Streven. Jaargang 71
(2004)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |||||
Johan Van der Auweraert
| |||||
[pagina 144]
| |||||
Het vreemdelingenbeleid: onzekerheid en willekeur troefHoewel de Belgische wetgeving geen specifieke aandacht heeft voor niet-begeleide minderjarigen, zijn er twee ankerpunten. Enerzijds is er de vreemdelingenwetgeving, die stelt dat er geen uitwijzingsbevel mag worden gegeven aan een ‘vreemdeling die minder dan achttien jaar oud is, of die volgens zijn personeelsstatuut minderjarig is’. Het uitwijzingsbevel wordt in dat geval vervangen door een ‘bevel tot terugbrenging’, dat aan de meerderjarige wordt afgeleverd die de jongere begeleidt, als die er is. Een tweede houvast biedt de interne dienstnota van het Bureau niet-begeleide minderjarigen van de dienst Vreemdelingenzaken. Deze dienstnota, waarvan de eerste versie dateert van april 1999, heeft als doel de niet-begeleide minderjarigen die in België aankomen beter te registreren, beter te volgen én bescherming te bieden zolang zij in België verblijven. Om dit laatste te realiseren kan het Bureau (tijdelijke) verblijfsvergunningen verstrekken aan de minderjarigen. Dat laatste is vooral van belang voor minderjarigen die geen asielaanvraag indienen - en dat zijn er nogal wat - en voor minderjarigen die ‘uitgeprocedeerd’ raken in hun asielprocedure voordat ze meerderjarig worden. De Belgische wetgeving stelt immers wel dat deze minderjarigen niet zonder meer kunnen worden uitgewezen, maar voorziet niet in juridische bescherming. Met andere woorden: deze minderjarigen worden ‘gedoogd’, maar hebben geen gegarandeerd recht op opvang, inkomen of verblijf. Met de dienstnota van het Bureau kwam daar verandering in. Hoewel - de dienstnota levert geen afdwingbare rechten op, juist omdat het slechts een dienstnota is, een interne richtlijn die aangeeft ‘hoe gehandeld kan worden’. En daar wringt in de praktijk nu net de schoen. Een beperkt onderzoek naar de toepassing van de dienstnota, ingesteld door de werkgroep ‘minderjarige vluchtelingen’ van HavenGa naar eind[1], maakte al snel duidelijk dat de mooie intenties niet werden gerealiseerd. Een greep uit de conclusies. | |||||
Minderjarigheid tot zestien of tot achttien jaar?In de praktijk maakt het Bureau een onderscheid tussen jongeren onder, en jongeren ouder dan zestien jaar (de meerderheid die in België aankomt is zestien of ouder). Aan minderjarigen ouder dan zestien jaar werd in alle gevallen die ons bekend zijn een ‘bevel om het grondgebied te verlaten’ afgeleverd als op hun asielaanvraag een negatieve beslissing volgde. Uit een schriftelijke bijdrage van het Bureau aan de in 2000 door Haven georganiseerde ‘Netwerkdag niet-begeleide minderjarigen’ blijkt | |||||
[pagina 145]
| |||||
bovendien dat niet enkel wordt gekeken of de jongere ouder is dan zestien jaar, maar ook naar de procedure die hij heeft doorlopen. Wanneer een jongere ouder dan zestien een ‘bevestigende beslissing van weigering van toegang tot het grondgebied’ heeft gekregen van het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen én wanneer ‘uit zijn of haar gedragingen kan worden afgeleid dat hij of zij geschikt is om zelfstandig te reizen en over voldoende maturiteit beschikt’, kan hij of zij ‘onder dwang worden uitgewezen’. Dat is echter in strijd met zowel het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind als met de Verordening van de Raad van Europa betreffende niet-begeleide minderjarigen. Bovendien is het onderscheid louter ingegeven door de procedure die de minderjarige doorloopt en het niveau waarop de (negatieve) asielbeslissing wordt genomen. Een minderjarige van ouder dan zestien jaar uit wiens gedragingen kan worden afgeleid dat hij geschikt is om te reizen, maar die geen asielaanvraag heeft ingediend, kan niet onder dwang worden uitgewezen. Overigens wordt nergens toegelicht hoe de ‘gedragingen’ van de jongere dienen te worden beoordeeld. In de praktijk lijkt men ervan uit te gaan dat elke jongere die zelfstandig in België is gekomen, ook over voldoende maturiteit beschikt om zelfstandig terug te keren. | |||||
De eigen richtlijnen worden niet gevolgdDe door het Bureau uitgewerkte ‘fases’ voor de behandeling van de verblijfsdossiers worden in de praktijk niet consequent doorlopen. Aan minderjarigen die niet in het gezelschap van een volwassene zijn en op wiens asielaanvraag een negatieve beslissing volgde, wordt volgens de dienstnota in eerste instantie een aankomstverklaring afgeleverd. Uit de voorbeeldcases blijkt dat dit niet steeds het geval is. Sommige minderjarigen krijgen helemaal geen tijdelijke verblijfsvergunning. Van anderen wordt enkel het in de laatste fase van de asielprocedure afgeleverde document (de zgn. ‘26bis’) maandelijks verlengd. | |||||
Verschil in verblijfsvergunning, verschil in rechtenHet type verblijfsvergunning dat aan de minderjarigen wordt afgeleverd, verschilt - zonder gegronde motivering - in individuele gevallen. Dat brengt een grote(re) onzekerheid met zich mee voor wie de minst ‘goede’ verblijfsvergunning krijgt, maar er zijn ook praktische gevolgen. Afhankelijk van het type verblijfsvergunning hebben sommige jongeren recht op steun van het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW, ‘de bijstand’ in Nederland) en anderen niet. Steun van het OCMW biedt niet alleen de mogelijkheid zelfstandig te gaan wo- | |||||
[pagina 146]
| |||||
nen, maar geeft ook meer plaatsingsmogelijkheden. Wie geen recht op steun heeft, zal veel langer in een asielcentrum moeten verblijven. Dat is niet toegerust op zo'n langdurig verblijf, al was het maar vanwege de erg beperkte privacy die de jongeren er genieten. | |||||
Langdurige onzekerheid doet jongeren onderduikenSommige aanvragen voor een tijdelijke verblijfsvergunning bleven maanden onbeantwoord, wat ons in strijd lijkt met het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind. Dit Verdrag stelt immers dat bijzondere bescherming moet worden gegeven aan kinderen die, tijdelijk of blijvend, het verblijf in het gezin waartoe zij behoren moeten missen. Bovendien maakt het jongeren extra kwetsbaar voor andere vormen van exploitatie die moeten worden vermeden, niet in de laatste plaats omdat de onzekerheid over hun verblijfsstatuut en de angst te worden uitgewezen hen er vaak toe brengen weg te lopen uit het asielcentrum. Dat blijkt onder meer uit het grote aantal als vermist opgegeven minderjarigen. | |||||
Extra voorwaarden om bescherming te krijgenUit de praktijk blijkt dat in ruil voor een tijdelijke verblijfsvergunning van de organisatie die of het centrum dat de jongere opvangt en begeleidt, inspanningen worden verwacht op het vlak van het onderzoek naar de mogelijkheden van de jongere naar het land van herkomst terug te keren. De taak de ouders op te sporen en na te gaan wat de mogelijkheden tot terugkeer zijn berust echter bij het Bureau. Het is niet te verantwoorden dat deze opdracht wordt overgeheveld naar de organisatie die instaat voor de opvang en begeleiding van de jongere. De dienstnota voorziet overigens nergens in een actieve rol voor de jongere of zijn of haar begeleiders als voorwaarde voor het afleveren van een tijdelijke verblijfsvergunning. Dat is logisch, omdat de verblijfsvergunning eerst en vooral moet worden gezien als een instrument van bescherming, en niet als een ‘bonus’ of, als ze niet wordt afgeleverd, als een sanctie. | |||||
Wat met meerderjarigheid ná achttien jaar?De vreemdelingenwet spreekt van een ‘vreemdeling die minder dan achttien jaar oud is of die volgens zijn personeelsstatuut minderjarig is’ (dat is volgens de wet in hun land van herkomst). Volgens ons omvat die omschrijving (ook) de minderjarigen die in hun land van herkomst pas later meerderjarig worden (bijvoorbeeld op eenentwintig jaar). In | |||||
[pagina 147]
| |||||
de praktijk blijkt door de dienst Vreemdelingenzaken echter geen hogere leeftijd dan achttien jaar te worden gehanteerd.
Sinds 1 maart 2002 is er een nieuwe interne dienstnota van toepassing. Die vervangt de nota van 1999. Naar de toepassing van deze dienstnota hebben we nog geen praktijkonderzoek gedaan, maar we hebben wel een kritische tekstanalyse gemaakt. Het lijkt erop dat een aantal van de hierboven geschetste praktijken niet wordt bijgestuurd, maar integendeel nu ook op papier wordt bevestigd. Anders gezegd: men heeft het juridisch-administratief kader aangepast aan de heersende praktijk, waarbij onder meer de ongelijkheid in behandeling waarop al werd gewezen nu formeel wordt bevestigd. Enkele kanttekeningen. | |||||
Een verschil in behandeling van ex-asielzoekers en jongeren die nooit asiel hebben aangevraagdVoor uitgeprocedeerde asielzoekers wordt in de nieuwe dienstnota in eerste instantie enkel in een tijdelijke verlenging van hun laatste asieldocument voorzien. Voor niet-asielzoekers wordt een aankomstverklaring afgeleverd. In de dienstnota van 1999 werd geen onderscheid gemaakt tussen beide groepen. In de praktijk gebeurde dat wél. Dergelijke tijdelijke verlenging kan volgens de dienstnota lang duren. Pas als na een periode van één jaar geen duurzame oplossing werd gevonden, kan het Bureau de procedure opstarten die geldt voor niet-asielzoekers. Een aankomstverklaring wordt vervolgens afgeleverd. Hier kunnen twee fundamentele bezwaren bij worden gemaakt:
| |||||
[pagina 148]
| |||||
Wie braaf is, krijgt lekkers...In de nota van 2002 is er steeds sprake van ‘kan het bureau [...]’ een verblijfsvergunning afgeven. Een van de voorwaarden voor het afgeven of verlengen van de verblijfsvergunning blijkt de ‘medewerking aan de administratie’ te zijn door de minderjarige. Dat brengt de minderjarige in grote onzekerheid. Bovendien staat het haaks op het uitgangspunt van het beschermingsprincipe, waarbij het belang van de minderjarige het vertrekpunt zou moeten zijn. Ook nieuw in deze dienstnota is de mogelijkheid een afgeleverde verblijfsvergunning in te trekken. Het gaat dan om een sanctie als de verblijfsvergunning werd afgegeven ‘op basis van fraude’. Het feit dat de intrekking van de verblijfsvergunning zonder motivatie kan gebeuren, is bijzonder aanvechtbaar: het zal de jongere alleen nog méér wantrouwig maken bij het verstrekken van informatie. | |||||
... en wie goed z'n best doet op school, misschien een verblijfsvergunningHet Bureau ziet in eerste instantie gezinshereniging en terugkeer naar het land van herkomst als duurzame oplossingen voor de minderjarige. Slechts wanneer geen van beide mogelijk is, wordt de regularisatie van het verblijf in België in overweging genomen. Niettemin worden dan nog andere criteria in overweging genomen, met name integratiecriteria en ‘schoolprestaties’. Indien regularisatie van verblijf werkelijk als ‘duurzame oplossing’ fungeert voor minderjarigen, moet het voldoende zijn dat gezinshereniging en terugkeer naar het land van herkomst niet mogelijk zijn om een regularisatie af te leveren. Hen hiervan uitsluiten om andere redenen, ontneemt hun meteen de kans op een ‘duurzame oplossing’. | |||||
Op zestien volwassenWat in de oude dienstnota niet was opgenomen, maar in de praktijk wel reeds werd toegepast, duikt nu ook op in de nieuwe tekst. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een minderjarige jonger, en een minderjarige ouder dan zestien, waarbij deze laatste kan worden uitgewezen wanneer hij over ‘voldoende maturiteit’ beschikt. Dat is, zoals eerder al werd aangegeven, bijzonder betwistbaar. Bij de dienst Vreemdelingenzaken gaf men aan dat de toepassing van de nota na zes maanden zou worden geëvalueerd - van zo'n evaluatie hebben we tot nog toe niets vernomen. | |||||
[pagina 149]
| |||||
Het jeugdbeleid: niet alle jongeren zijn gelijkEen nieuwigheid: het ‘jeugd-snelrecht’In de periode van juni tot augustus 2002 werden in (het gerechtelijk arrondissement) Antwerpen een kleine vijftig niet-begeleide minderjarigen opgepakt en binnen een tijdspanne van vierentwintig uur na hun arrestatie gerepatrieerd op basis van de wet op de jeugdbescherming. Sinds augustus zouden er nog een achttal repatriëringen zijn geweest. Het ging meestal om minderjarigen die op heterdaad werden betrapt bij onder meer het openbreken van parkeermeters, het losrukken van handtassen (vaak met geweld), gauwdieven en inbraken in appartementen. Deze ‘snelrechtprocedure’, zoals het gerecht in Antwerpen het zelf noemt, komt erop neer dat deze jongeren wanneer ze worden opgepakt, onmiddellijk voor de jeugdrechter komen en dat die een beschikking neemt ‘tot terugbrenging naar het thuismilieu’. Deze beschikking is onmiddellijk uitvoerbaar, met als gevolg dat deze jongeren binnen vierentwintig uur worden gerepatrieerdGa naar eind[2]. Het gaat in zo'n geval om een ‘voorlopige maatregel’, nadien moet er nog een onderzoek ten gronde volgen, tenzij de zaak wordt geseponeerd (wat in het merendeel van de gevallen zou zijn gebeurd). Bij zo'n onderzoek ten gronde oordeelt men niet meer over de maatregel getroffen bij beschikking. In één geval is ons bekend dat de jeugdrechter ‘ten gronde’ een berisping uitsprak - een maatregel die veel minder zwaar is dan de terugbrenging naar het thuismilieu, opgelegd in de eerste zitting als ‘voorlopige maatregel’. Als reden voor de invoering van deze ‘snelrechtprocedure’ werd het tekort aan opvangplaatsen in de gesloten gemeenschapsinstellingen opgegeven én de wetswijziging die het onmogelijk maakt minderjarigen langer dan vierentwintig uur in een gevangenis vast te houden. De actie in Antwerpen tijdens de zomermaanden was vooraf aangekondigd door de federale regering en ontlokte ons heel wat vragen en bedenkingen. De overheid zelf gaf weinig of onvoldoende uitleg over de zorgvuldigheid die aan de dag zou zijn gelegd noch over de garanties omtrent een behoorlijke opvang van de minderjarigen in hun land van herkomst. Na een moeizame zoektocht vonden we enkele documenten die enig licht werpen op de handelwijze van de overheid. De toepassing van de ‘snelrechtprocedure’ gebeurde als uitvoering van een beschikking van de jeugdrechter, op verzoek van het parket van Antwerpen. De eigenlijke uitwerking van deze procedure gebeurde pas drie maanden later, in een dienstnota van datzelfde parket. Nog een maand later, op 16 oktober 2002, volgde een dienstnota van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, waarin de medewerking van de dienst Vreemdelingenzaken aan de uitvoering werd vastgelegd. | |||||
[pagina 150]
| |||||
Het jeugdbeschermingsrecht uitgeholdEr valt een en ander op te merken over de inhoud van deze dienstnota. Op verzoek van het kabinet van de minister van Welzijn kwam in de schoot van de Vlaamse administratie Welzijn een werkgroep met mensen uit het werkveld (waarvan we zelf deel uitmaakten) enkele malen bijeen om de dienstnota door te lichten. We kwamen tot een aantal bijzonder pijnlijke conclusies; we halen er enkele uit.
Het oneigenlijk gebruik van de wet op de jeugdbescherming. De rechter die een maatregel uitspreekt, moet dat uiteraard doen met kennis van zaken, in het belang van het kind en met het oog op een duurzame oplossing. Het is dáárom dat de mogelijkheid bestaat een ‘voorlopige maatregel’ te nemen. Zo kan de rechtbank de situatie verder onderzoeken en kan een maatschappelijk onderzoek worden bevolen. Dat alles is in dit geval volstrekt onmogelijk. Vaak is de (echte) identiteit van de minderjarige onbekend, wat een onderzoek naar achtergrond en thuissituatie van de minderjarige erg bemoeilijkt. De sociale dienst van de jeugdrechtbank kan onmogelijk een minderjarige opvolgen die zich niet in België bevindtGa naar eind[3] - een dienst in het buitenland kan die opdracht niet krijgen. Minderjarigen worden zogenaamd teruggestuurd naar hun ouders - maar er zijn minderjarigen die zich enkele weken na hun uitwijzing weer in Antwerpen bevinden, opnieuw worden opgepakt, voor de jeugdrechter een andere identiteit opgeven en opnieuw worden uitgewezen - naar welke ouders?
De vreemdelingenwet buiten spel. De vreemdelingenwet voorziet dat elke persoon die zich op het Belgisch grondgebied bevindt, het land kan worden uitgezet wanneer hij of zij niet beschikt over de juiste verblijfsdocumenten. Dat moet gebeuren op basis van een bevel het grondgebied te verlaten. Tegen zo'n bevel kan een beroep worden ingediend bij de Raad van State. Dat heeft een schorsende werking wanneer het is ingediend bij uiterst dringende noodzakelijkheid. Diezelfde vreemdelingenwet geeft, zoals eerder al werd aangegeven, uitdrukkelijk extra bescherming aan minderjarige vreemdelingen - ze kunnen niet zonder meer worden uitgewezen. Volgens de dienstnota maakt de toepassing van de wet op de jeugdbescherming het mogelijk de vreemdelingenwet buitenspel te zetten - ze zou in dezen gewoonweg niet van toepassing zijn. Het ironische is dat de vreemdelingenwet de minderjarige hier méér bescherming zou bieden dan de wet op de jeugdbescherming, en dat ze juist daarom buitenspel wordt gezet door de jeugdrechter. Of dat zonder meer kan, is de vraag. De wetgever had duidelijk niet de intentie met de wet op de jeugd- | |||||
[pagina 151]
| |||||
bescherming de uitwijzing van buitenlandse minderjarigen mogelijk te maken, terwijl hij met de vreemdelingenwet expliciet de intentie had zo'n uitwijzing aan bepaalde voorwaarden te onderwerpen.
De onzorgvuldige invulling van het begrip misdrijf. Misdrijven moeten worden bestraftGa naar eind[4]. Dat geldt ook voor misdrijven begaan door niet-begeleide buitenlandse minderjarigen. Voor zover deze minderjarigen dader zijn van een individueel als ‘misdrijf omschreven feit’ dat zij op eigen initiatief hebben gepleegd (wat in deze verre van zeker is: de kans dat de jongeren tot misdrijven werden aangezet door volwassen criminelen is reëel), moet de zaak volgens de geldende rechtsregels, in casu de wet op de jeugdbescherming, worden behandeld. Door de ‘snelrechtpro-cedure’ komt dit rechtsprincipe onder druk te staan. De jongere wordt immers gerepatrieerd, in uitvoering van de voorlopige maatregel vastgelegd in de beschikking, en de zaak wordt pas later ten gronde behandeld. Omdat de jongere dan niet meer in het land is, worden veel zaken gesloten en komt er geen behandeling ten gronde meer. Andere zaken komen wel voor, maar omdat de jongere niet aanwezig is, moet de advocaat zich terugtrekken en worden de feiten bewezen geacht. Omdat het om een vonnis bij verstek gaat, kan de advocaat hiertegen niet in beroep gaan; de jongere kan dat pas wanneer het vonnis betekend isGa naar eind[5]. Het is bovendien onduidelijk welke overtredingen aanleiding geven tot deze maatregel - daarover wordt niets gezegd in de dienstnota. Ook is het niet duidelijk wanneer eerst naar een alternatieve maatregel wordt gezocht - er is een geval bekend waarin eerst contact werd opgenomen met een (open) opvanghuis voor niet-begeleide minderjarigen. De verantwoordelijke kon op dat ogenblik niet aan de telefoon komen en toen later contact werd opgenomen, bleek de minderjarige al uitgewezen.
De noodzaak van een fundamenteel debat. Schendingen van mensenrechten kunnen niet. Daarover zouden we het eens moeten kunnen zijn. Dat de Belgische overheid met haar beleid ten aanzien van niet-begeleide minderjarigen op de grens van de schending van de mensenrechten balanceert, hebben we trachten duidelijk te maken. Schendingen van de mensenrechten aanklagen ligt, zeker voor deze groep, niet voor de hand. Wie binnen vierentwintig uur wordt uitgewezen, heeft weinig tijd daartegen iets te ondernemen. Een aantal van deze jongeren verkoos bovendien in een gesprek met hun advocaat een uitwijzing boven een opsluiting - maar daarmee is weinig recht geschied. Dat deze jongeren hun rechten niet kenden en dat ook vele van de advocaten die hen bijstondenGa naar eind[6] ‘in snelheid genomen zijn’ en niet altijd op de hoogte waren van de relevante wetgeving, is in ons onderzoek snel duidelijk geworden. Meer bevreemdend is dat parket en magistratuur - | |||||
[pagina 152]
| |||||
die wél wisten waar ze mee bezig waren - hierin zonder meer zijn meegegaan. Het voorstel zou naar verluidt zijn ontworpen op het kabinet van premier Verhofstadt, in samenwerking met de procureur des Konings van het jeugdparket. Recent dook deze procedure zelfs op als een ‘good practice’ in een van de formateursnota's van Verhofstadt, en een van zijn kabinetsmedewerkers wijdde er in De Standaard een enthousiaste vrije tribune aan. Blij verlost te zijn van lastige internationale mensenrechten-verdragen? We begrijpen dat het om een complexe problematiek gaat. De Belgische overheid is ervan overtuigd dat, als zij een gedegen juridisch statuut en opvangbeleid voor niet-begeleide minderjarigen zou uitwerken, België een ‘aantrekkingspool’ zou worden voor ouders die een betere toekomst voor hun kinderen zoeken. Vanuit België zicht krijgen op de thuissituatie en de redenen voor de vlucht van de minderjarigen, is een bijna onmogelijke en in elk geval bijzonder tijdrovende zaak. Het afwegen van een toekomst in België tegen een toekomst in het thuisland van de minderjarige - terwijl de materiële omstandigheden in België duidelijk onvergelijkbaar beter zijn - is evenmin een eenvoudige opdracht. En wat doe je met minderjarigen die door volwassenen in internationale criminele netwerken worden ingeschakeld? Het Belgische systeem van jeugdbescherming is duidelijk niet ontworpen om met dat soort moeilijkheden om te gaan. Hoewel - de vraag óf het systeem van jeugdbescherming zoals het hier bestaat een antwoord op deze situaties kan bieden, wordt niet eens ten gronde gesteld. Voorstellen voor de aanpassing van het systeem aan de specifieke noden van niet-begeleide minderjarigen (en dan hebben we het in eerste instantie over de grootste groep, die niet in criminele netwerken betrokken is), stuiten vooral op financiële bezwaren. De vraag die zich opdringt is, hoeveel we wensen te investeren in de toekomst van deze ‘vreemde jongeren’. Mag dat evenveel kosten als voor ‘onze jongeren’? Of wordt er een alternatief systeem ontwikkeld dat goedkoper is en dus minder kwaliteit biedt? En als we hiervoor kiezen, durven we dan openlijk toe te geven dat deze jongeren ons minder mogen kosten? Het schrijnende is evenwel dat we aan deze discussies niet eens toekomen én dat impliciet de lat vaak heel veel lager wordt gelegd. Zo laag zelfs, dat er (mensen)rechten voor moeten sneuvelen - al willen we dat uiteraard zo niet hardop gezegd hebben. Het wordt hoog tijd dat iemand hierover een fundamenteel debat durft te beginnen. |
|