Streven. Jaargang 71
(2004)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |
Noor Smals
| |
[pagina 60]
| |
van het kolonialisme, een hel voor de inlanders. En het paradijs is voorgoed voorbij, de Nederlanders raakten in de hel van de Japanse kampen. De voor velen onbegrijpelijke vijandigheid van de Indonesiërs, de armoedige verhuizing naar Nederland en het kille Hollandse klimaat versterkten het trauma. Misschien hebben daarom zoveel Nederlandse schrijvers zich in romans en verhalen gericht op hun land van herkomst. ‘Kunst is ressentiment’, heeft Menno ter Braak ooit gezegd. Oppervlakkig vertaalt men dat als wrok, maar laten we zeggen dat kunst nogal eens blijk geeft van een hevige gevoelsmatige reactie op bittere ervaringen. Een bloemlezing. | |
Het verloren paradijsHet is natuurlijk begonnen met Multatuli. Het verhaal gaat dat hij Max Havelaar schreef toen hij gerepatrieerd was en in een Brussels logement verbleef. Geen beter klimaat om heimwee te kweken, heimwee naar het ‘prachtig rijk van Insulinde dat zich daar slingert om den evenaar, als een gordel van smaragd’Ga naar eind[6]. Hij heeft zijn verlangen niet expliciet omschreven. Hij dichtte over Saïdjah onder de ketapan terwijl hij uitkeek naar zijn geliefde Adinda, die niet meer komen zou. Ook in die tijd waren er soldaten met bajonetten, door wie de wanhopige Saïdjah zich liet doden. De overheersers van Oost-Indië vierden in Batavia de overwinning op de opstandelingen. En dan citeert Multatuli de beroemde regels van Tollens: ‘Maar God, met zoveel wee begaan, nam de offers van dien dag niet aan!’Ga naar eind[7] Ressentiment is voor Multatuli karakteristiek geworden: hij heeft heel zijn idealistische illusie waarmee hij als jong bestuursambtenaar in Nederlands-Indië begon, achter zich moeten laten; hij heeft zich na de mislukking van zijn carrière niet kunnen rehabiliteren, dus deed hij daartoe een poging in zijn boek. Hij verbeeldde prachtige karakters, maar hij gaf ook op meesterlijke wijze weer wat hem in ‘De Oost’ werkelijk is overkomen: hij vocht tevergeefs tegen de onderdrukking van de Javaan en verloor daarbij zijn functie en het vertrouwen van de overheid. Hoewel Louis Couperus niet noodgedwongen naar Nederland verhuisde en die verhuizing niet zozeer als een trauma beleefde, heeft hij het heimwee naar Oost-Indië indringend vorm gegeven in een van zijn personages, Gerrit, in zijn roman De boeken der kleine zielenGa naar eind[8]. Gerrit, die zich zijn zusje Constance herinnert in haar ‘witte baadje’, op blote voetjes, zoals ze liep over de grote stenen in de rivier achter hun Indische huis, ‘vol van allerlei sprookjes’ die haar broers niet goed begrepen en toch maar meespeelden. Het is Gerrit die het leven in Holland niet meer aan kan, die lijkt te zweren bij een gezond leven met veel kinderen met Hollandse namen als Piet en Klaasje, maar die in een vlaag van koorts | |
[pagina 61]
| |
sterft omdat hij overal kou en somberte ervaartGa naar eind[9]: ‘Het was of de wolken laag neerhingen als een grote meewarigheid. [...] En het was Gerrit of hij alleen werkelijkheid was, een lichaam had en dravend ijlde door het spooklandschap, door de holle dreven van de dood’. In De boeken der kleine zielen heeft Couperus het volgehouden een onguur Hollands klimaat op te roepenGa naar eind[10]: ‘De wind was zonder medelijden. De wind ranselde door de lucht als een dolle, als een onzinnige, die niet zag, die niet voelde; machtig omdat hij sterk was, en dom omdat hij geen hart had’. In zijn autobiografische roman Het land van herkomstGa naar eind[11] verwoordt Eduard du Perron zijn verlangen naar Indië en komt tot een heel eigen lyriek. Hij filosofeert over een ontmoeting in een droomGa naar eind[12]: ‘Wat het buitengewone complete karakter van weemoed geeft aan zulke dromen, is dat de melancholie van de herinnering al in de ontmoeting zelf aanwezig is; dat de ontmoeting tegelijk plaats heeft en toch onherroepelijk voorbij is, met de smaak van eerste en laatste maal, met het essentiële van de ontmoeting, omdat die plaats vindt in een sfeer waaruit alle bijstoffen van de werkelijkheid zijn weggefilterd. Een weemoed die aantast en heelt tegelijk. Zonder tranen toch; zonder de behoefte zelfs aan tranen. Alsof alles zichzelf ordent en verklaart, zoals soms de uitwerking is van muziek’. Du Perron tracht zijn heimwee te verwerken: ‘Nu ik hier ben, voel ik weer hoe duidelijk het enkel gaat om het kind uit Balekambang: nog altijd is het een kind en ik voel dat hij wacht tot ik hem afdoe’Ga naar eind[13]. Hij ligt, dertig jaar oud, in bed in zijn appartement in Brussel en duidelijk, fysiek zelfs, is hij in de villa in Tjitjoeroeg, waar hij na zijn vijfde jaar niet meer is geweest. ‘Ik zag alles terug: ook toen ik mijn ogen opende, in bed: en sterker, mijn lichaam was teruggekrompen tot een jongenslichaam [...] Ik moet mijn adem ingehouden hebben om deze metamorfose zo lang mogelijk vast te houden; en meteen, terwijl ik toch nog mijzelf van vroeger was, wist ik dat ik het direct weer verliezen zou en hoe volkomen het verloren was.’Ga naar eind[14] Bijna alle schrijvers vormen hun ervaringen om tot verbeelding, een oud woord voor het moderne ‘fictie’. Jeroen Brouwers is daarvan een sterk voorbeeld. Hij beschrijft de sfeer van zijn vroege kindertijd in Het verzonkene: ‘Ik lig in mijn bed. Buiten is een geweldige stilte die bestaat uit duizenden geluiden, geritsel, geflapper, geschuifel, gekras, gewaai, het gebabbel en geschater van nachtdieren. f...1 In deze geluiden is onbedreigdheid en vrede. Ik hoor het schijnen van de maan. Ik hoor het ontstaan van een ei in een vogel. Ik hoor het groeien van de bomen. Soms regent het. Van de avondgeluiden maakt ook vioolspel deel uit. Dat is mijn grootvader die op zijn Guarnieri speelt. Ik denk wel eens: dit mengsel van geluiden, dat ik hoorde tussen schemering en nacht, voordat ik onder zeil ging, sluimergeluiden, droomgeluiden, de geluiden van de | |
[pagina 62]
| |
stilte, - dat is tempo dahoeloe. De geluiden van Goudland. Atlantis is nog niet verzonken. Hoe zou ik mij er bewust van kunnen zijn, dat er gelijktijdig miljarden andere dingen op de wereld gebeuren? En wat zou ik met dat bewustzijn kunnen beginnen?’Ga naar eind[15] Brouwers heeft in Het verzonkene een creatie gemaakt van de kleuter die hij was toen hij met zijn moeder in een Jappenkamp woonde. Hella Haasse typeert het zo: ‘Voor de in 1940 in Bandoeng geboren Jeroen Brouwers is het beeld overwegend schril en bloedrood gekleurd door wat hij als kleine jongen hoorde en zag, of zich herinnert te hebben gehoord en gezien’Ga naar eind[16]. | |
De ervaringen van Hella HaasseVoor de zevenjarige Hella Haasse begon het allemaal in ons koude land en niet in de Bataviase wijk Weltevreden. Hier zat ze opeens tussen het klokgelui en in de sneeuw, terwijl ze alleen hitte kende en de kleurrijke vegetatie van Java. Ze vertelt hoe ze als kind wegens ziekte van haar moeder samen met haar jongere broertje voor een paar jaar naar een kostschool in Nederland werd gestuurd. In haar archief vond ze tot haar verbazing ‘Verhaaltjes met potlood geschreven, die gaan over een kind van wie de moeder sterft en de vader is er ook niet.’ Op het pensionaat voelde ze zich absoluut niet thuis. En toen begon het schrijven: ‘Het verzinken in dingen die je bedacht, in fantasieën, daar ben ik in door blijven gaan, eigenlijk om... ja, om te kunnen leven. [...] Toen ik als kind van negen weer terugkwam bij mijn ouders, toen was er iets verbroken dat nooit meer is hersteld. Dus bleef voor mij het lezen en het me verdiepen in de verbeelding altijd essentieel’Ga naar eind[17]. In een interview vertelt ze aan Onno Blom: ‘Juist omdat ik zelf over te weinig gegevens beschik om mijn eigen achtergronden te kunnen onderzoeken, speelt de zoektocht naar identiteit zo'n belangrijke rol in mijn werk. Je zoekt naar een plek waar je thuis hoort, naar mensen bij wie je hoort, naar een achtergrond waar je uit voortgekomen bent’Ga naar eind[18]. Na het gymnasium trok ze naar Nederland om te studeren en zo heeft Haasse ook van 1938 tot 1946 haar ouders en haar broer niet gezien, ze wist niet eens of ze nog leefden. Op haar zoektocht naar toen wil ze onderscheiden wat ze altijd gedacht heeft en wat ze intussen met absolute zekerheid te weten is gekomen. ‘Ik zal tot de kern gaan. Eén keer zal het moeten en zo lang zal ik dit ondermaanse niet meer bewandelen.’ ‘Het paradoxale van die onderneming is’, schrijft Arjan Peters, ‘dat daardoor de breukbanden in alle pijnlijkheid onder ogen worden gezien. Schrijven is orde aanbrengen, kunstmatig het vermoeden van een samenhang tot uitdrukking brengen, met als resultaat dat de thuisloosheid kristalhelder wordt gethematiseerd.’Ga naar eind[19] | |
[pagina 63]
| |
Vooral in OeroegGa naar eind[20] beschrijft Haasse haar land van herkomst emotioneel en lyrisch. Het is het verhaal van een Hollandse jongen die terugdenkt aan zijn kindertijd die hij deelde met zijn inlandse vriendje in het bergland van Sumatra: ‘En altijd zie ik Oeroeg, zowel in de verwilderde tuin van Kebon Djatih, als op de roodbruine, aangetrapte modder van de sawahpaden, diep in het bergland van de Preanger; in de hete wagons van het treintje dat ons dagelijks heen en weer bracht naar de lagere school in Soekaboemi. Van dat traject door het bergland van de Preanger ken ik iedere steen, iedere telegraafpaal, iedere brug. Met gesloten ogen zou ik het landschap ter weerszijden van de ramen kunnen tekenenr’Ga naar eind[21]. Een heel andere fascinatie ontdekken we in Sleuteloog. Haasses alter ego is geboeid door de stilering van Javaanse batikmotieven, vormen waarin ongebondenheid en beheersing samengaan, blad en bloemvormen in de deurlichten van Oudbataviase huizen, boeketten van grillig krullende bladeren en lotusbloemen, zowel in knop als wijd ontloken, ‘makara’-motieven van de Borobudur, ‘waar een mythisch wezen - half vis, half slurfdier - verandert in een onontwarbare verstrengeling van ranken en bloemtrossen’Ga naar eind[22]. Natuurlijk komt de intense behoefte zich daarmee bezig te houden voort uit de indruk die de overweldigende plantenwereld van Java op Haasse heeft gemaakt toen ze een kind was. | |
Tekenen van afstandEen paradijs was Java niet altijd en niet voor iedereen. In Een handvol achtergrondGa naar eind[23] haalt Hella Haasse een uitspraak aan van de eerste sultan van Yogyakarta die omstreeks 1790 leefde, de periode van de Franse revolutie. Toen hem zijn achterkleinzoon werd getoond, legde hij zijn handen op het hoofdje en sprak: ‘Weet, dat het de wil is van de Almachtige, dat dit kind bestemd is om de Hollanders te verderven’. ‘Voor geen enkel ander koloniserend volk’, schrijft Haasse, ‘heeft de vermenging met de autochtonen zulke haat-liefdebanden, verantwoordelijkheden en spanningen opgeleverd.’Ga naar eind[24] Eeuwenoude inlandse regentengeslachten moesten zich onderwerpen aan het Nederlandse gezag en dat ging onder zwijgend protest. We herinneren ons nog De stille kracht van Couperus, waarin het gezin van een resident door Javaanse tovenarij wordt getiranniseerd. Was het een stil protest tegen het liederlijke gedrag van de residentsvrouw? Couperus zet de magische kant van de Oost-Indiër af tegen de koele Nederlandse zakelijkheid. Er heerste ‘een vreemde, geheimzinnige vijandelijkheid bijna, die school in atmosfeer, lucht, natuur en vooral in de ziel der inboorlingen’Ga naar eind[25]. | |
[pagina 64]
| |
Ook in Sleuteloog ontdekken we veel momenten van afstand. De vader van Dee Mijers, Herma's vriendin, was een Indo en een bon-vivant, maar onder die charme lag iets verscholen, wat soms even zichtbaar werd in zijn blik en het meisje onzeker maakte. Nooit raakte ze het gevoel kwijt dat hij haar eigenlijk niet mocht. Op het gymnasium begon Herma dan te begrijpen dat ze nergens ooit helemaal thuishoorde, ze raakte er Dee kwijt, die een andere weg koos. Nu ziet ze de vervreemding als een natuurlijke staat van zijn: ‘Het gaf mij de vrijheid en het vermogen me aan te passen, of juist op afstand te blijven, al naar het uitkwam’. Maar Dee beschouwde die eigenschap als ‘typisch voor de Belanda, die zich als een kameleon kon gedragen om de omgeving waarin hij domineren wilde naar zijn hand te zetten. Misschien heeft zij later begrepen dat het mijn manier - en de hare - was om te leven met de innerlijke verdeeldheid die ons beiden kenmerkte’. Het was ook Dee die voor het eerst schamper sprak over hun school als een ‘elite’-instelling, ‘waar totokintellectuelen gekweekt werden voor leidinggevende banen in Indié’Ga naar eind[26]. Onder invloed van militante vrienden interesseerde Dee zich voor politiek: ‘Een Javaan aan het hoofd van de inlandse bevolking was zo gek nog niet. Dan zou de streek bestuurd worden door mensen die er thuishoorden en niet door de totoks van de VOC [Verenigde Oostindische Compagnie], wie het alleen te doen was om handelswaar, geld en macht’. Oeroeg zegt het tegen zijn Hollandse vriend die zijn vriend niet meer is: ‘Jullie hadden er belang bij om de mensen te beletten zich te ontwikkelen. Maar dat is nu voorbij. Daar zullen wij voor zorgen. Ze hebben geen wajangpoppen nodig en geen gamelan en geen bijgeloof en doekoens, wij zijn geen Hindoes meer en Java hoeft niet te lijken op een prentje van een ansichtkaart. Wat moeten we met al die ballast? De Boroboedoer is ook maar een hoop oude stenen. Laten ze ons fabrieken geven en oorlogsschepen en moderne klinieken en scholen en zeggingschap over onze eigen zaken’Ga naar eind[27]. De Hollandse jongen voelt alleen maar vervreemding, verbijstering vanwege een vijandschap die hij niet kan begrijpen. De kiemen van de afstand werden al vroeg gelegd: zijn ouders hadden hem geïsoleerd opgevoed uit angst voor het ‘verindischen’ en ze reageerden nogal eens tegen de aanwezigheid van Oeroeg. Ook Hella Haasse ging als kind niet om met inlandse kinderenGa naar eind[28]. Ze kwamen eenvoudig niet in haar buurt. Oeroeg was dan ook geen bestaande persoon, hij heeft zelfs geen bestaande naam. Forever a stranger is de Engelse titelGa naar eind[29]. De schrijfster ontdekte pas later dat op Gambung in het Sumatraanse bergland ‘oeroeg’ een oud woord is voor aardverschuivingGa naar eind[30] en in die zin betekende het een ‘grondeloze, al het voordien aanwezige bedelvende wegvagende verandering’. Oeroeg noemt ze haar ‘andere helft, het donkere deel van haarzelf, het deel in de schaduw, dat zij niet kent’. | |
[pagina 65]
| |
Wanneer de ikfiguur na de oorlogsjaren als militair naar Indië teruggaat, tijdens de eerste politionele actieGa naar eind[31], blijkt hij ontgroeid aan het onbevangen één-zijn met de wereld van zijn kindertijd. ‘Als het waar is’, denkt hij, ‘dat er voor ieder mens een landschap van de ziel bestaat, een bepaalde sfeer, een omgeving, die responsieve trillingen oproept in de verste uithoeken van zijn wezen, dan is mijn landschap dat van de berghellingen van de Preanger.’ Maar dan vertoont dat landschap zich opeens bij een kromming in de weg. De schok is groot: ‘De zwartgebrande heuvelkammen, ontdaan van iedere plantengroei, bedekt met kortgeleden verkoold geboomte, waren spookachtig naakt’Ga naar eind[32]. Op zijn tocht botst hij op een jonge guerrillastrijder, ze staan als vijanden tegenover elkaar en Oeroeg spreekt de verschrikkelijke woorden: ‘Ga weg, je hebt hier niets te maken’. De ander begrijpt hem niet: ‘Ik kende hem, zoals ik het bergmeer Telaga Hideung kende, een spiegelende oppervlakte. De diepte peilde ik nooit. Is het te laat? Ben ik voorgoed een vreemde in het land van mijn geboorte, op de grond vanwaar ik niet verplant wil zijn?’ Een ander auteur, Rudy Kousbroek, probeert die vraag te beantwoorden: ‘Het drama bestond erin’, zegt hij, ‘dat voor de Indische Nederlanders de Indonesiërs veranderden van vriendelijke mensen, die je kon begrijpen, in gesloten zwijgende tegenstanders, ontoegankelijk, vol raadselachtige vijandschap die - en dat was zo moeilijk te verwerken - opeens de indruk maakte in hun diepste wezen altijd te hebben bestaan’Ga naar eind[33]. Het was een hartverscheurende ervaring. ‘Iemand, onverschillig wie, was na een aantal tropenjaren nooit meer dezelfde en zou in Europa meestal voor de rest van zijn leven te kampen hebben met aanpassings-moeilijkheden.’ | |
De omgang met de inlandersHet is ook Kousbroek die zich afvraagt waarnaar zo intens werd terugverlangd: ‘naar de onschuld waarmee je als kind de koloniale verhoudingen onderging? Het paradijs, jawel, maar met de jeugd van koningskinderen, een wereld waarin zelfs de meest Indische Nederlander een relatief bevoorrechte positie had’Ga naar eind[34]. Door wie werd de bittere verscheurdheid veroorzaakt? Hoewel Louis Couperus zichzelf zag als het prinsje dat hij is geweest en dat gruwde van het noordelijke klimaat waarin hij leven moest, taxeren wij met een glimlach de kleine zorgen van dit aristocraatje: ‘Ik vond het in Holland verschrikkelijk. Ik geloof, dat ieder Indisch kind, komende in Holland het zo moet vinden. Het kleinere huis, het gat van een tuin, geen rijtuigen, geen paarden; ik geen bendie en geen paard meer; twee meiden en een knecht, in plaats van dertig bedienden: ik vond het vrees- | |
[pagina 66]
| |
lijk, begreep er niets van, dacht, dat mijn ouders geruineerd waren en wilde niet geloven dat dit niet het geval was’Ga naar eind[35]. Met een scherpe observatie karakteriseert Couperus in De boeken der kleine zielen de stamvader van de grote familie Van Lowe, die gouverneur-generaal in Batavia was. Zijn dochter herkent hem op een portret als ‘een gebiedenden, grooten man, met een hard gezicht en donkere zwart strakke oogen’Ga naar eind[36]. De nu volwassen geworden Constance die haar vader altijd had gezien als ‘een man van groote staatkundige bekwaamheid’, ziet nu in dat ‘papa alleen was hoog gekomen door tact, door halfheid, door een vaagheid van gedistingeerd politieke overtuiging, die zich wendde en zich tintte met al de halve wendingen en halftinten, die op dat oogenblik het tactvolst waren; door welopgevoedheid; eene welsprekendheid van weinig zeggende, mooivloeiende zinnen vol gangbare, gewichtige banaliteit; door zijn glimlach, zijn neerbuigendheid; zijn minzaamheid; zijn prestige’. Ook Haasse geeft toe dat de samenleving van blank en bruin nooit ter discussie werd gesteld. Was het een bedrieglijke harmonie? Na 1945, toen de vrijheidsstrijd in Oost-Indië vorm begon te krijgen, voelde ze zich gegriefd wanneer iemand haar haar koloniale verleden voorhieldGa naar eind[37]. Ze verdiepte zich graag in de cultuur en de geschiedenis van Java en zocht nog steeds naar een rol voor de Nederlanders. ‘Maar hoe koloniaal dacht ik toch eigenlijk nog altijd, ondanks het feit dat de onafhankelijkheid van Indonesië mij de natuurlijkste zaak van de wereld toescheen? Tijdens mijn eerste bezoek keek ik naar de werkelijkheid om me heen met de blik, de instelling van iemand die het allemaal hoe dan ook als eigen beschouwde; ik zag de Indonesische maatschappij als volstrekt geëmancipeerd, maar voortgekomen uit en nog verbonden met de Nederlands-Indische wereld die ik had gekend. Ik kon het gevoel er op de een of andere manier toch bij te horen niet van mij afzetten. Maar nu is de navelstreng doorgesneden. De ware betekenis van mijn verblijf ligt op een ander vlak. Ervaring heeft me geleerd dat wat aanvankelijk duister lijkt mettertijd gewoonlijk doorzichtig wordt voor een ontvankelijke en geduldige geest.’ | |
De geschiedenis volgens Rudy KousbroekVanuit politieke, sociale en psychologische observaties wil Rudy Kousbroek ons in Het Oostindisch kampsyndroom het een en ander duidelijk maken. Hij verdiept zich in de begintijd van het kolonialisme en vertelt van de mensen ‘die er slaven op nahielden en toch geen schurken waren. Dat was misschien wel meer regel dan uitzondering. Het is zelfs de fundamentele paradox van het koloniale verleden [...]. Schaamte, spijt en verlangen, dat zijn voor mij de emoties verbonden aan ons koloniale | |
[pagina 67]
| |
verleden, maar de meeste van deze is het verlangen’Ga naar eind[38]. Hij onderkent dat ‘de werkelijkheid van de koloniale samenleving is verdwenen achter een rookgordijn van tempo doeloe-romantiek en harde-werkerstrouwe-bediendenmythologie. Termen als grootheidswaanzin en sadisme zijn niet overdreven om de instelling onder de Nederlanders in Indië te beschrijven’Ga naar eind[39]. Kousbroek illustreert zijn bewering met verhalen van wrede martelingen, die we hier maar achterwege laten. De inlander, ook hij die met Nederlandse jongens op de middelbare school had gezeten, werd door zijn westerse landgenoot niet serieus genomen. Op school leerde hij ‘wetenswaardigheden’ over Nederland, terwijl de eeuwenoude Indische cultuur genegeerd werd. ‘De neteligste kwestie is het infantiliseren, het als kinderlijk voorstellen van de gekoloniseerde volken’, schrijft KousbroekGa naar eind[40]. ‘Waarom leerden we op de scholen in Indië geen Maleis?’ Het was toch de taal van het land, al sprak men op ieder eiland ook een eigen taal. Dat alles speelde mee bij de opkomst van het nationalisme. In een rancune van eeuwen werden de overheersers verjaagd, maar de nationalist Soetan Sjahrir, zo vertelt Kousbroek, was een van de weinigen die inzag dat alleen het Westen met zijn wetenschap, zijn politieke ervaring in democratie en zijn dynamiek, het Oosten naar onafhankelijkheid zou kunnen leiden. Sjahrir, vindt Kousbroek, zou een groot politicus zijn geworden, indiende koloniale verhoudingen zijn ontwikkeling niet hadden belemmerd. ‘Het heeft te maken met het ergste en zwaarst aan te rekenen gemis in Nederlandse koloniale opvattingen: het ontbreken van een cultuurpolitiek voor de bevolking van Indonesië [...], dat wat Sjahrir noemt een verzoeningspolitiek in de ruimste en diepste zin.’Ga naar eind[41] | |
Terug naar het land van herkomstMet de komst van de Japanners werd de deur voor de westerlingen definitief gesloten. Het huis was weg. Het gevoel ‘de weg te weten in een huis dat niet meer bestaat’, was per definitie een uitzichtloze emotie, zonder nut, zonder zin, zonder troost. Het betekende: ‘daar is mijn hart en niets kan dat veranderen’Ga naar eind[42]. In 1994 keert Rudy Kousbroek terug naar het land van zijn jeugd en beschrijft zijn indrukken in een reeks artikelen in NRC HandelsbladGa naar eind[43]: ‘Het decor is sterker vervuild. De smeerboel, het verval, de rotzooi, de resten plastic overal’. Hij vraagt zich af of Indonesië, Sumatra, echt zo veranderd is. Naast het verval ziet hij de opmars van de islam (‘vijftien jaar geleden zag je nog geen hoofddoekjes’) en overal zijn militairen. ‘Waren het er toen minder of gedroegen zij zich minder arrogant? Het is of het land dat ik vroeger heb gekend nu definitief niet meer bestaat; het bevat op onverklaarbare wijze overblijfselen uit mijn jeugd, maar incompleet, | |
[pagina 68]
| |
kapot en stoffig als op een rommelzolder. Je staat er mee in je handen en weet er geen raad mee.’ Hij ziet ‘de geestverschijning van de Poelau Radja-brug’, waar hij als kind honderden malen overheen is gegaan, lopend, fietsend, naast zijn vader in de auto; ‘de brug die de smalle verbinding vormde tussen het gecultiveerde Deli en de donkere oerwouden van het zuiden, de brug is op symbolische wijze uit de werkelijkheid gelicht. Er is nu een nieuwe brug, maar ze hebben de oude gewoon laten zitten. Er vallen gaten in, hij zit al vol klimplanten en lianen: het oerwoud is bezig er bezit van te nemen; hij dient tot niets meer, je kunt er niet meer op’. Als Kousbroek de Indonesiërs vraagt waarom zij het verleden niet in stand hebben gehouden, ‘luidt het antwoord dat het de erfenis is van de Hollanders, die zich in Indonesië alleen maar verrijkt hebben en niets hebben gebracht. Voor wie uitsluitend Nederlandse historici leest zal het een totale verrassing zijn, maar ons koloniale verleden heeft in dat deel van de wereld een abominabele reputatie’Ga naar eind[44]. | |
Een wijder perspectiefToch heeft Indië veel toegevoegd aan de Nederlandse mentaliteit, vindt Hella Haasse, en ze illustreert dat aan de hand van een groot aantal schrijversGa naar eind[45]. De uitgestrektheid van de tijd en de ruimte, die zijzelf in Indië heeft ervaren, vertelt Haasse, heeft haar leren zoeken naar grootsere perspectieven. ‘Als je je verdiept in andere tijden, andere culturen, schept dat een gewaarwording van ruimte en doorbreek je even de grenzen van het poldergebied.’Ga naar eind[46] Zo is ze gekomen tot het schrijven van haar prachtige historische romans. Daarnaast heeft het spelen in de overweldigende natuur haar fantasie gevoed. Er is een ontroerende passage in Een handvol achtergrond waaruit dat duidelijk wordt: ‘Ik weet nog goed hoe ik eens, tijdens een spel, een eind van de anderen vandaan op een open plek tussen de bomen, plotseling overweldigd werd door een gevoel, hevig als pijn; omdat de tijd voorbij ging, omdat deze middaggloed, dit glorieuze spel niet zou duren; ik was tot berstens toe vol van dit alles - de zon zou ondergaan voor ik mij zat gespeeld had’Ga naar eind[47]. Hoe bitter ook de breuk met dat alles, verlangen en verdriet hebben haar tot in haar verre ouderdom aangezet tot creatief werk. Noch in de ene, noch in de andere wereld hoort ze thuis. Daarom keert ze zich naar binnen en krijgt haar werk steeds meer een innerlijk karakter. |
|