beeld van de collectie. Bij grote archieven is de informatie veel te beknopt. Een aantal archieven zijn niet opgenomen in de lijst, omdat ze daar zelf om vroegen. Om verschillende redenen wensen ze niet naar buiten te treden met hun collectie. Een veel groter probleem, dat weliswaar buiten de verantwoordelijkheid van deze publicatie valt, is dat veel audiovisueel materiaal helemaal niet ontsloten is. Kleinere archieven hebben vaak niet eens het nodige materiaal ter beschikking. In welke archieven kun je nog 35- of 16mm-film bekijken? Hoe zouden ze dan ook hun collectie kunnen beschrijven? Maar ook in de databestanden van grote archieven, zoals bijvoorbeeld dat van de openbare omroep, zitten nog gaten in de steekkaartenbak.
Het ene archief staat verder met de ontsluiting dan het andere, maar alles bij elkaar is de realiteit zo dat we eigenlijk helemaal niet precies weten welk beeldmateriaal er allemaal in en over Vlaanderen beschikbaar is. In die zin is het belangrijk dat de informatie in deze databank up-to-date wordt gehouden, zoniet dreigt de bruikbaarheid ervan met de jaren danig af te nemen. Waarom ze bijvoorbeeld niet op het internet publiceren? Dan zou het bijvoorbeeld ook mogelijk moeten worden om op trefwoord of thema te zoeken, wat binnen het huidige opzet onmogelijk is.
Om met het databankgedeelte van deze gids op een juiste manier te kunnen omgaan, hebben de samenstellers drie artikelen opgenomen die de leek vertrouwd moeten maken met de basisgeografie en de hoofdbegrippen van het territorium.
De eerste tekst, ‘Non-fictie beeldbronnen over Vlaanderen en België’, van de hand van beide redacteurs, vertrekt van de vaststelling dat het, zoals gezegd, in Vlaanderen, in vergelijking met bijvoorbeeld Engeland of Frankrijk, pover gesteld is met de inventarisering van film-, video-, televisie- en andere audiovisuele bronnen. De auteurs geven daarop een korte historiek van het ontstaan van de belangrijkste beeldarchieven en wijzen vervolgens op het toenemende belang dat vandaag aan non-fictie beeldmateriaal wordt gehecht als historisch bronnenmateriaal. Ze benadrukken ten slotte dat de interpretatie van deze bewegende beelden met de nodige omzichtigheid en historische kritiek moet gebeuren.
Is de eerste bijdrage een algemene inleiding in de materie, dan bieden de tweede en de derde meer praktische informatie. Ze introduceren begrippen die van belang zijn bij het omgaan met audiovisueel materaal. Om te beginnen geeft Bernard De Witte een over-zichtelijk beeld van de verschillende beelddragers en -formaten. Wat is nitraat-film, wat is acetaat, en bij welk van beide laat je die sigaret maar beter tot na de film? Alle belangrijke dragers die in de loop van de geschiedenis zijn opgedoken, komen ter sprake. Niet alleen de technische en materiële kenmerken ervan, ook de problemen van de bewaring worden kort aangegeven: het gevreesde azijnsyndroom bijvoorbeeld, een ontbindingsreactie, die, inderdaad, een azijngeur verspreidt en die lelijk huishoudt in de naoorlogse acetaatcollecties. Het overzicht eindigt met de dvd en de vaststelling dat er