Streven. Jaargang 71
(2004)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 336]
| |
Monika Triest en Lou Gils
| |
[pagina 337]
| |
gedrag betreft, ze lieten toch heel wat sensueel genot toe, zolang die regels niet overschreden werden. Zelfs wanneer ze het paringsgedrag en het huwelijk streng aan elkaar koppelden, bleef er nog heel wat ruimte voor sensueel genot, ook in het openbaar. Er was immers voldoende sociale controle om tijdig op te treden, als dat wenselijk was. Trouwens, de geestelijkheid en de stedelijke magistraten maakten eveneens graag gebruik van de herberg als een plek waar ze het nuttige van hun gesprekken en het aangename van het vrouwelijke gezelschap met elkaar konden verenigen. Dat verklaart waarom niet alle herbergscènes bevolkt zijn door boeren en zwervers, maar vaak door heren van de hogere klasse. Deze heren waren soms eigenaars van een herberg, of regelden er hun handels- en bestuursafspraken. Omdat dat soms tot excessen leidde die aanstoot gaven bij het volk, was het in sommige regio's baljuws, burgemeesters en schouten verboden te tappen, een herberg of een brouwerij uit te baten. De waard van de herberg was, in vele gevallen, een man die aanzien genoot en over veel contacten en informatie beschikte, zodat hij soms als informant diende voor de bestuurders als verklikker van illegale zwervers en bedelaars. Doorgaans trad hij ook op als tussenpersoon bij legale of minder legale handelstransacties. De herberg was een toevluchtsoord voor zwervers, roofbenden, ‘rabauwen’, die daar hun afspraken konden maken. Wanneer de uitbater van de herberg verdacht werd van betrokkenheid bij deze ‘onderwereld’, kon hem dat in juridische problemen brengen - soms met een geldboete als sanctie - maar dit gebeurde blijkbaar niet zo vaak, precies vanwege de hoge mate van tolerantie van de overheid tegenover het ‘dorpscafé’. Hoewel de waard verantwoordelijk gesteld werd voor de handhaving van de orde en van de openbare zeden in zijn herberg, gebeurden er soms vechtpartijen die eindigden in moord en doodslag. In een Plakkaat van de Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden ‘beroerende de groote menichvuldicheydt van Dootslagen’ werd op 20 februari 1589 bepaald dat wie zich voortaan in een herberg of taveerne begaf, ‘om metten andere te drincken, ende ghelagen te houden’, verplicht was ‘Messen, Poignaerts, ende andere quetselick gheweer’ thuis te laten of aan de waard in bewaring te geven. Wel mocht de waard of waardin zelf over een goede ‘voorroet’ messen zonder punt beschikken om, in noodgeval, te gebruiken. ‘Ende indien (dat Godt verhoeden wil) eenich nederslagh in eenige Herberge geschieden, ofte yemandt dootlich werden gewont’, moest de waard of waardin onmiddellijk de gerechtsofficier inschakelen, opdat de misdadiger zo spoedig mogelijk kon worden opgepaktGa naar eind[1].
Tijdens en vooral na de Contrareformatie kwam er langzaam een verstrenging van de zeden op gang, een civiliseringsproces waarbij zowel | |
[pagina 338]
| |
de staat als de kerk de actoren waren. Koppelaarsters werden meer en meer geassocieerd met echte prostitutie, wat hen zelfs een veroordeling kon opleveren. Vanaf deze periode lezen we vele verordeningen waarin de herberg afgeschilderd wordt als een verderfelijke plek, omdat die mensen weerhield van het bijwonen van de eredienst en van behoorlijk christelijk gedrag. Het was namelijk ten strengste verboden tijdens de uren van de erediensten de herberg open te houden en klanten van drank te voorzien. Omdat de herberg en de kerk echter vaak dicht bij elkaar stonden, was het soms moeilijk voor de christenen op zondag de juiste toegangsdeur te kiezen. De herberg van de zestiende en zeventiende eeuw moeten we ons voorstellen als een huis van plezier, een speelhuis, een plek van sociaal contact voor alle geledingen van de samenleving. Voor een deel kon men daar zijn dromen en fantasieën uitleven, zodat, op sommige momenten, de herberg een ‘lust-hofleen’ werd, en dergelijke taferelen lagen goed in de markt voor de opdrachtgevers van kunstwerken. Sommige steden hadden, behalve herbergen of ‘cabaretten’ (tavernes), ook speelhuizen, die beslist niet altijd te vereenzelvigen waren met goktenten, want gokspelen waren officieel verboden. In het zeventiende-eeuwse Amsterdam maakte de overheid zich zorgen over het feit dat er jongemannen van goeden huize de speelhuizen bezochten, daar dronken en dansten, zodat ze gemakkelijk het slachtoffer konden worden van wervende jongedames. Omdat men ervan uitging dat mannen in het algemeen niet konden weerstaan aan vrouwelijke verleiding, werd het jonge burgers van goeden huize afgeraden deze speelhuizen te bezoeken, omdat ze anders hun goede naam wel eens konden beschadigen. De afkeuring kwam er veeleer omwille van hun eer en reputatie dan om het sensueel en seksueel gedrag op zich. Vooral wanneer de deftige jonge heer enkele dagen bleef hangen in het speelhuis en al zijn geld verspeelde aan drank en seks, konden de jongedames hem wel eens zijn mooie kleren afpakken en hem halfnaakt de straat opjagen, wat niet direct bevorderlijk was voor zijn eer en reputatie. Er waren dus wel limieten aan geoorloofd gedrag, maar algemeen beschouwde men een herberg of een speelhuis als een gepast toevluchtsoord voor jonge mannen die pas op latere leeftijd konden huwen en toch ergens met hun hormonale behoeften terecht moesten kunnen. Over jonge vrouwen, die even lang moesten wachten om hun hormonen vrij spel te laten, maakte men zich niet zoveel zorgen, behalve wanneer ze hun lichaam gingen verkopen aan de verkeerde doelgroep (gehuwde mannen bijvoorbeeld). | |
[pagina 339]
| |
Herberg of bordeel?Hoe kan men op een zeventiende-eeuwse prent of schilderij zien of het om een herberg gaat of een bordeel? Vaak kan men het onderscheid maken op basis van de getoonde handelingen zelf, maar nog meer aan de hand van de symbolen die de taferelen omringen. Zo zijn er de exotische vogels, met de dubbelzinnige betekenis: vreemde vogels, om te wijzen op het vreemdgaan, en vogels die een seksuele connotatie hebben, zoals papegaaien en klapeksters, maar ook de zwaan is in dat verband populair in bepaalde regio's, zij het dan als voorwerp van het beschilderd uithangbord. Wanneer er in de prent een vogelkooi openstaat, verwijst dat naar een vrouw die ‘openstaat’ en mannen welkom heet; haar maagdelijkheid heeft ze blijkbaar al verloren. Maagdelijkheid is een kostbaar, broos gegeven, vaak gesymboliseerd door eieren of eierschalen. Eieren golden als afrodisiacum. Gebroken eieren kunnen verwijzen naar verbroken maagdelijkheid, maar ook naar een eierdans, die in herbergen werd opgevoerd als volksvermaak. Wanneer de eieren uit een mand worden gehaald, tussen mannenbenen door, is de seksuele connotatie evident. Oesters zijn duidelijker: zij verwijzen naar lust, seksualiteit, erotiek. Behalve fruit en groenten, zien we ook vaak een of meerdere pijpen in de herbergtaferelen: zo kan een man met veel genot een lange pijp zitten stoppen; een pijp kan, geheel of gebroken, op de grond liggen. Al deze elementen wijzen erop dat een herberg vaak de plaats was voor genot en spel, inclusief het erotisch spel, zonder daarom in echte prostitutie, in de hedendaagse betekenis van het woord, te vervallen.
Een goed voorbeeld daarvan is een schilderij van Jan Steen, ‘Vechtpartij bij het kaartspeli’Ga naar eind[2] (zie volgende bladzijde). Hier zien we een nogal rumoerige groep mannen, de een wat beter gekleed dan de andere, die duidelijk wat gedronken hebben tijdens hun favoriete spel, triktrak, een kansspel op een dubbel bord voorzien van puntige vakken, gespeeld met schijven en dobbelstenen (backgammon). Dit spel is heel oud, bijzonder populair en wordt zelfs vandaag, in de eenentwintigste eeuw, nog gespeeld. Het is geen echt gokspel, maar leidde vroeger vaak tot ruzies en gevechten. Op de prent van Jan Steen zien we dat een vrouw de vechtersbazen uit mekaar tracht te houden, terwijl een kind in paniek slaat. Op de voorgrond zit een man met een pijp, een gebroken pijp ligt op de grond, evenals een open, omgevallen kan, terwijl van opzij een hond komt aangelopen. De hond kan zowel op trouw als op ontrouw wijzen. Wellicht zijn er in de herberg, tijdens het triktrakspel, ook seksuele insinuaties of toenaderingen geweest. Daarop zou de hand van de man op het achterwerk van de vrouw kun- | |
[pagina 340]
| |
nen wijzen. De dame zelf is wellicht de waardin, die haar klanten tracht te kalmeren, wat behoorde tot de taak van waarden en waardinnen. Dat het allemaal niet dramatisch is, zien we aan de toekijkende omstanders, die zich duidelijk vermaken met dit schouwspel. Jan Steen, Vechtpartij bij het kaartspel, 1665 (Staatliche Museen Preul3ischer Kulturbesitz, Berlin-Dahlem)
Het kaartspel en het triktrakspel werden in de zeventiende eeuw nog steeds beschouwd als gevaarlijk, omdat ze ook konden worden gezien als kansspelen, waarbij geld kon ingezet worden en die vechtpartijen tot gevolg konden hebben. In de omgeving van drank en verleidelijke dames konden deze spelen een man ruineren en leiden tot geestelijk verderf. Vandaar dat kerkelijke en wereldlijke instanties herhaaldelijk waarschuwden tegen de gevaren van de herberg; waarschuwingen die trouwens telkens opnieuw herhaald moesten worden. Het spel en het speelse waren niet zomaar met een ordonnantie uit te roeien. Sinds de Contrareformatie accentueerde de kerk het ‘duivelse’ karakter van het kaartspel, zodat het in sommige schilderijen overschilderd werd met een triktrakspel. De herberg van Jan Steen, met de ruziënde klanten, is geen bordeel, maar een mooi voorbeeld van een ontmoetingsplaats waar het er al eens speels, sensueel en rumoerig aan toe ging. | |
[pagina 341]
| |
Een echte bordeelscène vinden we bij Frans Van Mieris, die in 1658 een schilderij maakte dat meestal ‘Soldaat en meid’ of ‘Drinkende soldaat met jonge vrouw’ genoemd wordtGa naar eind[3]. Frans Van Mieris, Drinkende soldaat met jonge vrouw, 1658 (Mauritshuis, Den Haag, inv. nr. 680)
| |
[pagina 342]
| |
Op de voorgrond zien we een vrouw met zichtbaar weelderige boezem het lege glas vullen van een man, met in de hand een kan die meer goeds belooft. Vooral de smachtende blikken van beide partijen vallen hier op. Dat het geen onschuldige ontmoeting is, merken we aan allerlei symbolen in het decor, zoals de omgekeerde luit, de opvallend gedrapeerde kussens, lakens en matras op het balkon. Wanneer in sommige prenten de verleidende dame een rood of geel lint draagt, is er veel kans dat ze een meisje van plezier is. Ondubbelzinnig bij Van Mieris zijn de copulerende honden en, op de achtergrond, een vrouw, koppelaarster, die aan het onderhandelen is met een man. In dit tafereel gaat het dus duidelijk om een bordeel, maar dan wel een waar de wellust en de aantrekkelijkheid domineren, en niet de poorten van de hel. De twee prenten van respectievelijk Jan Steen en Frans Van Mieris tonen dus aan dat niet alle herbergen bordelen zijn, maar dat de zeventiende-eeuwse herberg een oord is voor velerlei soorten plezier. In andere herbergprenten zien we soms een klassenonderscheid: op de hogere etage vertoeft de hogere klasse, met wijn, terwijl de lagere klasse, met bier, zich vermaakt op het gelijkvloers.
De talrijke stillevens die we kennen uit de Nederlandse schilderkunst van de zeventiende eeuw, zijn vaak veel meer dan mooie ‘genreschilderijen’. Seksuele connotaties zijn zo veelvuldig dat ze bijna nooit ontbreken; alleen vinden wij ze niet meer terug in ons collectief geheugen van de eenentwintigste eeuw. Zo verwijzen onder meer kippen en fazanten, zowel dood als levend, naar erotiek en seksualiteit. Wanneer een vrouw een lang scherp voorwerp in een kip steekt om het te ‘braden’, is de betekenis niet ver te zoeken. Het mag dan vreemd lijken dat deze scènes vaak plaatsvinden in huiselijke omgevingen, met kinderen, huisdieren en muziek in de buurt. In Frankrijk verwezen groene luiken naar bordelen. Een uithangbord als ‘De Wieghe’ in de Gentse regio blijkt eveneens in die richting te wijzen, hoewel misschien dubbelzinnig, want ‘de wieg’ kon ook het strafwerktuig zijn voor ontuchtige vrouwen. Een dame die, op de achtergrond, aan het praten is, is vaak aan het werk als koppelaarster. Zij kon actief zijn in het bordeel, maar ook in een gewone herberg. Vaak was zij de waardin, die de herberg runde als zelfstandige ongehuwde vrouw of weduwe, ofwel dit samen met haar man deed. In echte bordeelscènes wordt ze op een weinig flatterende manier voorgesteld, soms zelfs als een oude, lelijke heks, hoewel we uit de archieven weten dat ze vaak jong en aantrekkelijk was, vaak een ex-prostituee. De meisjes van plezier waren gelegenheidsprostituees die dit meestal deden om iets bij te verdienen. In geval van nood konden ze tijdelijk onderdak vinden bij de | |
[pagina 343]
| |
waardin. In ruil voor deze diensten eiste de waardin een deel van de opbrengst van de meisjes. | |
Controle op zeden en zinnenBehalve oorden van plezier waren herbergen ook belangrijke informatie- en controlekanalen. De waard had het vertrouwen van zijn klanten, maar ook van de lokale bestuurders. Hij was o.m. verplicht gastenregisters bij te houden, zodat te allen tijde gecontroleerd kon worden of er geen illegalen, vreemdelingen, zwervers of criminelen logeerden. In een herberg kon men voedsel krijgen en tijdelijk onderdak vinden, alles mits betaling uiteraard. Vóór de tijd van de postkoets deed de herberg ook dienst als postkantoor. Interessant is het feit dat herbergen en bordelen vaak eigendom waren van de notabelen van de stad, wat belangenconflicten teweegbracht als de magistraat moest toezien op de juiste toepassing van de bierreglementen, terwijl hij zelf brouwer was of eigenaar van de herberg. Sommige bordelen waren in handen van de stadsbeul of de stadsmagistraat; dan dienden ze als officiële stadsbordelen. Als extralegaal voordeel konden de eigenaars in dat geval soms gratis van de diensten van de meisjes gebruik maken. De overheid keek er streng op toe dat de echte bordelen beperkt bleven tot specifieke straten, die, met naam en ligging, vermeld werden in de verordeningen. De echte prostitutie was immers toegelaten, maar wel op bepaalde, bekende plaatsen. Vaak ziet men in herbergscènes ook muzikanten, speellieden van allerlei allooi. Veel officiële waarschuwingen waren gericht op speellieden van buiten de stad. Zij mochten niet spelen in de herberg, maar ook niet op openbare feesten, bruiloften of andere gelegenheden. Dat was bijzonder nefast voor rondreizende artiesten en bedelaars die op die manier nog trachtten brood op de plank te krijgen. Met de drank en de muziek nam ook de goede stemming en het jolijt van die gasten toe, zodat er sprake was van bras- en vrijpartijen, die soms uit de hand liepen. De geestelijkheid zwaaide met de vinger: de drank zou immers leiden tot ontucht en wangedrag; daarbij werden vrouwen telkens afgeschilderd als duivelinnen, voor geld bereid mannen mee te sleuren in het verderf. Terwijl het voor geestelijken heel aanvaardbaar was af en toe te vertoeven in een herberg, een ‘stove’ of bij de ‘meysekens van plaisire’, en dit helemaal niet beschouwd werd als prostitutie aangezien er van overspel geen sprake was, werd hun occasioneel drankmisbruik door hun overheden niet geapprecieerd. Talrijk zijn de kerkelijke sancties uitgesproken tegen pastoors die wegens hun liefde voor de drank het zieleheil van hun parochianen veronachtzaamdenGa naar eind[4]. | |
[pagina 344]
| |
Voor het gewone volk gaf het drankmisbruik van geestelijken en magistraten meer aanleiding tot spot dan tot ergernis.
Vanwege het wereldlijk bestuur kwamen er talloze verordeningen om de verkoop en het gebruik van drank in openbare gelegenheden te reglementeren. Het behoorde immers tot zijn opdracht in te staan voor de openbare orde. In 1628 is er zelfs een plakkaat van de Raad van Brabant waaruit de ernst van de feiten moet blijken: ‘Eevvvich edict ende placcaet ons genaedichs heeren des conincks: aengaende het houden vande cabareteen oft tauernen, om te remedieren de menichvuldighe delicten, excessen, ende doodt-slaeghen: daer by oock een forme wort ghestelt op de remisien, mitsgaeders oock op andere diuersche poincten der ghemeynder rusten ende wel-vaert aengaende.’ Het zal geen verwondering wekken dat dergelijke plakkaten zelden het gewenste effect hadden, vooral omdat diegenen die de controle moesten doen en de sancties toepassen, zelf vaak in deze tavernen te vinden waren. Hoewel het zeker niet de bedoeling was dat hooggeplaatsten zoals rechters via de taverne mooie maagden ontmoetten, gebeurde dit geregeld. Op overspel van een gehuwde man stonden zware straffen, maar ze werden niet altijd even streng uitgevoerd. Zo beklaagde jurist en stadsbestuurder Joost de Damhoudere zich er reeds in de zestiende eeuw over dat voor overspel een ‘soetelycker punieren’ voorzien werd dan voordien het geval was, omdat de rechters er zich zelf aan bezondigdenGa naar eind[5]. Wanneer men er de vele ordonnanties en rechtsboeken op naleest, krijgt men sterk de indruk dat die erop gericht waren de grootste misbruiken tegen te gaan, zoals het uitbaten van herbergen door stadsbestuurders, het illegaal brouwen en serveren van bier, het herbergen van vreemdelingen zonder hen te laten registreren, het toelaten van excessen in het gedrag van dronken lieden, het openen van de deuren van de herberg op uren die voorzien waren voor religieuze verplichtingen. Naar het einde van de zeventiende eeuw werden in diverse steden (Gent, Brussel, Mechelen, Brugge) lijsten van namen van herbergen en hun functie opgemaakt. Die lijsten waren nuttig om controle te houden op (illegale) vreemdelingen van buiten de stad, maar ook op de hoeveelheden, soorten en prijzen van de geserveerde dranken, zowel bier als wijn. Ten slotte gaven deze registraties de lokale bestuurders de kans, paal en perk te stellen aan de geliefkoosde sociale activiteit van het volk, het spelen in cafés, vooral op zondag, en dan in het bijzonder aan de gokspelen. | |
[pagina 345]
| |
Tot slotDe belangrijkste conclusie uit dit beperkte onderzoek is dat niets is wat het lijkt. Meer bepaald de afbeeldingen die vandaag door kunsthistorici vaak ondertiteld worden als bordeelscènes, lijken vooral een weergave te zijn van wat er zich dagelijks zoal voordeed in de steden, waar het enige vertier en plezier op alle gebied in de herberg te vinden was. Uit de voorbeelden van respectievelijk Jan Steen en Frans Van Mieris blijkt dat niet alle herbergen bordelen zijn, en niet alle mannen hoerenlopers, hoewel de verleiding nooit veraf was. Het best kunnen wij de herbergen onderscheiden van de bordelen door te kijken naar de vele symbolen in de prent. Terwijl we misschien soms de indruk krijgen dat onze zeventiende-eeuwse voorouders zich dagelijks tegoed deden aan drank en verleidelijke meiden, moeten we de stad niet zien als één groot bordeel, maar eerder als een oord van plezier, spel, erotiek, een onderdak voor zwervers, illegalen en occasionele meisjes van plezier, een ontmoetingsplaats voor alle rangen en standen. Dat de kerkelijke en wereldlijke overheid oogluikend toekeken, en zelf graag gebruik maakten van de herberg en het bordeel, hoeft niet te verbazen. Net zo min als de veelvuldige herhaling van ordonnanties, waarin strenger werd gewaarschuwd tegen illegaal gebrouwen bier en tegen zondagse openingsuren dan tegen mensen die de erotische en seksuele bloemetjes wilden plukken, samen met een hapje, een drankje en een dansje. |
|