Streven. Jaargang 71
(2004)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
ForumDe media en Europa
| |
[pagina 72]
| |
van de Belgen was opgevallen en dat dit percentage vier maanden later nog met tien procent was gezakt. Slechts een derde van degenen die de Conventie kennen, weet ook dat de uitkomst ervan een voorstel tot een Europese Grondwet is. Het doet de vraag rijzen waarom, ondanks de grote sensibiliseringsinspanningen, zo weinig mensen zich bewust zijn van de impact van de Europese dimensie op hun dagelijkse leven.
In dit stuk proberen we enkele verklaringen te geven voor de grote desinteresse en onwetendheid over de Europese integratie. Opinieonderzoek wijst uit dat slechts een kleine helft van de Belgen zich realiseert dat beslissingen van het Europese bestuursniveau een grote impact hebben op hun leven: de meeste mensen kennen de Europese Unie slechts in beperkte mate of hebben er eenvoudigweg geen mening over. Nochtans verschijnen er jaarlijks massa's informatiebrochures, starten er regelmatig nieuwe initiatieven via het Internet en is transparantie een van de jongste werkpunten van de Europese instellingen. Vele brochures blijven echter liggen in de informatiekantoren omdat enkel de mensen die al op de hoogte zijn van of geïnteresseerd zijn in de werking van de Europese Unie, de weg naar het informatiepunt kennen: enkel de geinteresseerde burger surft al eens naar de site van de Europese Unie en enkel hij begrijpt de informatie die wordt aangeboden. Kortom, tussen transparantie en openheid gaapt een kloof van bereiken en begrijpen, die zich op het vlak van Europese steun bovendien vertaalt in een kloof tussen de maatschappelijk sterken en de maatschappelijk zwakken, of nog, tussen de geïnteresseerden en de ongeïnteresseerden. Nochtans geldt de Europese impact voor de inwoners van alle lidstaten. Wil de Europese Unie een democratie zijn, dan is het levensbelangrijk dat mensen op de hoogte zijn van het beleid en van de werking van de Europese Unie. Enkel dan kunnen de Europese burgers de Europese Unie ook controleren en legitimeren. Slechts in zeer specifieke dossiers is die kennis echter aanwezig. Een mooi voorbeeld daarvan is de eenheidsmunt, die voor elke Europese burger een duidelijke waarde en een concrete impact heeft. De invoering van de euro ging gepaard met informatiecampagnes op zeer grote schaal en langs verschillende kanalen: mensen kregen een folder in hun bus, op de bank, hun kinderen kregen les over de nieuwe munt, ngo's startten met inzamelingsacties, televisie en kranten wijdden speciale uitzendingen of nummers aan de nieuwe munt, er werden campagnes opgezet voor speciale doelgroepen, enz. Men kon met andere woorden niet aan de informatie ontsnappen, het bereik en het begrip lagen dankzij de ruime en gerichte acties bijzonder hoog. We mogen ons echter niet blindstaren op het succes van de campagne om de euro bekend en aanvaardbaar te maken. Het lijkt immers onmogelijk en bovendien onwenselijk, over alle beleidsdomeinen van de Europese Unie een even intensieve informatiedoorstroom te verzekeren. Met dit gegeven in het achterhoofd is het des te belangrijker, na te denken over het | |
[pagina 73]
| |
meest efficiënte en effectieve informatiekanaal dat met zo weinig mogelijk middelen zoveel mogelijk mensen en liefst zoveel mogelijk ongeïnformeerde mensen kan bereiken. Op basis van wat we weten uit opinieonderzoek is het interessant één specifiek instrument onder de loep te nemen: de informatieoverdracht via de media. Bijna zeventig procent van de Belgen zegt dat hij of zij informatie over de Europese Unie zoekt op televisie, meer dan dertig procent noemt kranten een belangrijke informatiebron. Alle andere initiatieven vanuit de overheden, zoals brochures, elektronische informatie, meetings, enz. spreken nog geen vijftien procent van de mensen aan. Daar komt bij dat één vierde van de mensen weliswaar nooit op zoek gaat naar informatie, maar wel regelmatig naar de televisie kijkt en via dit medium mogelijk toch informatie over de Europese Unie opvangt. Zijn de media, met de televisie op kop, dan misschien de efficiënte en effectieve informatiebron die we zoeken? Als we kijken we naar het bereik van kranten en vooral van televisie, dan zijn we geneigd deze vraag zonder meer positief te beantwoorden: bijna iedereen heeft thuis een televisie en bijna iedereen kijkt wel eens naar het nieuws. Zonder al te veel inspanningen om de informatie te verspreiden, kunnen via deze kanalen heel veel mensen bereikt worden. Maar zo eenvoudig ligt het niet. Ten eerste is het onduidelijk welke impact nieuwsberichten hebben op kijkers, luisteraars en lezers, en ten tweede zijn de media een onafhankelijke actor waarop de overheid geen inhoudelijke controle kan en mag uitoefenen. Het eerste aspect valt buiten de draagwijdte van dit stuk en ook in wetenschappelijke kringen is men het er overigens nog helemaal niet over eens: het is onduidelijk welke informatie mensen uit de mediaberichten distilleren en of deze kennis lang overeind blijft. De gevolgen van het tweede aspect zijn wel onmiddellijk waarneembaar en leggen we hier dan ook graag ter discussie voor. Het uitgangspunt is eenvoudig: de overheid kan de media niet verplichten over de Europese Unie te berichten, laat staan over bepaalde onderwerpen en op een bepaalde wijze nieuws te brengen. Het politieke, sociale of economische belang van een gebeurtenis is immers niet gelijk aan de informatieve waarde ervan. De manier waarop binnen de Europese Unie wordt gestemd bijvoorbeeld, kan een zeer grote impact hebben op de uiteindelijke beslissingen en dus op het dagelijkse leven van de Europeanen. Maar een wijziging van die stemprocedure is geen spectaculair nieuws, tenzij een staatsman - en dan nog liefst de Belgische premier - boos de onderhandelingstafel zou verlaten, of de beslissing aanleiding zou geven tot straatprotesten, sensatie of geweld. Gebeurtenissen binnen de Europese Unie hebben over het algemeen maar zelden een grote nieuwswaarde: de Europese Unie wordt ervaren als ver, irrelevant, passief, moeilijk, weinig kleurrijk, enz., en geeft bovendien op binnenlands vlak maar zelden aanleiding tot discussie of debat. De cijfers liegen er dan ook niet om: nauwelijks drie procent van het nieuws gaat over | |
[pagina 74]
| |
de Europese Unie. Dat is nog geen tiende van de buitenlandse berichtgeving, die het op zich al veruit moet afleggen tegen binnenlands en ander nieuws. We worden dus geconfronteerd met een interessante paradox: enerzijds blijken de media, en dan vooral de televisie, de informatiebron bij uitstek te zijn, ook met betrekking tot informatie over Europa. Anderzijds is het aanbod van Europees nieuws bijzonder laag. De kans is met andere woorden klein dat de media de noodzakelijke kennis over Europa zullen verspreiden. De eerlijkheid gebiedt ons wel te vermelden dat ook de Europese Unie haar (media-)hoogdagen kent, namelijk de bijeenkomsten van de staatshoofden en regeringsleiders (de zogenaamde Europese Raden). In deze periodes stijgt de media-aandacht, en zoals de filmsterren tijdens de uitreiking van de Oscars, passeren de Europese politici op dat ogenblik de revue. Net als bij de Oscars echter, gaat de aandacht van de media vooral naar de personen zelf, naar hun twisten en uitspraken en veel minder naar hun ‘film’, het Europese beleid. Onderzoek heeft uitgewezen dat slechts een vijfde van de berichten over de Europese topontmoetingen inhoudelijke duiding geeft bij de gebeurtenis waarvan verslag wordt gedaan, dat een derde van de berichten één individu centraal stelt en dat meer dan een derde focust op de Belgische kantjes van het nieuws. Ongetwijfeld is het dat wat de mensen in eerste instantie interesseert en wat de aandacht op het Europese nieuws kan richten, maar even duidelijk is dat deze informatie niet volstaat wanneer we de Europese burgers, zelfs maar minimaal, willen informeren over hun rechten en plichten binnen de Unie. Het is zeer belangrijk dat ze weten hoe snel dioxinekippen Europa rondreizen, dat ze op de hoogte worden gebracht van fraude binnen de Commissie en het is waarschijnlijk ook belangrijk dat ze weten welke gebouwen en hoeveel douches er met Europese gelden worden gebouwd, maar of deze informatie belangrijker is dan nieuws over de voorstellen van de Europese Conventie, over de Europese Grondrechten, laat staan over de Europese verkiezingen, durven we te betwijfelen. Het resultaat is dus een berichtgeving over de Europese Unie die weliswaar veel mensen bereikt, maar die omwille van haar sensationele, episodische, soms zelfs negatieve karakter misschien toch niet de meest geschikte bron is voor de overdracht van informatie over de Europese Unie. Althans niet in de huidige vorm. Misschien kan een groeiende bewustwording het euvel enigszins verhelpen. Zo zou het zeker niet slecht zijn als de journalistieke wereld zich sterker bewust zou zijn van haar bijna volledige monopolie en van haar verantwoordelijkheid wat de verspreiding van informatie over de Europese Unie betreft. Dat is, de Europese journalisten van de ‘kwaliteitspers’ niet te na gesproken, op dit moment zeker niet geval. De Europese Unie staat geografisch, maar vooral ook psychologisch nog steeds ver van haar burgers, en bij gebrek aan andere informatie bevinden de media zich in de unieke positie om de Europese Unie dichter bij haar bevolking te brengen. | |
[pagina 75]
| |
Eenzijdige, louter sensationele informatie is daarbij onwenselijk, omdat die geen kennis oplevert waarop de burgers zich kunnen baseren om al dan niet hun vertrouwen in de Unie uit te spreken. Tegelijk mogen we de waarde van een aantal elementen uit de huidige berichtgeving niet onderschatten. Het feit dat de media extra aandacht besteden aan Belgische standpunten, aan individuen en aan zeer concrete kwesties, hoeft immers niet louter nadelig te zijn. Integendeel, het kan de Europese Unie begrijpelijk en grijpbaar maken voor haar inwoners. Alleen mag de informatie daar niet toe beperkt blijven. In deze laatste opmerking schuilt trouwens ook een uitdaging voor de Europese en nationale overheden: ook zij zouden moeten stilstaan bij de nieuwswaarde van berichten door hun communicatie te concretiseren en begrijpelijk te maken, door duidelijke vertegenwoordigers naar voor te schuiven die de Europese Unie een gezicht geven. Zo zouden de op het eerste gezicht minder spectaculaire - maar wel belangrijke - verhalen misschien ook de weg naar de pers kunnen vinden. Europese en nationale overheden kunnen zo indirect bijdragen aan de verrijking van het Europese nieuws.
Deze bijdrage was een poging een antwoord te bieden op een merkwaardige paradox. Enerzijds geven de Europese burgers te kennen dat ze weinig weten over de Europese Unie, maar dat ze wel bijkomende informatie willen. Die informatie willen ze krijgen via de media en in het bijzonder via de televisie. Anderzijds blijken net die media erg weinig informatie te verschaffen waarop de burgers zich kunnen baseren om een gefundeerde mening over de Europese Unie te kunnen vormen. De sleutel ligt daarom bij de media, en meer bepaald bij de vorm en de inhoud van de informatie die zij aanbieden. De Europese en nationale overheden kunnen de media hierbij helpen door hun op een strategische manier informatie aan te bieden. Alleen nuttige informatie kan voldoende kennis genereren, en die is onmisbaar om tot een gefundeerd oordeel over de Europese Unie te komen. Alleen op die basis maakt de Europese Unie kans echt gelegitimeerd te worden. □ Marleen Baetens en Peter Bursens | |
[pagina 76]
| |
Een zelfgenoegzaam betoog?
| |
[pagina 77]
| |
derlijke, altijd rafelige weefsel dat een familieverhaal heet een van die draadjes is geworden waar af en toe eens aan getrokken wordt, en waarbij dan wordt gezegd: ‘Ja, dat filosoferen zat er bij haar al vroeg in!’ En dat nu, is een misverstand. Laat het een fantastisch vraag zijn; laten mijn ouders terecht apetrots geweest zijn op hun eloquente spruit; laat haar fysieke verschijning die van een kleine penseuse zijn geweest: een filosofische vraag stelde ze, stelde ik, daar zeker niet. Tien jaar later, ik ben dan dertien en kan nu ook met een gerust hart over mijzelf als ‘ik’ spreken, zit het meisje in de eerste klas van de middelbare school, is ze altijd nog een denkhoofd en besluit ze het walvissenprobleem eens grondig aan te pakken. Haar arbeid resulteert in een spreekbeurt tijdens de biologieles over niet alleen walvissen, maar, alsof 't niets is!, over alle zeezoogdieren. Daar doet ze haar leraar en haar klasgenoten versteld staan van haar kennis van, haar inzicht in, haar welbespraaktheid aangaande de materie. En o verrassing: walvissen hebben helemaal geen benen en misschien is het daarbij ook wel zo dat zij helemaal niet doen wat mensen ‘slapen’ noemen, en ten slotte is het zo dat wanneer zij doen wat wij onder ‘liggen’ verstaan, zij waarschijnlijk hartstikke dood zijn - of toch ten minste op sterven na. Alleen een dooie walvis ligt... en dat breng ik te berde zonder ook maar één metafysische bijgedachte. Gewoon: boekenkennis en nog verifieerbaar ook. Want ergens halverwege mijn derde en mijn dertiende jaar zag ik samen met vader en de broertjes met eigen ogen een dooie walvis in levenden lijve - heel groot, onbedaarlijk stinkend, in een legertent op de markt in Arnhem. Werkelijk, het was een koud kunstje dat allemaal te weten te komen. Niks aan eigenlijk. En mijn interesse in alles wat des zeezoogdiers is, is sindsdien dan ook danig verflauwd. Nog eens: filosoferen was dat allemaal niet, dat geprakkiseer over die walvissen; niet op mijn derde, niet op mijn dertiende. | |
[pagina 78]
| |
Nee - dan mijn tweede dochter, het meisje dat op foto's zo op mij-op-dezelfde-leeftijd lijkt. Zij stelde als zesjarige een vraag die op het allereerste gehoor veel meer voor de hand ligt dan de mijne over die zeebeesten - maar die meteen daarna van een bijna duizelingwekkende diepte blijkt. Het is de vraag die sommigen onder u misschien nog kennen uit een tekst van Paul van Tongeren in StrevenGa naar eind[2], daar opgenomen zonder bron - maar dat zij hem vergeven -, de vraag namelijk die luidt: ‘Hoe wisten jullie dat ik het was toen ik werd geboren?’ En dat nu is een filosofische vraag van het zuiverste water - een vraag die namelijk maar gesteld kan worden door een kind dat tot een besef van ‘ikheid’ is gekomen, een kind dat is beginnen te denken in termen van verleden, heden en toekomst en dat zich een en ander begint af te vragen rondom het (al dan niet) zichzelf ‘gelijk blijven in de tijd’. Een kind dat op de een of andere manier begint te begrijpen dat er ook iets op het spel staat met het gegeven dat zij er is, dat zij zij is, dat zij dat weet, dat wij, haar ouders (die haar immers verwachtten) dat weten -, of: denken te weten, of: hopen te weten. Een kind dat misschien wel plotseling beseft dat haar ouders zich eigenlijk veeleer met haar die vraag stellen dan dat ze haar het pasklare antwoord kunnen geven. Enige tijd later, wanneer ik haar vraag of ze zich iets kan herinneren van de manier waarop die vraag zich als deze vraag bij haar aandiende, vertelt ze over het voor haar in ruimte en tijd nog exact te traceren moment van ‘overdonderend ikbesef’, die blikseminslag, die lichtstraal die onomkeerbaar duidelijk maakt: ‘er is zoiets als een ik - en ook al heten al duizenden jaren overal ter wereld meisjes net zoals ik - van mij is er maar één; ik ben het die hier denkt en vraagt, ik ben het die bij mijn hoogsteigen naam geroepen werd’. Dat was haar van toen af aan duidelijk, net zoals het haar van toen af aan duidelijk begon te worden dat ze nooit precies zou weten wat dat inhoudt, een ik te zijn, deze ik te zijn; wat daarvan de bedoeling is, wat de zin, wat de opdracht. Het is een fascinerend inzicht in de meest letterlijke zin van het woord: schitterend, beangstigend, aanlokkelijk, afstotend. Intussen heb ik het natuurlijk al niet meer over dat meisje, mijn dan nog kleine dochtertje alleen - haar vraag is sindsdien ook voor mij een urgente vraag. Want ja: wist ik eigenlijk dat zij het was, toen ze geboren was? En hoe wist ik dat dan? Wat impliceert die vraag? Zijn er überhaupt antwoorden? Ken ik het kind, de persoon aan wie ik antwoord geef? Ken ik mijzelf, die antwoord geeft - of verander ik in de vraag en in het ant-woord? Vragen die altijd al begonnen zijn, vragen die nooit zullen eindigen. En vragen die in hun vraag-zijn al laten zien dat een ik zijn altijd werk in uitvoering is; ‘werk’ dat voortdurend van kleur verandert juist in de relaties met andere mensen die jou bevragen en die jij bevraagt. Werk dat daarmee niet meer of minder dan ‘het leven zelf’ is. Het is de ijdele redenaar die denkt met die vragen klaar te zijn, die slechts | |
[pagina 79]
| |
aandacht vraagt voor de verschijning van zijn zelfgenoegzame ik. In het gezelschap van de ijdele redenaar bloeden de filosofische vragen dood; in het gezelschap van de ijdele redenaar gaan we ons al snel vervelen. Vragen waarbij je je nooit verveelt zijn meestal filosofische vragen. Ze kunnen, liefst in het allerkleinste gezelschap, eindeloos doorgaan; hen te stellen en vol te houden maakt een groot deel van onze ‘kunst-van-leven’ uit. Het zijn vragen die niet uit zijn op verifieerbare kennis; het zijn vragen die je, anders dan de platte vraag over de walvissen, wakker houden. Maar wat te doen als ze je uit je slaap houden? Als ze zo diep dreigen te raken dat ze gaan beangstigen, opjagen, dat ze je doen uit-een-vallen in plaats van bij-een-houden en je identiteit een steviger fundament geven? Zijn dat soort filosofische vragen dan nog wel een beetje leuke levenskunst? Nee. En daarom denk ik dat de filosoof, de filosofische mens, ook nog iets anders moet kunnen - precies om het in zich grondeloze, oeverloze, eindeloze filosoferen uit te houden: hij moet de kunst van de welsprekendheid verstaan, hij moet over een grote taalvaardigheid beschikken - hij moet, om het maar ronduit te zeggen: ook op gezette tijden een sofist zijn. En dat dan niet zozeer met het oog op de buitenwereld, maar juist voor zichzelf. Een sofist, niet in de negatieve betekenis van ijdele, lege drogredenaar die het begrip nu al eeuwenlang heeft, maar in de veel positievere betekenis van ‘welsprekend, gevormd redenaar-met-overtuigingskracht’. Iemand die de per definitie ongetemde en chaotische realiteit door middel van taal tijdelijk - maar dan ook wetend dat het maar tijdelijk is - tot de orde, tot een orde roept. Iemand die zichzelf even posteert als het vaste middelpunt van de wereld. Laat een dergelijk redenaar hier dan in een zeker ‘zichzelf-genoeg-zijn’ eindigen met een citaat dat haar uit het hart gegrepen is: ‘Uit de verschrikkelijke chaos van het leven is geen andere uitweg mogelijk dan een goed geformuleerde zin’Ga naar eind[3]. □ Elianne Muller |
|