Streven. Jaargang 71
(2004)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 250]
| |
Stijn Geudens
| |
[pagina 251]
| |
Interbellum kalmeert de situatie in de stadions enigszins, maar na de Tweede Wereldoorlog, en meer bepaald vanaf de jaren zestig, komt er dan een nieuwe geweldgolf opzetten vanuit Engeland. In de jaren zeventig waaien de problemen over naar het Europese vasteland om in de loop van de jaren tachtig ook Oost-Europa en de rest van de voetbalwereldGa naar eind[3] te bereiken. De problemen van de laatste decennia zijn, hoewel geografisch meer verspreid, intrinsiek evenwel niet erger dan die van rond 1900, en ze zijn zeker niet vergelijkbaar met het voetbal- en supportersgeweld uit de Middeleeuwen en de Oudheid. Dat de moeilijkheden van de laatste veertig jaar desondanks toch als uitzonderlijk worden ervaren en zelfs tot ‘morele paniek’ hebben geleid, heeft alles te maken met het vertekende beeld ervan in de media. | |
2Het voetbalgeweld van de laatste decennia wordt fors uitvergroot door de overdreven media-aandacht. Het is geen toeval dat juist in de jaren zestig, op het moment dat voetbal een tv-aangelegenheid wordt, een nieuwe geweldgolf de kop opsteekt. Want inderdaad, door de massale aanwezigheid van camera's en journalisten rond het veld wordt elk incident, hoe banaal ook, geregistreerd en krijgt het voetbalgeweld een media-aandacht die buiten alle verhouding is. Dit wordt in stand gehouden enerzijds doordat bepaalde hooligans heel bewust deze mediaaandacht zoeken, en anderzijds doordat het grote publiek deze sensationele berichtgeving wel lust. Niettemin, als we in acht nemen hoeveel mensen er elk weekend naar het voetbal trekken, van de hoogste nationale klasse tot de laagste provinciale afdeling, dan is het aantal zware incidenten zeer en zeer laag. Alles bijeen valt het probleem dus best wel mee. Er zijn daarentegen nog heel wat andere vormen van agressie in onze samenleving die veel ernstiger zijn, maar die in verhouding tot het aantal slachtoffers veel minder media-aandacht krijgen. Zo blijft het uitgaansleven nog altijd plaats nummer één voor mensen die behoefte hebben aan een ‘verzetje’. Maar ook op een gemiddelde school is er vaak meer geweld dan rond een voetbalveld. We kunnen nog verder gaan. Wat met pesten op het werk? En ook in het gezin loopt het wel eens fout: kindermishandeling, oudermishandeling, partnergeweld, gezinsdrama's. Echter, geen camera's in de buurt, geen pleidooien om ‘het gezin dan maar af te schaffen’. Voorts, hoeveel slachtoffers vallen er als gevolg van verkeersovertredingen en agressief rijgedrag? En als we ten slotte vaststellen hoeveel mensen er dagelijks zelfmoord plegen of pogen dit te doen, en hoe weinig dit dramatische probleem in de media ter sprake komt, wordt het ronduit verbijsterend. | |
[pagina 252]
| |
3Voetbalgeweld is een industrie geworden. De voortdurende overdreven aandacht voor het probleem van het voetbalgeweld heeft in de loop der jaren geleid tot een absurde, haast ‘pervers’ te noemen toestand. Er zijn vandaag namelijk heel veel mensen professioneel bij betrokken, eigenlijk te veel om goed te zijn. Vooreerst de wetenschappers: sociologen en psychologen, criminologen en juristen. Allen bestuderen het probleem en schrijven er boeken over, geven colleges en organiseren congressen. Het is zonder meer indrukwekkend hoeveel studies er in enkele decennia tijd gepubliceerd werden: voetbalsupporters moeten zowat de best bestudeerde bevolkingsgroep op deze planeet zijn. Maar er zijn ook de krantenjournalisten en televisiemakersGa naar eind[4]. Veel lezers en kijkers zijn nu eenmaal verlekkerd op schokkende berichten over bloeddorstige hooligans, al was het maar om achteraf nog eens flink op dat ‘tuig’ te kunnen kankeren. En vergeten we vervolgens ook niet de vele politiemensen, de advocaten, de veiligheidsfunctionarissen bij de voetbalclubs en ten slotte de sociale werkers die moeilijke supporters moeten begeleiden. Al deze mensen danken hun job aan het probleem en hebben er dus belang bij dat het spook van het hooliganisme nog een tijdje blijft rondwaren. De voetbalvandalen zelf beseffen dit maar al te goed en reageren dan ook spottend op de situatie: ‘Als morgen het hooliganisme stopt, staan er in België zomaar drieduizend mensen op straat. Want het is natuurlijk zo te stoppen. Geef mij drie maanden tijd en het is afgelopen. Als je van de Belgische hooligan-sides de twintig belangrijkste mensen oppakt, dan heb je het probleem vrijwel geheel bestreden [...]. Maar veel mensen willen het niet. Mensen die er hun brood mee verdienen of mensen die het toch allemaal wel spannend vinden. Mits het natuurlijk een beetje binnen de perken blijft’Ga naar eind[5]. Soms kun je je inderdaad niet van de indruk ontdoen dat het probleem van het voetbalgeweld, als bron van werkgelegenheid en als ‘verkoopsproduct’, zo belangrijk geworden is dat het niet meer opgelost mag worden, of toch zeker niet volledig, en liefst ook niet onmiddellijk. Hieruit afleiden dat voetbalgeweld dus voordelen oplevert voor de maatschappij zou echter op een denkfout berusten: de overheid kan haar middelen wellicht beter aan andere doeleinden besteden. Toch kunnen we voetbalvandalisme een maatschappelijk nuttige zaak noemen, maar dan wel op een totaal ander vlak. | |
4Voetbalgeweld is een maatschappelijk nuttige zaak. Wie wel eens een wedstrijd bezoekt, weet dat het voetbalgebeuren o.m. fungeert als een | |
[pagina 253]
| |
uitlaatklep voor agressie. Als we ervan uitgaan dat geweld inherent is aan het menselijk bestaan en dus onuitroeibaar, dan is agressie rond het voetbalveld zonder meer een nuttige zaak. Heel wat maatschappelijke frustraties worden er immers op een gecontroleerde manier geuitGa naar eind[6]. De Duitse politicoloog Gerhard VinnaiGa naar eind[7] geeft zelfs een marxistische interpretatie van dit proces en ziet in het voetbal een kapitalistische streek om de massa rustig te houden, ‘brood en spelen’ zeg maar. Zonder zo ver te willen gaan als Vinnai, dat het voetbal heel wat maatschappelijke spanningen kanaliseert is wel duidelijk. Daarom is het ook een verontrustende evolutie dat sinds de jaren negentig, door de steeds strengere veiligheidsmaatregelen in en rond de stadions, het supportersgeweld alsmaar verder weg van het voetbalterrein opduikt, als het ware ‘ondergronds’ gaat. Op den duur zullen bepaalde daden van voetbalgeweld zelfs niet meer als dusdanig herkend en gecatalogiseerd worden, juist omdat ze zo ver van het voetbalstadion plaatsvinden. Er is dus gewoon een verschuiving van het probleem: het voetbalgeweld kan men wel uitbannen, maar het geweld als dusdanig niet, erger nog, men duwt het nu juist weg naar plaatsen die veel minder door de overheid te controleren vallen. | |
5De verantwoordelijkheid van de overheid mag niet overschat worden. Hoe ver kan, mag of moet de overheid gaan bij het beveiligen van voetbalwedstrijden? Dat er politie aanwezig is tijdens matchen met veel toeschouwers is normaal. Men kan het beschouwen als een ‘compensatie’ vanwege de maatschappij voor de onrust die zij afleidt naar het voetbal. Maar wanneer men vaststelt dat er bij sommige wedstrijden meer agenten aanwezig zijn dan risicosupporters, roept dit toch emstige vragen op. Als men dan ook nog van de politiediensten verwacht dat ze beletten dat hooliganbendes slaags raken op plaatsen ver verwijderd van het stadion, geraken de zaken helemaal uit balans. Toen in maart 1997 aanhangers van Feyenoord en Ajax een bloedige veldslag uitvochten op een weiland naast de A9-autoweg in Beverwijk, was de politie op voorhand getipt en had ze een indrukwekkend aantal manschappen opgetrommeld, maar over de exacte plaats van de confrontatie was er geen duidelijkheid en men kon dan ook niet voorkomen dat er een dode viel. Inderdaad, als twee bendes elkaar echt willen treffen, is dat jammer genoeg onvermijdelijk, ook al mobiliseert men een leger. Er zijn nu eenmaal grenzen aan de verantwoordelijkheid die de overheid kan nemen en de grote kosten die dat meebrengt. Laat ik hier dus ook geen misverstanden wekken: de eerste en veruit de grootste verantwoordelijkheid voor het probleem van het voetbalgeweld ligt uiteraard bij de | |
[pagina 254]
| |
geweldenaren zelf. Maar dat neemt niet weg dat er ook over de verplichtingen van de twee andere betrokken partijen, de overheid en de voetbalclubs, iets gezegd mag worden. Terwijl de verantwoordelijkheid van de eerstgenoemde partij wel eens werd overschat, gebeurde voor de laatstgenoemde partij lange tijd het omgekeerde. | |
6De verantwoordelijkheid van de voetbalclubs wordt onderschat. Het is ontstellend hoe lang de clubbesturen hun kop in het zand gestoken hebben als het ging over supportersgeweld. Elke organisator van massamanifestaties, of het nu gaat om een betoging, een rockconcert of een sportwedstrijd, dient zich goed bewust te zijn van de potentiële krachten die in een massa schuilen. Er zijn genoeg auteurs die dit fenomeen beschrijven, van Gustave Le Bon via José Ortega y Gasset tot Elias Canetti, maar voor de gemiddelde clubvoorzitter zijn dat wellicht illustere onbekenden. Het goed in toom houden van een mensenmenigte is een zware verantwoordelijkheid, die men niet moet afschuiven op de massa zelf of op de overheid, maar die in de eerste plaats gedragen moet worden door degenen die deze massa bijeenbrengen en er ook geld aan verdienen. En daar wringt de schoen. De meeste voetbalbonzen zijn namelijk vooral geinteresseerd in financieel gewin en minder in veiligheid. Het is een schande hoe slecht veel voetbalstadions er lange tijd bij lagen. De eerste grote stadionramp (van het moderne voetbal) deed zich reeds voor in 1902 (Glasgow), maar pas na de drama's in Brussel (1985) en Sheffield (1989), bijna een eeuw later dus, heeft men het probleem ernstig aangepakt. Eigenlijk zou een goede stadioninfrastructuur toch de normaalste zaak van de wereld moeten zijn. Bij film- of theaterzalen is dat toch ook het geval? Nieuw is het allemaal niet. Erg leerrijk is een gebeurtenis die zich in het jaar 27 (na Christus) heeft afgespeeld in Fidena nabij Rome en waarvan de geschiedschrijvers Tacitus (Annales IV, 62-63) en Suetonius (Tiberius, 40) melding maken. Een zekere Atilius organiseerde toen een gladiatorenspel in een speciaal nieuw gebouwd houten amfitheater. De constructie was echter niet opgetrokken volgens de regels ‘daar hij dit zaakje slechts om vuig gewin had opgezet’. Bovendien trok het gebeuren zoveel mensen dat het stadion al snel overvol zat. Tijdens het spel stortte het bouwwerk dan ook volledig in elkaar. Tacitus maakt melding van vijftigduizend doden en zwaargewonden. Suetonius heeft het over meer dan twintigduizend doden. In elk geval, de zwaarste stadionramp uit de geschiedenis. De senaat in Rome nam onmiddellijk maatregelen om soortgelijke drama's in de toekomst te voorkomen en Atilius, de organisator, werd in ballingschap gezonden. Het voorval in Fidena is niet alleen vermeldenswaard als ‘historisch aardigheidje’, | |
[pagina 255]
| |
de gebeurtenissen zijn vooral interessant omdat ze de vraag stellen naar het verband tussen winstbejag en massabeheersing, of nog, tussen commercialisering en supportersgeweld. | |
7De commercialisering en niet het supportersgeweld maakt het voetbal kapot. De Engelse socioloog Ian TaylorGa naar eind[8] maakte al in 1971 een interessante denkoefening over de commercialisering van de voetbalsport en de opkomst van het supportersgeweld in de jaren zestig. Sterk vereenvoudigd komt zijn redenering hierop neer. Vóór de Tweede Wereldoorlog hadden de voetbalsupporters nog een nauwe band met hun club. De spelers waren plaatselijke jongens, net als de toeschouwers meestal afkomstig uit het arbeidersmilieu, en verdienden nog ‘gewone’ salarissen. Vanaf de jaren vijftig verandert de voetbalwereld door de commercialisering echter radicaal van uiterlijk. De supporters voelen zich niet meer vertegenwoordigd door hun spelers, duurbetaalde professionals, vaak afkomstig uit andere steden of zelfs uit het buitenland, en dus zonder echte band met de club. Supporter en club zijn van elkaar vervreemd. Het supportersgeweld (aanvankelijk vooral veldbestormingen) moet gezien worden als een ultieme poging van de fans om hun ongenoegen over de gang van zaken kenbaar te maken en de kloof met spelers en clubbestuur te dichten. Maar hun bedoelingen worden niet begrepen. De theorie van Taylor werd aanvankelijk vrij sceptisch onthaald, maar vanaf de jaren tachtig volgen er dan toch een aantal initiatieven om de supporters meer bij de club te betrekken. Men start allerlei ‘fancoachingprojecten’, waarbij probleemsupporters door de club worden opgevangen. Er wordt gezorgd voor meer veiligheid en comfort in de stadions. De supporters kunnen op speciale ‘fandagen’ beter kennismaken met de spelers. De ‘stewards’ doen hun intrede, supportersbegeleiders van de club zelf, die vanzelfsprekend een heel andere relatie met het publiek hebben dan agenten in gevechtskledij. Al deze initiatieven verdienen niets dan lof en steun, maar anderzijds kan men zich afvragen of er aan de kern van de zaak wel iets veranderd is. Sinds de jaren negentig is de commercialisering van het voetbal immers in een nieuwe stroomversnelling gekomen en de actuele toestand ziet er niet bijster goed uitGa naar eind[9]. De transfersommen en de salarissen liggen onwaarschijnlijk hoog. De spelers wisselen voortdurend van club (soms zelfs tijdens het seizoen), echte clubvoetballers zijn een uitzondering geworden. Op de Belgische eersteklassevelden zijn momenteel meer buitenlanders actief dan spelers uit de eigen jeugdwerking. De financiële toestand van veel clubs is wankel. Het is helemaal niet denkbeeldig dat een club die reeds generaties lang bestaat van de ene dag op de andere wordt opgedoekt, een ware nacht- | |
[pagina 256]
| |
merrie voor de trouwe aanhangers. En tot slot, de almacht van de televisiestations (en binnenkort ook nog de internetbedrijven) neemt groteske vormen aan. Het ‘product’ voetbal levert enorme bedragen op aan uitzendrechten, en de clubs veranderen dan ook graag het tijdstip van de wedstrijd volgens de wensen van het meest biedende televisiestation, ook al is de gewone supporter die graag in het stadion komt kijken, daarvan dan de dupe. Daarbij komt nog dat de toegangsprijzen de laatste jaren zo gestegen zijn dat het eersteklassevoetbal onbetaalbaar dreigt te worden voor de man in de straatGa naar eind[10]. Al bij al is het eigenlijk vreemd dat deze schaamteloze economische exploitatie van het voetbal nog niet tot meer supportersprotesten heeft geleid. | |
8Onze maatschappij promoot hooliganisme. Schorem, uitschot, gajes, geteisem, welke woorden we ook gebruiken, hooliganisme in de brede zin van het woord is een verschijnsel van alle tijden. Niet van alle tijden daarentegen, is het feit dat mensen met voorbeeldfuncties in de maatschappij dat gedrag imiteren en zo tot norm verheffen voor de hele samenleving. Jazeker, wij hangen allemaal, bij tijd en wijle, wel eens de hooligan uit, tarten het gezag of vergeten wat fatsoenlijk is en wat niet. Voorbeelden kan de lezer zelf wel bedenken: loop eens over straat, neem bus of trein, lees een krant, kijk naar de televisie. En ook de maatschappelijke elite speelt het spel gretig mee: onderwijsverantwoordelijken, televisiemakers, politici, ja soms zelfs kerkelijke functionarissen en leden van de koninklijke familieGa naar eind[11]. Hiermee is niet gezegd dat deze mensen het slecht zouden bedoelen, zeker niet, maar ze creëren wel een sfeer waarin hooliganisme kan gedijen. De houding van onze maatschappij is echter dubbelzinnig: enerzijds wordt de hooliganmentaliteit volop gepropageerd, anderzijds worden gewelddadige voetbalsupporters ook graag gebruikt als bliksemafleider of zondebok. | |
9Voetbalvandalen zijn een gemakkelijke bliksemafleider voor sommige politici. Voor burgemeesters en ministers die maar geen greep krijgen op de echte veiligheidsproblemen, is voetbalgeweld een handig item om de aandacht even af te leiden. Vooral politici die bij de publieke opinie willen scoren door zich te profileren als voorstanders van ‘law and order’, hebben aan gewelddadige voetbalsupporters een gemakkelijke prooi. Voetbalvandalen worden immers door elk correct denkend | |
[pagina 257]
| |
mens uitgespuwd en zijn bovendien omgeven met heel wat media-aandacht. Het is natuurlijk erg gemakkelijk eens flink met de spierballen te rollen tegenover agressieve voetbalfans, maar wat doen diezelfde politici met pakweg de Russische maffia, de mensenhandel, het drugprobleem of het verkeersgeweld? | |
10Voetbalsupporters mogen geen uitzonderingsbehandeling krijgen. Dat voetbalvandalen als bliksemafleider of zondebok worden gebruikt, blijkt ook uit de wetgeving. Zo maakt het Engelse strafrecht een onderscheid tussen een gewelddaad en een gewelddaad in een voetbalstadion. Dat laatste is een verzwarende omstandigheid en leidt dus tot een strengere straf. Ook de Franse wetgeving stelt voetbalvandalisme speciaal strafbaar. In België streeft men eveneens naar een hardere aanpak van ‘voetbalmisdrijven’Ga naar eind[12]. Maar, de uitzonderingsbehandeling die voetbalsupporters krijgen overstijgt het louter juridische. Keer op keer worden zij immers ‘gedemoniseerd’ en ‘verdierlijkt’, niet het minst door mensen die we doorgaans toch kunnen beschouwen als deftige lieden. Zo mocht toenmalig Brussels burgemeester François-Xavier de Donnéa tijdens Euro 2000 met een uitgestreken gezicht verklaren dat Engelse hooligans geen menselijke wezens zijn maar wel beesten. Deze beledigende en bovendien racistische uitspraak (niet-Engelse amokmakers heeft hij namelijk nooit zo genoemd) werd echter door niemand bekritiseerdGa naar eind[13]. Nochtans is dergelijke ‘ontmenselijkende’ taal niet alleen erg ongepast voor een belangrijk politicus, ze is bovendien nog gevaarlijk ook. Zo werden de woorden van De Donnéa meteen aan de praktijk getoetst door de Brusselse politie, die bij momenten onnodig veel geweld gebruikte tegen opgewonden voetbalfans. De beelden van wild meppende en traangas gooiende agenten lokten buiten België overigens heel wat negatieve reacties uitGa naar eind[14]. Toegegeven, de aanblik van een groep brullende, half ontblote voetbalsupporters roept al snel een gevoel van walging op, maar dat mag geen vrijbrief zijn voor regelrechte mishandeling. Tekenend is ook dat het jarenlang de gewoonte was supporters onder te brengen in ‘kooien’, met zware traliehekken, vaak voorzien van pinnen of prikkeldraad, en in uitzonderlijke gevallen zelfs onder stroom gezet. Sinds de ramp in Sheffield (1989), waar zesennegentig toeschouwers werden doodgedrukt in een overvolle kooi, is men gelukkig overgeschakeld op subtielere vormen van ‘crowd control’. Overigens zullen mensen die als wilde dieren behandeld worden, zich ook zo gedragen. Men hoeft geen psycholoog te zijn om dat te weten. | |
[pagina 258]
| |
11Naast repressie en preventie zijn ook een realistischer verwachtingspatroon en een mentaliteitswijziging nodig. Is voetbalgeweld nu echt zo'n groot probleem, of is het probleem juist het feit dat we voetbalgeweld problematiseren? Als we de hele zaak in de juiste verhouding plaatsen, onze hooggespannen verwachtingen in verband met geweldbeheersing wat bijstellen en leren aanvaarden dat een geweldloze maatschappij een illusie is, wordt de hele discussie meteen een stuk realistischer en minder dramatischGa naar eind[15]. Het probleem is nooit volledig op te lossen (hooguit te verplaatsen), maar men kan wel proberen het onder controle te houden. Het zou te ver voeren hier alle maatregelen te bespreken die ooit genomen zijn in de strijd tegen het voetbalgeweld. Politie en clubs hebben de laatste decennia, weliswaar met vallen en opstaan, heel wat bijgeleerd en ook resultaten geboekt: in en rond de stadions is het momenteel relatief veilig. Het gevaar van ‘overreageren’ blijft echter bestaan. Het komt erop aan een evenwichtige mix te vinden van repressie en preventie, van overwegingen op korte en op lange termijn. Tot slot, en hier raken we een punt dat maatschappelijk misschien wat moeilijker ligt, als men het probleem van het voetbalgeweld echt bij de wortel wil aanpakken, is er in de eerste plaats een mentaliteitswijziging nodig, en wel een mentaliteitswijziging van groot formaat. Het houdt namelijk geen steek dat de maatschappelijke elite zich wel als hooligan mag gedragen, maar gewone voetbalsupporters niet. Zolang men niet erkent dat het hooliganisme een kwestie is die het voetbalgebeuren ver overstijgt, met andere woorden, dat het een algemeen ‘cultureel’ probleem is, of nog, zolang men de ‘alles-mag-alles-kan-mentaliteit’ niet luidop en consequent in vraag durft stellen, zullen de maatregelen die men neemt tegen het voetbalgeweld, alle goede bedoelingen ten spijt, uiteindelijk niet meer blijken dan schijngevechten. Een goede inleiding is: Karel Verleyen & Steven de Smet, Hooligans, Davidsfonds, Leuven, 1996 (eerste druk). |
|