voor verkiezingen op alle bestuursniveaus.) Het is wellicht juist dat afzonderlijke verkiezingen een grote investering vergen van politieke partijen. Indien echter de logica van de verschillende niveaus consequent doorgetrokken wordt, dan hoeft niet telkens bij elke verkiezing al het politiek personeel opgetrommeld te worden. Alleen diegenen die geopteerd hebben voor het niveau dat aan de beurt is, zullen dan actief campagne moeten voeren. Parlementairen en eventuele regeringsleden van de andere niveaus kunnen zich dan rustig verder van hun taken kwijten. Het verhogen van de legitimiteit door middel van geregelde en wel-afgelijnde verkiezingen moet wellicht gepaard gaan met een aantal randvoorwaarden. De belangrijkste daarvan is ongetwijfeld dat de politieke wereld veel meer zal moeten investeren in het verschaffen van informatie en het overdragen van kennis over het belang van de representatieve democratie in onze samenleving, en, meer specifiek, over de complexiteit van onze samenleving die vereist dat er meerdere bestuursniveaus nodig zijn met telkens andere bevoegdheden. Het spreekt voor zich dat bij de verspreiding van deze informatie
en kennis de rol en de verantwoordelijkheid van de massamedia erg groot is.
Het derde en institutionele argument houdt in dat ons federaal systeem niet opgewassen zou zijn tegen de hoge frequentie van verkiezingen en de mogelijke asymmetrische coalities die daaruit kunnen voortvloeien. De invoering van federale politieke partijen is inderdaad een randvoorwaarde die de slaagkansen van de voorgestelde legitimiteitsverhogende oefening aanzienlijk zouden verhogen. Ik geef toe dat dit een erg grote mentaliteitswijziging vergt. Maar in tijden dat er volop gebouwd wordt aan Europese partijen, kan dit toch ook weer geen on-overkomelijke uitdaging zijn. Ook aan de bevoegdheidsverdeling binnen België kan nog gesleuteld worden om meer homogeniteit te verkrijgen. Een herverdeling in twee richtingen (van regionaal naar federaal en vice versa) moet dan mogelijk zijn, waarbij uiteraard steeds rekening gehouden moet worden met het Europese niveau en zijn bevoegdheden. Ten derde kan het geen kwaad dat asymmetrische coalities het federale systeem onder druk zetten. En als het niet blijkt te werken, kan het altijd nog verder aangepast worden. Bovendien bestaat een milde
| |
| |
vorm van asymmetrie vandaag al zonder dat het systeem blokkeert. Dat is trouwens niet alleen binnen België het geval (Groen! wel in de meerderheid op Vlaams en niet op federaal niveau), maar ook vanuit België ten opzichte van de Europese Unie (de machtsverhoudingen in het Europees Parlement verschillen helemaal van de meerderheden op Vlaams en Belgisch niveau). In een Europees quasifederaal systeem in wording, waarin alle lagen van regionaal over nationaal of federaal tot Europees hun plaats hebben, zouden onafhankelijk van elkaar georganiseerde verkiezingen ten slotte recht doen aan de respectieve eigenheid van elk niveau.
| |
Besluit
We kunnen met andere woorden stellen dat afzonderlijke en op geregelde tijdstippen georganiseerde verkiezingen niet hoeven te leiden tot problemen voor het beleid, onze democratie of ons federaal bestel. Integendeel, een consequente houding van alle betrokken actoren kan net zorgen voor het tegenovergestelde: het dwingt politici hun werk zonder dralen verder te zet-ten (indien hun bestuursniveau niet aan de beurt is), of telkens weer uitleg te verschaffen over de onontbeerlijkheid van de deelname aan verkiezingen in ons democratisch bestel en over het verschil tussen de gepresenteerde beleidsopties. Is dit een idealistische visie op het politieke bedrijf? Wellicht is ze inderdaad veel minder pragmatisch dan de Realpolitik die er vandaag heerst. Maar gekoppeld aan de vermelde randvoorwaarden is het een visie die kans maakt op slagen en die, als ze slaagt, de legitimiteit van het po-litieke bedrijf sterk zal verhogen. Kortom, eigen verkiezingen eerst dus. Ten slotte blijft onze democratie wat ze altijd al was: een georganiseerd me-ningsverschil. Alleen kunnen de meningen in de huidige complexe wereld van elkaar verschillen op meer dan één niveau.
□ Peter Bursens
|
|