| |
| |
| |
Forum
De beuk erin
Met het toenemen der jaren word ik, merk ik, beslister. De oude(re) dag heet te komen met mildheid en relativeringsvermogen. Als dat typerend is voor de start van je zesde decennium, dan ben ik, vrees ik, atypisch. Ik heb altijd wel iets dwars gehad. Als filosoof kon ik mij natuurlijk niet permitteren om wat dan ook te laten passeren zonder er kritische kanttekeningen bij te plaatsen. Maar in de leeftijdsfase waarin voor mijn leeftijdgenoten kritisch blindelings samenviel met radicaal, zo niet anarchistisch, was ik een toonbeeld van redelijkheid, begrip voor de complexiteit van zaken en bewustzijn van onderlagen die spelen. Mijn kritische kanttekeningen vielen dus doorgaans uit als het fameuze enerzijds-anderzijds. Ze braken de boudheid van manmoedige stellingnames eerder af dan dat ze daaraan bijdroegen. Zeker als ik weer eens in een ironische bui was of net een roman had gelezen die een gevoelig beroep had gedaan op mijn mededogen met het verwarrende lot van de mens, als persoon en als burger. Ik heb dan ook geen indrukwekkende reputatie opgebouwd in het actie- en demonstratiewezen. Niet dat ik de idealen niet zag zitten; ik was geen gevoelloze hork. Graag vrede en gerechtigheid, liever geen kruisraketten - niet in de wereld en zeker niet in Nederland -, kernenergie blijft een riskante onderneming en er zijn, zeker wereldwijd, zoveel ontrechten en gedepriveerden, dat er nog heel wat sociale wetgeving nodig is om het le- | |
| |
ven voor iedereen draaglijk en voor het geheel beschaafd te maken. Maar ik vond de middelen naïef gekozen. Alsof er een short-cut is naar het paradijs of Utopia. Daar kwam bij dat ik innig medelijden met de zondebokken niet zomaar kon onderdrukken. Altijd waren het de politici die als kop van Jut werden gekozen en die en plein public luidruchtig en agressief als bedriegers, leugenaars en oplichters te kijk werden gezet. Je zult je maar in eer en geweten inzetten voor de publieke zaak
en zo honds ondankbaar door het publiek worden behandeld. Nu weet ik ook wel dat eer en geweten bij politici, bij wie de verhouding tussen ambitie en competentie vaak even scheef is als die bij kinderen tussen de ogen en het maagje, een nogal rekbaar begrip is. Dat is mij met name ook door mijn moeder ingeprent. Toen ze eens boos constateerde dat ik een wel erg ruim geweten had, voegde ze daar minachtend aan toe: je moet maar in de politiek gaan. Een zeker talent om de verhoudingen terzake in te schatten kon ik haar niet meer ontzeggen sinds ze, op de avond dat het nieuws meldde dat Richard Nixon tot president van de Verenigde Staten gekozen was, na een korte stilte constateerde: dan hebben ze een verknipte boef als president. Maar in mijn werk heb ik ondertussen ook zo veel politiek actieven, bestuurders en beleidsverantwoordelijken ontmoet en met hen begripvol doorgepraat over hun dilemma's. Vaak werd mij daarbij een vertrouwelijk kijkje gegund in hun pogingen de kloof te overbruggen tussen wat wenselijk en wat haalbaar is. Zo ben ik ver afgedreven van de beslistheid van mijn moeder, overigens voor de rest een toonbeeld van genuanceerdheid en begrip.
Maar ik merk dat ik nu, aan de vooravond van mijn zestigste verjaardag, steeds vaker de harde richting opschuif die zij in haar oordeel over Nixon vertegenwoordigde. De eerste keer was dat onder het regime van paars. De lucht gonsde van flexibilisering, ondernemingszin, risico durven nemen. Iedere krantenjongen leek magnaat te kunnen en moeten worden. Over de dubbeltjes die dubbeltje bleven, of zelfs terugvielen naar een stuiver, werd niet gepraat. In die periode mocht ik spreken bij het afscheid van de voorzitter van een vakbond. Ik nam de gelegenheid te baat om een verbeten phillipica af te steken tegen dat modieuze gezwets dat, was mijn belangrijkste bezwaar, deed alsof er geen maatschappelijke zwakken bestonden, geen kansarmen en mislukten, en daar dus ook geen verantwoordelijkheid voor en solidariteit mee bestond. Vandaag hoor je die geluiden nauwelijks meer. In het sociaal-economische discours worden heel andere accenten gelegd, overigens daarom nog niet meer verantwoordelijk of solidair. Maar toen ik ertegen van leer trok, herinnerde ik mij dat ik even verwonderd naar mijzelf stond te luisteren. Ik moest constateren: je lijkt wel een vakbondsman geworden en je bent, qua radicaliteit, een aantal schoolvoorbeelden behoorlijk naar de kroon aan het steken.
Een tweede voorbeeld is mijn positie in een voorzichtig in Nederland opkomende discussie over de struc- | |
| |
tuur van het maatschappelijk middenveld en de civil society. Uiteraard is die discussie weer op het veld van het onderwijs begonnen. Uitgerekend in de liberale partij gaan er stemmen op om de moslims zo niet te verbieden, dan toch zo veel mogelijk de voet dwars te zetten bij het oprichten van islamitische scholen. Argument: als moslims die vrijheid nemen, druist dat in tegen hun mogelijkheden zich te emanciperen. Alsof het zelf verantwoordelijkheid nemen voor de school niet al een vitaal signaal van emancipatie is. Trouwens: onze grondwet is op dat punt glashelder: onder helder omschreven voorwaarden hebben burgers het recht, zich beroepend op de vrijheid van onderwijs, bijzondere scholen op te richten. Katholieken en protestanten kunnen in dat opzicht bogen op een indrukwekkende staat van dienst. Het fabelachtige peil van beschaving en kennis in dit landje van oorspronkelijk vissers, boeren en kleine neringdoenden, is niet op de laatste plaats aan dat bijzondere onderwijs te danken. Op die emancipatoire dynamiek wordt dan ook meteen gewezen door hen die de moslims bij hun plannen geen strobreed in de weg willen leggen. Hun wordt gerepliceerd dat dat traditionele bijzondere onderwijs al erg genoeg is (geweest). Als het historisch al onvermijdelijk was, in onze verlichte dagen zijn we toe aan een openbare eenheidsschool. Want daar is wiskunde gewoon wiskunde en literatuur gewoon literatuur en kunnen ze niet worden aangelengd met achterlijke hocus-pocus en allerlei bijgeloof. Zeker nu islamitische scholen synoniem dreigen te worden met achterstandsscholen, moeten we collectief gaan kiezen voor openbare achterstandsscholen boven bijzondere achterstandsscholen. Alsof de identificatie van islam met achterstand, voor zover terecht, niet door heel andere factoren wordt bepaald. Vooral: juist door een bijzondere school zou die in zijn
tegendeel kunnen verkeren.
Je gelooft je oren niet. Iedereen roept om de civil society. Maar wat op dat punt bestaat en functioneert, wordt met een volstrekt achterhaald positivisme, met de fanate ideologie van de zgn. neutraliteit van de seculariteit, met en vanuit verlichtingsfundamentalisme, in diskrediet gebracht, hoewel het uitdrukking is van grondwettelijk verankerde rechten. Een vergelijkbare discussie steekt, vooralsnog voorzichtig, de kop op met betrekking tot de omroepverenigingen. Een georganiseerd maatschappelijk middenveld van drie miljoen betrokkenen, een model waar Nederland eigenlijk niet trots genoeg op kan zijn. Dat ‘betrokken’ is inderdaad enigszins een retorische overdrijving. Meetpunt is het abonnement op de omroepgids. Er zijn nogal wat redenen naast betrokkenheid denkbaar voor zo'n abonnement. Maar betrokkenheid kan daarbij ook niet helemaal, of zelfs helemaal niet, als ook een reden worden uitgesloten. Zeker niet bij katholieken, die binding met hun traditie bij voorkeur over de band spelen van kortingen en voordeeltjes. Maar zo'n massief middenveld in een van de gevoeligste sectoren in een moderne cultuur, die van de massamedia, moet ontmanteld worden van- | |
| |
wege het idee-fixe van de gegarandeerde kwaliteit die zoiets als een staatsomroep of vlotte kopie van het BBC-model heet te garanderen.
Een derde voorbeeld is het ontwerp van grondwet voor Europa. Eerder had ik het erover in dit tijdschrift, m.n. over de vraag of het wel of niet zinvol is in de preambule ervan naar God te verwijzen. Toen had ik alles nog van horen zeggen en de voorgestelde tekst nog niet gezien. Ondertussen wel. God blijkt ons minste probleem. Schandelijk is hoe in de eerste zin, vanwege het bepalend lidwoord bij beschaving, de suggestie gelezen kan worden dat alleen Europa beschaafd is, want zich heeft ingezet voor ‘de’ beschaving. De rest van de wereld wentelt zich kennelijk in barbarij. Die dubieuze superioriteit dankt Europa aan haar ideaal van humanisme. Maar humanisme is geen ideaal. Het is een stroming, die op haar manier het ideaal van humaniteit heeft geëxpliciteerd en bevorderd. Dat mag wat mij betreft ook best worden gememoreerd. Maar dan vind ik ook dat de geestelijke tradities, waarnaar in het begin van alinea twee summier wordt verwezen, met naam en toenaam genoemd moeten worden: christendom, jodendom en islam. Dan ontstaat een evenwichtig beeld: op basis van klassiek erfgoed is er de ontwikkeling van een beschaving, gedragen door een expliciet ideaal van humaniteit, waaraan geestelijke stromingen als christendom, jodendom en islam en de filosofische tradities van humanisme en verlichting allemaal het hunne hebben bijgedragen. Naar de redenen waarom het niet zo voor de hand liggend, maar integendeel zo ontstellend krakkemikkig is opgeschreven, kun je alleen maar gissen. Bij dat raadwerk kun je niet achterdochtig genoeg zijn. Als men een grondwet gaat gebruiken voor geschiedvervalsing, kun je over wat die moet gronden niet pessimistisch genoeg zijn. Decennialang was ik het toonbeeld van begrip voor de pleitbezorgers van redelijkheid en maat. Ik werd, hoewel zelf allerminst hun overtuiging toegedaan, op punten geïnspireerd door de betogen van secularisten en laïcalen en door hen aan het denken gezet. Maar ook zij spelen vals.
Ook zij belazeren de kluit. Een kluit bovendien die zich voor gigantische uitdagingen gesteld ziet: de onevenwichtige verdeling van macht en rijkdom (zeker op mondiale schaal), vergrijzing, milieubederf, onberekenbare machtsverhoudingen, veiligheidsproblemen en zo nog het een en ander. In zo'n situatie moeten mensen van goede wil, gelovigen en ongelovigen, godsdienstigen en secularisten, autochtonen en allochtonen van elkaar op aan kunnen. Dat er aan de uiterste rand van het godsdienstig spectrum sprake was van kwade trouw in plaats van goede wil, is ons ondertussen voldoende ingepeperd. Maar in de harde kern van de groep die steeds die verwijten in de lucht heeft gehouden en ze met beschamende casussen en voorbeelden heeft onderbouwd, blijkt dat niet minder het geval. Dat moge voor de cynici onder ons niet onverwacht zijn, ik ben erdoor geschokt. Het is in elk geval een punt van grote zorg. In dit land was ooit een verlicht grapje dat je je vin- | |
| |
gers na moest tellen als je een roomse - bedoeld werd een rooms-katholiek - een hand had gegeven. Ondertussen is duidelijk dat je niet alleen op je vingers, maar ook op je tellen, je geld en je idealen, ja, op de waarheid moet letten als je de redelijken, verlichten, modernen bejegent volgens beschaafde omgangsvormen. Blijf beleefd, maar op uw hoede!
Beeld ik mij iets in? Is wat ik voor gedecideerd, ja, ten naaste bij radicaal houd te flauw voor woorden? Zijn mijn voorbeelden, die ik zelf best geraffineerd gekozen vind, te pietluttig om u te doen verblikken of verblozen? Ook kinderen die stiekem ergens achteraf hun eerste sigaretje roken kunnen denken dat ze in een dapper avontuur verwikkeld zijn. Maar uiteindelijk stelt het niet zoveel voor, al kan dat bliksemsnel gaan veranderen met de huidige dwangneurotische hetze rond roken. Blijft het contrast tussen de, vooruit vermeende gematigdheid van mijn jonge jaren en mijn mogelijk nog meer ingebeelde beslistheid nu ik de zestig nader.
Blijft sowieso de vraag of er een oorzakelijk verband is tussen leeftijd en koerswijziging. Want een koerswijziging is het. Meer dan zomaar een verandering van stijl; voor zover het die ook is ligt er een diep en eerlijk pathos onder, waarvan heuse verontwaardiging en grondig misprijzen smaakmakende ingrediënten zijn. Die worden spontaan niet met mijn leeftijd geassocieerd; dan zouden ze moeten gaan in de richting van gelatenheid, van ‘ik heb mijn kans (mijn tijd) gehad’, van ‘ze zoeken het maar uit’. Ieder handboek over de levensloop leert dat tussen het vijfenveertigste en vijfenvijftigste levensjaar de levenscurve onherroepelijk begint te dalen; vanaf je zestigste laten de fysieke en psychische consequenties daarvan, de effecten op conditie, zelfervaring en welbevinden, zich niet meer ontkennen. Hoogstens kun je ze voor jezelf of anderen een beetje verbergen door een racefiets met bijbehorende outfit te kopen, of door joviaal over golfcourses te gaan paraderen, of door je haar te verven. Maar je haar wordt wel degelijk dunner en grijzer, tot op het witte af, je moet aan de bril, je geheugen laat je wel eens in de steek, soms op verdomd vervelende momenten, opwinding overvalt je minder grillig en je krijgt iets met de rust en de kalmte, die je zo lang verbeten hebt bezworen. Is dit nu de wijsheid die met de jaren heet te komen? Preciezer: schept het afbuigen van de curve de vitaal-psychische conditie, die zich op het niveau van inzicht en oordeel alleen adequaat uitdrukt in afgewogenheid en prudentie, op het niveau van sociale verhoudingen in minzaamheid en een eeuwig verzoenende ondertoon, op het niveau van persoonlijke attitude in mildheid en vergevingsgezindheid? Of verraadt zich hier vooral een geleidelijk afwerpen van ballast, waardoor ook ruimte ontstaat voor scherper inzicht, het doorzien van verbanden en het betrokken raken op kernen? Het zou pathetisch zijn te stellen dat er dan in die ruimte,
zo begrepen en beleefd, geen tijd meer te verliezen is. Dat er dus manhaftig een punt moet worden gezet achter het ophouden van schone schijn en het overeind houden van
| |
| |
de illusies die de cultuur aanbeveelt, zo niet als politiek correct opdringt. In het licht van tijd en tijdelijkheid wordt die conditie ook bewust als een trend van afname of afbuiging van de curve die je niet alleen maar overkomt en ondergaat. Je bent er inderdaad niet de initiatiefnemer van. Maar je begroet en stimuleert haar wel. Het is de afname of afbuiging van wat Boeddha de tresna noemt, de dorst of levenshonger, die hij trefzeker diagnosticeert als drijvende kracht van menselijk gedrag (zelfverwerkelijking) en daarom de bron van het hoge illusoire karakter van het feitelijke persoonlijke en publieke leven. Het zou te pretentieus zijn te claimen dat de levensloop zelf je, automatisch als het ware, tot aan de boorden van het nirwana voert. Maar iets in die sfeer gebeurt er wel. Of minstens: wat er gebeurt kan in die zin begrepen, beleefd en vruchtbaar gemaakt worden. Er ontstaat ruimte voor bevrijdende scepsis. Die kan dichtslibben in kribbigheid en ongenoegen. Geplaagd door artritis of een hardnekkig koudje niet geheel onbegrijpelijk. Maar voor wie tijdig met het tij de bakens verzet, kan zij ook het milieu zijn, waarin het al te menselijke wordt doorzien, en besloten wordt daaraan niet al te veel concessies meer te doen. Want daarvoor is het leven te kostbaar en de menselijke waardigheid te kwetsbaar.
In het vooruitzicht van mijn zestigste verjaardag begin ik voor mijzelf en mijn leeftijdsgenoten een nieuw perspectief te ontwaren. De maatschappij dringt mij terzake het nodige op: veel rust om de eeuwige rust in te oefenen en dapper genieten, zo'n beetje tegen de klippen op, om zolang het nog kan een voorschot te nemen op de eeuwige zaligheid. Maar dat dan wel zo gezond mogelijk, anders worden de effecten op de toch al uit de pan rijzende kosten van de gezondheidszorg helemaal onbeheersbaar. Dus zonder nicotine maar met veel gymnastieke exercitiën; zonder smeuïg eten maar met een racefiets en bijbehorende outfit; zonder veel vaste verplichtingen maar wel het imago van de energieke en levenslustige bejaarde hooghoudend. Ik zie wel of en hoe ik aan deze verwachtingen ga beantwoorden. Mijn prioriteit is een andere. Ik ga grondig die vreemde ruimte exploreren waarin wijsheid en scepsis voortdurend elkaars aura vormen. Ik ga er naar hartelust en vierkant uitflappen wat zich daar als uitflapbaar openbaart. Als ik nog eens een blad voor de mond neem, zal het zijn omdat de zaak dat vraagt, en niet omdat goede manieren of slimme strategie dat vragen. Ik weet niet of de voorbeelden die ik hiervan boven heb gepresenteerd erg overtuigend waren. Zo niet, beschouw ze maar als vingeroefeningen. Maar wie het voorrecht heeft de leeftijd te bereiken die hem in staat stelt de ruimte te bereiken waar de doorzichtigheid van persoonlijke en collectieve illusies zich niet langer laat verdringen en miskennen, die heeft de plicht te getuigen hoe kostbaar leven en hoe kwetsbaar waardigheid is. Verenigt u, zestigjarigen van alle landen. Zet uw schouders onder uw zending, zeventigjarigen van de wereld. Glimlach onverschrokken, zodat uw sceptisch-wijze
| |
| |
glimlach geen grimas wordt. Zeg minzaam maar helder waar het op staat. Mensen draaien. Jongeren door te boud te zijn en, bijna wanhopig, retoriek in te zetten als compensatie voor hun gebrek aan inzicht. Ouderen door te voorzichtig te zijn en hun inzicht af te zwakken om de rust niet te verstoren. Maar wie zestig (of meer) mag worden, is te oud geworden om te draaien. Hij is het zijn medemensen verplicht te zeggen waar het op staat; zonder zeuren of klagen, zonder rancune of kortetermijnbelang. Gewoon, helder en eerlijk. U hebt van mij nog wat te goed.
□ Pieter Anton van Gennip
|
|