| |
| |
| |
Boeken
Kerk en Theologie
Hoe vroege christenen de Bijbel gebruikten
In de grote dogmatische twisten die gedurende de eerste vijf eeuwen binnen de jonge Kerk de nodige onrust hebben teweeggebracht, speelde de uitleg van de geschriften van profeten en apostelen een belangrijke rol. Tegelijkertijd was men er zich heel goed van bewust dat de uitleg van die teksten vanuit bepaalde vooronderstellingen gebeurde en zelfs moest gebeuren, wilde men de Bijbel niet misbruiken. Wie zich verdiept in de manier waarop vroegchristelijke auteurs en theologen de Bijbel uitleggen, wordt aanvankelijk getroffen door het verschil met de exegetische werkwijzen die nu gangbaar zijn. Bij nader inzien blijkt echter dat men ook in de vroege kerk allerhande regels toepaste die moderne geleerden eveneens hoog in het vaandel voeren: teksten in hun verband lezen, woordonderzoek, grammatica, vergelijken van de ene auteur met de andere.
In een zeer informatieve publicatie laat dr. E. Meijering, die gedurende een kwarteeuw theologiegeschiedenis doceerde aan de Universiteit Leiden, zien hoe men in de Griekse en joodse wereld met de Bijbel omging, hoe men in het Nieuwe Testament gebruik maakt van het Oude Testament, en vooral hoe belangrijke theologen in de vroege Kerk (Irenaeus, Tertullianus, Origenes en Athanasius) de Bijbel uitlegden, zowel in hun polemieken met ketters als in preken voor hun volgelingen. Het boek is zeker niet altijd even gemakkelijk, maar het biedt wel een goede inleiding in een wetenschapsgebied van de theologie dat onze aandacht méér dan waard is.
□ Pane Beentjes
E.P. Meijering, Als de uitleg maar goed is. Hoe vroege christenen de bijbel gebruikten, Meinema, Zoetermeer, 2003, 139 blz., 14,90 euro, ISBN 90-211-3913-8.
| |
| |
| |
Een kerk met toekomst?
Honderdvijftig jaar geleden, in 1853, werd het de rooms-katholieke kerk in Nederland toegestaan - voor het eerst sedert de Reformatie - bisdommen op te richten: het zgn. Herstel van de Bisschoppelijke Hiërarchie. Dit feit vormt voor enkele theologen en sociale wetenschappers van de Katholieke Theologische Universiteit van Utrecht de aanleiding om een aantal analyses te presenteren over de huidige toestand en mogelijke toekomst van de rooms-katholieke kerk in Nederland. Net als andere grote kerkgenootschappen is zij immers sinds 1960 in vrije val. In dit boek wordt een poging gedaan tot een globale en niet-apocalyptische interpretatie van die ‘val’, waarbij tegelijk wordt geprobeerd een idee te geven van hoe de kerk van (over)morgen er uit zou kunnen zien; vandaar de datum 2020 in de ondertitel van het boek.
Het boek is opgezet vanuit vier overkoepelende stellingen. De eerste is dat de katholieke kerk zich in een overgangsfase bevindt tussen twee heel verschillende vormen van kerk-zijn: het ultramontaans massakatholicisme dat tussen 1850 en 1960 zulke hoge ogen gooide, maar na 1960 werd ontbonden, en een nieuwe kerkformatie die men als ‘keuzekatholicisme’ kan typeren. De tweede lijn in het boek is dat die transformatie van na 1960 de kerk voor de keuze plaatst: trekken wij ons terug in een veilig ommuurd, maar marginaal ‘sektebestaan’ of slagen we erin ons in te stellen op de nieuw ontstane situatie en een kerk te blijven? Ten derde hebben deze veranderingen gevolgen voor de (geloofs)communicatie en organisatie van de (plaatselijke) kerk. Ten vierde onderkennen en verkennen de auteurs de problemen van hun kerk. Ze spreken de verwachting uit dat die kerk een toekomst heeft, zij het niet zonder meer: de kerk zal wendbaar en kritisch moeten ingaan op de uitdagingen van onze huidige cultuur. Een boek dat tegenover de negatieve publiciteit die de rooms-katholieke kerk bij tijd en wijle veroorzaakt, een positieve sfeer ademt waaruit de overtuiging spreekt dat deze kerk met zijn rijke traditie aan spirituele waarden open leert communiceren met haar eigen gelovigen en met de omringende cultuur.
□ Pane Beentjes
Staf Hellemans, Willem Putman en Jozef Wissink (red.), Een kerk met toekomst? De katholieke kerk in Nederland 1960-2020 (= Utrechtse Studies, nr. 4), Meinema, Zoetermeer, 2003, 160 blz., 17,50 euro, ISBN 90-211-3919-7.
| |
Politiek
Het Vierde Rijk
Uitgeverij EPO heeft zopas Against Empire (1997) van de Amerikaanse linkse publicist Michael Parenti vertaald, met als zeer provocerende titel Het Vierde Rijk of de brutale realiteit van de VS-wereldheerschappij.
Parenti wil aantonen dat het Amerikaanse imperialisme heel de wereld (en nog het meest de Verenigde Staten
| |
| |
zelf) in zijn greep houdt, en hij wil alternatieven aanprijzen. Hoe pakt hij dat aan?
Hij begint met een typering van imperialisme en de onverbrekelijke band ervan met kapitalisme en blinde kapitaalexpansie; beschrijving en engagement lopen daarbij nogal door elkaar. Dan past hij zijn visie toe op onze tijd, waarbij hij - onvermijdelijk - de Verenigde Staten in het middelpunt plaatst. Parenti's vaderland plooit heel de wereld naar zijn belangen: het dirigeert elders de productie, legt andere landen een economische en financiële structuur op die alleen Amerikaans-kapitalistische belangen dient en de anderen wurgt, en bouwt een ideologisch netwerk uit dat al deze belangen verbergt achter een idealistische woordenvloed. En dat alles tot meerdere eer en glorie van een doorrazend kapitalisme.
Wie heeft daar baat bij? Parenti maakt duidelijk dat deze wereldorde geen algemeen Amerikaans belang is: de kapitalisten construeren een Amerika op hun maat en brengen politici aan de macht die uitsluitend hun belang dienen. Vooral de laatste presidenten zijn stromannen van een oligarchie die de burgers wijsmaakt dat de politiek ieders belang dient, maar die alleen maar haar klassebelangen nastreeft: er is een gigantische financiële operatie aan de gang waarbij de rijken alle baten en de armen (bv. door het terugschroeven van sociale programma's) alle lasten krijgen. Wie daarbij kritische geluiden laat horen, wordt op een zijspoor geplaatst en haalt de media niet. - Parenti voert daarbij zichzelf ten tonele, wat het boek een rancuneuze persoonlijke toets meegeeft. Maar de auteur is niet enkel negatief: hij eindigt met een vrij gedetailleerde blauwdruk voor een rechtvaardige wereldorde en een zindelijke Amerikaanse politiek van zeer linkse signatuur.
Het boek dateert van 1997. Parenti heeft dan ook nog een Nawoord toegevoegd waarin zijn aanklacht wordt geactualiseerd met een vlijmscherp commentaar op het meest recente staaltje van Amerikaans imperialisme: de (nieuwe) oorlog tegen Irak.
Kritiek uiten op Parenti's stormachtige relaas is niet moeilijk: zoals zovele linkse auteurs wil hij te hartstochtelijk te veel bewijzen in te weinig tijd - eeuwen universele uitbuiting en de mechanismen erachter in minder dan driehonderd bladzijden, het kan eigenlijk niet. Begrippen als volk, regering, staat en gemeenschap worden daarbij wat al te nonchalant gehanteerd, en heel wat democratische verworvenheden die in de Verenigde Staten (nog altijd) gelden, worden wat te gemakkelijk onder de mat geveegd.
Toch komt Parenti's boek als geroepen, want zelden was het Amerikaanse imperialisme zo onbeschaamd aanwezig als in 2003. De Verenigde Staten voeren een ‘preventieve’ oorlog zonder ernstige motivering, en de gefronste wenkbrauwen van Bush en diens secondanten zijn al voldoende om het ‘dappere’ België met zijn genocidewet tot een pijnlijke knieval te bewegen, hierbij toegejuicht door onze kwaliteitskranten, die nochtans tientallen jaren lang streng de ‘finlandisering’ hebben veroordeeld, waarbij een klein land zich naar de wensen van een wereldmacht moest plooien - maar toen was dat de Sovjet-Unie.
| |
| |
Parenti heeft dus ongetwijfeld in grote lijnen gelijk, en jammer genoeg blijkt dat dit jaar bijzonder pijnlijk. Maar de onbeschaamdheid gaat door: de redelijkheid van zijn waarschuwingen loopt stuk op de arrogantie van de macht en de slaafse dienstbaarheid van het woord.
□ Jacques De Maere
Michael Parenti, Het Vierde Rijk of de brutale realiteit van de VS-wereldheerschappij, EPO, Berchem, 2003, 285 blz., 22,50 euro, ISBN 90-6445-272-5.
| |
Kunst
Tony Craggs tekenen van leven
De in 1949 geboren Britse kunstenaar Tony Cragg, die al jaren in Duitsland woont, is ontegenzeglijk een van de meest creatieve en productieve hedendaagse beeldhouwers. Naar aanleiding van een tentoonstelling in de prestigieuze Kunst- und Ausstellungshalle der Bundesrepublik Deutschland in Bonn is bij de uitgeverij Richter een indrukwekkend boekdeel verschenen dat een overzicht biedt, niet zoals gebruikelijk alleen van de tentoongestelde werken - de organisatoren vonden het namelijk zinloos de zoveelste Cragg-catalogus klaar te stomen -, maar van diens oeuvre in zijn geheel. De publicatie, waarvoor de kunstenaar zelf de titel Signs of Life heeft uitgekozen, telt ruim vijfhonderd bladzijden en bevat een kleurenreproductie van zowat vierhonderdzeventig verschillende werken. Een dergelijk overzicht kan geen enkele tentoonstelling samenbrengen. Dit boek is dan ook voortaan voor wie Craggs oeuvre bestudeert, een onmisbaar instrument.
Cragg is aanvankelijk onder invloed van de arte povera en de minimalisten met heel eenvoudige composities begonnen. Houten of plastic brokstukken stapelde hij op elkaar, of hij maakte er op de vloer of aan de wand speelse en intrigerende assemblages mee. Gaandeweg is hij met allerlei kostbaarder materiaal, zoals glas, steen, koper en meerdere soorten van kunststoffen gaan experimenteren. Uit zijn technische en poëtische vaardigheid zijn heel originele vormen ontstaan, die ongekend zijn in de natuur en er toch heel natuurlijk uitzien. Wat Cragg ook maakt, telkens gaat het om een verkenning van de eigenschappen van de materie en van de manier waarop mensen de materiële vormen waarnemen en interpreteren. Ja, eigenlijk zijn alle beeldhouwwerken van Cragg letterlijk interpretaties van de van nog ongekend leven zwangere materie (zoals je van een musicus zegt dat hij een stuk interpreteert).
Craggs beelden staan zelden op zichzelf. Meestal behoren ze tot een serie, waar de kunstenaar vaak jaren aan bezig is of na lange onderbrekingen opnieuw mee aanknoopt. Hoe de verschillende series zich parallel ontwikkelen en onderling verbonden zijn, en hoe elke serie zich bovendien in meerdere vertakkingen uitsplitst, is in Signs of Life perfect te volgen. Het boek toont de werken niet eenvoudigweg chronologisch van het begin tot nu, maar is in acht hoofdstukken onderverdeeld waarin telkens de ontwikkeling van een
| |
| |
bepaald type van werken overlopen wordt De titels van die hoofdstukken zijn op zich reeds interessant: ‘Stacks, Heaps and Piles’, ‘Fragments to Images’, ‘Fragments to Structures’, ‘Thinking Models - Micro-/Macrostructu-res’, ‘Thinking Models - Organs and Organisms’, ‘Vessels and Cells’, ‘Early Forms’, ‘Rational Beings’.
Naast dit overzicht van het oeuvre - een oeuvrecatalogus in de strikte zin is deze uitgave niet, want het inventariseert niet alle werken van de beeldhouwer, maar wel een aanzienlijk deel ervan - bevat het boek ook een bloemlezing van opstellen van Tony Cragg en van essays over zijn oeuvre, die alle reeds eerder her en der verschenen zijn. Wat Craggs eigen geschriften betreft, is die bloemlezing enigszins overbodig, aangezien er niet zo lang geleden een catalogus verschenen is waarin al zijn tussen 1981 en 1998 geschreven teksten verzameld zijn (Anthony Cragg: Material - Object - Form, Lenbachhaus München/Hatje Cantz, Ostfildern-Ruit, 1998). De acht in de nieuwe publicatie opgenomen stukken zijn ook al in die vroegere, volledigere anthologie te vinden. Allicht heb je nu wel het gemak het een en ander in één enkel boek bij elkaar te vinden, de belangrijkste teksten van Cragg zelf én zo'n dertiental kritische besprekingen van zijn oeuvre.
Tony Cragg is ook een begenadigd tekenaar, maar niet één tekening van hem is in dit werk gereproduceerd (terwijl er wel een selectie van op de tentoonstelling in Bonn te zien was). Een paar hadden erin mogen staan, al was het maar om de lezer die dat aspect van zijn creatieve bedrijvigheid niet kent, er een kleine indruk van te geven. Voorts mis ik ook een foto van Archimedes' Screw, een wel heel bijzondere sculptuur (uit 1993, in Den Bosch opgesteld) die in een dermate uitgebreid overzicht niet had mogen ontbreken. Schoonheidsfoutjes zijn in een werk van een dergelijke omvang haast niet te vermijden: in de lijst van Craggs tentoonstellingen, achteraan in het boek, staat een e te veel in de naam van het MUHKA (‘Museum van Heedendaagse Kunst’), wat je een Duitse uitgeverij nog kunt vergeven, en wordt Deurle (Museum Dhondt Dhaenens) in Nederland geplaatst. De eindredactor had enkele voetnoten in de opstellen over Cragg moeten aanpassen: wanneer de auteurs verwijzen naar geschriften van hem die opnieuw in deze uitgave zijn opgenomen, had de oorspronkelijke referentie moeten worden aangevuld met een verwijzing naar de bladzijde van dit boek waarop de aangehaalde tekst voor de lezer direct te vinden is. Maar, genoeg gemopperd: deze uitgave is een prachtig kijkboek, en het is een feest voor het oog de stapsgewijze ontwikkeling en de sprongen van Craggs onuitputtelijke verbeelding erin te volgen. Deze publicatie is een verdiende hommage aan een kunstenaar die ervan overtuigd is dat er, om te beseffen wat leven is - echt menselijk leven, midden in het grote leven - en om dat leven te vieren, geen betere weg is dan zelf nieuwe tekenen van leven te scheppen.
□ Jan Koenot
Tony Cragg: Signs of Life, een uitgave van de Kunst- und Ausstellungshaile der Bundesrepublik Deutschland, Bonn, en Richter Verlag, Düsseldorf, 2003, 552 blz., 64,00 euro, ISBN 3-933807-89-1.
| |
| |
| |
Taal
Woordenboek van afkortingen
Onder de titel Afkortingen is in de serie ‘Praktijkgidsen’ van Van Dale een handig woordenboek verschenen waarin de samenstellers Theo de Boer en Mare de Smit maar liefst zo'n zestienduizend afkortingen hebben samengebracht. Het gaat om symbolen, initiaalwoorden, letterwoorden, verkortingen en afkortingen in de engere zin, die verwijzen naar alle denkbare terreinen van het hedendaagse leven. Naast de overal gangbare vormen als bv., a.u.b., enz., heb je talloze afkortingen uit het gebied van het onderwijs, de politiek, de cultuur, de sport, de wetenschappen, de economie, het vervoer, noem maar op. Namen van plaatselijke of internationale organisaties, computer- en e-mail-taal, namen van merken en bedrijven, zoals AT&T of Saab - maar niet Boeing, want dat is geen afkorting - het is onvoorstelbaar wat je allemaal kunt terugvinden in dit prettige boekje, dat voor het gemak in twee kleuren (zwarte en blauwe letters) is gedrukt.
Uit de toelichting bij elke afkorting kun je heel wat leren: wat een verkorting als radar of een letterwoord als ISEO betekent, welk lidwoord erbij hoort - volgens dit woordenboek mogen het en de CD&V allebei -, hoe je de afkorting uitspreekt, of ze met of zonder puntjes, met of zonder hoofdletters gespeld wordt, hoe desgevallend de meervoudsvorm geschreven wordt. Bij elke afkorting staat een spellingcode die verwijst naar een dertigtal regels die in de inleiding worden uitgelegd. Daarom is deze publicatie zeker nuttig voor wie zich beroepshalve met het schrijven of redigeren van teksten onledig houdt. Maar ook uit nieuwsgierigheid kun je erin bladeren. En dan ontdek je toevallig dat bam- en bom-moeder allebei bestaan, of waar de letters van Agalev eigenlijk voor staan. Bij heel wat afkortingen waarvan de betekenis niet onmiddellijk duidelijk is, zoals bamastructuur of spam, staat een beknopte uitleg, die meestal up-to-date gehouden is. Zo wordt ook vermeld of de afkorting verouderd is, ofwel verwijst naar een zaak die niet meer bestaat (de toelichting bij GB en BBL zal wat dat betreft in een volgende editie moeten worden bijgewerkt).
Zestienduizend afkortingen is een duizelingwekkend getal, en toch heeft dit woordenboek er nog enkele over het hoofd gezien. Als de HTM, de MIVA en de MIVG - beide laatste terecht met de aanmerking ‘historisch’ - vermeld worden, waarom dan niet de MIVB? En waarom wordt de Dui tse ICE wel, maar de Spaanse AVE niet genoemd? Op een ander terrein: als men de Comesa en de CACM de moeite waard vindt, waarom dan ook niet de beslist niet minder belangrijke MERCOSUR? (Bovendien is Zuid-Amerika meer dan het terreur van de wel vermelde SL en FARC...) Voorts zijn, weer op een ander gebied, het SMAK en het MUHKA present, gelukkig, maar het Waalse MAC's wordt voorlopig nog genegeerd.
Ik heb de indruk dat de samenstellers zich bij de selectie flink vermaakt hebben, en dat pleit voor hen. Zo moet je de serie ‘flo, Flo-Jo, hotel, fluppie’ maar eens doornemen, ernst en spel lopen in de lettertjes door elkaar (ook
| |
| |
dichters kunnen hier inspiratie vinden. ..). En: zelfs Tafkatafkap ontbreekt niet op het appel! Het is overigens opvallend hoeveel pop- en hiphopgroepen in deze lijst staan, - bekende en minder bekende. De selectie lijkt hier toch wel wat willekeurig: waarom Run-DMC wel en N.W.A. niet, KLF wel maar CARTER USM niet, MC Hammer wel terwijl de legendarische MC5 ontbreekt, de Bee Gees wel maar de B-52's weer niet? En waarom de A.L.T. & The Lost Civilization wel? Dan kun je net zo goed pleiten voor de afwezige JJ72... De afkortingen u2 en rem staan in het boek, maar dat popgroepen zich ernaar hebben genoemd - U2 en R.E.M. - wordt er niet bij gezegd (terwijl dat wel vermeld wordt bij XTC, een vergelijkbaar geval).
Geen boekje is volmaakt, en dat hoeft niet. Afkortingen is een nuttige én een leuke uitgave van Van Dale, die voor afleiding en lering zorgt. Aanbevolen.
□ Jan Koenot
Theo de Boer en Mare de Smit (red.), Afkortingen, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen, 2003, 338 blz., 19,90 euro, ISBN 90-6648-991-X.
| |
Literatuur
De plaag
Kort nadat Nobelprijswinnaar Maurice Maeterlinck in 1926 La vie des termites had gepubliceerd, kreeg de Zuid-Afrikaanse dichter-journalist en amateurwetenschapper, Eugène Marais, er een Engelse vertaling van onder ogen. ‘Ek wil hom nie van letterdiewerij beskuldig nie, al blyk dit ook al duidelik dat hy sy teorie aan my Siel van die Mier ontleen het’, zo schreef hij vervolgens in Die Huisgenoot, het blad waarin een jaar eerder zijn mierenessay was verschenen. Tijdens het werk aan zijn proefschrift over mensapen kruiste archeoloog en cultuurhistoricus David van Reybrouck het pad van Marais. De plagiaataffaire liet hem niet meer los.
Zoals bij een vriend van de auteur ging er ook bij mij een belletje rinkelen: daar is toch nog pas over geschreven? Jawel, zo meldt Van Reybrouck op bladzijde 32: enkele jaren geleden heeft Jaqueline Caenberghs de kwestie al eens toegelicht in Deus ex Machina - erg precies qua bronvermelding is dat niet, maar kom. In ieder geval bleef de cruciale vraag onbeantwoord: kende Maeterlinck Marais' stuk toen hij zijn boek schreef of niet? Van Reybrouck trok naar Zuid-Afrika om het uit te zoeken.
Ik kan gerust verklappen dat de archeoloog er ook niet helemaal uit geraakt, want daar gaat het in dit boek eigenlijk niet om. De auteur doet het relaas van een romantisch geïnspireerde zoektocht naar de waarheid, die uiteraard niet bestaat en alleszins niets oplost. Zoals ook de Zuid-Afrikaanse Waarheidscommissie bijvoorbeeld mocht ondervinden. Daarmee krijgt het boek een filosofisch ruggengraatje, maar daarmee alleen verdien je natuurlijk nooit de debuutprijs boek.be 2002. De charme van dit debuut schuilt hoofdzakelijk in de intelligente manier waarop Van Reybrouck de veelheid aan interessante onderwerpen tot een verhaal
| |
| |
weeft. Af en toe schiet er wel eens een steekje los, voornamelijk omdat hij het te goed wil doen, maar de tekst blijft als geheel boeien.
Vooral de figuur van Eugène Marais is een ontdekking. Nochtans blijkt de man onder Afrikaners nog steeds een ware cultstatus te bekleden, ondanks het feit dat hij een drugverslaafde was. Van Reybrouck citeert in dit verband een advocaat die wat te veel champagne op had: ‘Er zijn maar twee grote schrijvers: William Shakespeare en Eugène Marais’. Ieder zijn waarheid.
□ Manu van der Aa
David van Reybrouck, De plaag. Het stille knagen van schrijvers, termieten en Zuid-Afrika, Meulenhoff, Amsterdam, 2001, 302 blz., 17,95 euro, ISBN 90-290-7060-9.
| |
Geschiedenis
Liever Turks dan paaps?
De verleden jaar verschenen bundel Turkije: springstof voor de Europese Unie? heeft mijn vermoeden bevestigd dat de doorgaans negatief begrepen term ‘byzantijns’ niet zozeer teruggaat op het intrigerende, muggenzifterige karakter van de hovelingen en theologen van het oude Byzantium, maar gewoon een rea-listische weergave is van het reële kluwen van tegenstellingen en dilemma's waarmee iedere studie over de regio ‘hier en aan de overkant van de Bosporus’ wordt geconfronteerd. Wat de auteurs van deze bundel - van ‘Europese’ zijde de politicoloog Dirk Rochtus, de econoom Gerrit de Vylder en de hoogleraar Turkse Studies Erik-Jan Zürcher, en van ‘Turkse’ zijde de journalisten Selçuk Gültasli en Veli Yüksel (VRT), de politicoloog Hüseyin Bagci en de econoom Faruk Sen - gemeen hebben, is hun poging om dat kluwen enigszins te ontwarren. Zij doen dit zo wetenschappelijk objectief en zo professioneel neutraal mogelijk, maar zij zetten zich vanaf het begin wel duidelijk af tegen het gangbare negatieve beeld van Turkije in de Europese publieke opinie -, een beeld dat de opname in de Europese Unie en, zo pleiten zij, de ontwikkeling van de democratie en de eerbiediging van de diversiteit in Turkije zelf onterecht belemmert.
Daarom pakken zij, elk vanuit zijn eigen discipline, de problemen aan die een juister begrip van het huidige Turkije in de weg staan: de spanningen tussen Turkije en Griekenland (onder meer over de verdeling van Cyprus en de controle over de Egeïsche Zee), de onderdrukking van de Koerdische minderheid, de strijd tussen de seculiere ‘Kemalisten’ en de islamisten en, daarmee verbonden, de schendingen van de mensenrechten. Het boek opent met een helder overzicht van de geschiedenis van Turkije sinds de stichting van de kemalistische republiek in 1923 (Zürcher), waaruit blijkt dat het land in grote lijnen nog steeds met dezelfde problemen uit de stichtingsperiode te kampen heeft: tegenover de Jacobijns geïnspireerde visie van Kemal Attatürk om het land tot een volwaardige seculiere natiestaat te ontwikkelen, waarin noch voor religieus ‘obsurantisme’, noch voor het ‘separatistische’ Koerdische nationalisme plaats was, ontwikkelen
| |
| |
de islamitische en nationalistische tegenkrachten zich vooral sedert de Tweede Wereldoorlog zo sterk dat een grondige herziening van het kemalisme onvermijdelijk lijkt, hoe moeilijk de unitaristische politieke machthebbers en oppermachtige militairen het daar ook mee hebben.
Dit historische overzicht wordt aangevuld door de sociologische analyse van Faruk Sen, die de spanningen schetst tussen de traditioneel agrarische en conservatieve maatschappij, die de nadruk op de waarden van het gezin en de gemeenschap legt, en de sterk toenemende urbanisatie in de grote Turkse steden, waar de individuen, in het bijzonder de vrouwen, steeds meer rechten voor zich zijn gaan opeisen. Door het groeiende aanzien van de academische beroepen tegenover de handen-arbeid neemt vandaag het aantal werkloze universitairen onrustwekkend toe. We weten dat de begrijpelijke frustratie van deze intellectuelen in vele islamitische landen een voedingsbodem kan zijn voor een fundamentalistische alliantie met de traditioneel religieus behoudende boerenstand.
Omdat dergelijke sociologische verschuivingen in laatste instantie bepaald worden door de ontwikkeling van de economie, reikt het schitterende essay van Gerrit de Vylder over de overgang van de Ottomaanse naar de Turkse economie een aantal inzichten aan die m.i. onmisbaar zijn om de huidige situatie te begrijpen. Turkije, dat zo vlug en volledig mogelijk een modem westers land (én lid van de Europese Unie) wil worden, wordt als economische periferie gedwongen zich aan de wetmatigheden van de huidige globalisering te onderwerpen, ook wanneer dit vaak ten koste gaat van de actuele welvaart en het welzijn van de bevolking. Vanuit deze visie is de aansluiting bij het Westen, in de eerste plaats de Verenigde Staten, maar evengoed bij Europa, een natuurlijke keuze, ook al vormt deze band in de ogen van vele Turken een bedreiging voor de heilige autonomie en territoriale eenheid van de republiek. Sommigen van hen zullen dan ook pleiten voor een hechtere samenwerking met traditionele niet-westerse vijanden als Rusland en Iran.
Het is daarom niet verwonderlijk dat de ontwikkeling van de buitenlandse politiek van Turkije (Hüseyin Bagci en Idris Bal), dat na de naadloze samenwerking met de Verenigde Staten (en Israël) tijdens de Koude Oorlog opnieuw een regionale macht wil worden, zo moeizaam verloopt, en dat de integratie in Europa zo frustrerend langzaam vooruitgaat (Veli Yüksel).
Naast een uiteenzetting over het vraagstuk van de mensenrechten door Selçuk Gültasli, die de talloze schendingen ervan niet verdoezelt, maar vooral lijkt te verklaren als rampzalige maar onvermijdelijke reacties op de uitdagingen door het Koerdische nationalisme (hier te veel verengd tot de acties van de PKK) en de islamisten, valt het samenvattende essay van Dirk Rochtus over de keuzes van het kemalisme op als een evenwichtige samenvatting van de hele problematiek. Rochtus ontkent de rechtmatige eisen van de Koerden voor culturele autonomie en van de islamisten voor grotere religieuze tolerantie niet, maar wijst erop dat juist de integratie in Europa de ontwikkeling van deze diversiteit, die een revolutio- | |
| |
naire metamorfose van het klassieke kemalisme veronderstelt, zal stimuleren: ‘Diegenen in het Westen die in het verleden aandrongen op het isolement van Turkije, zijn in wezen de objectieve bondgenoten van die krachten in Ankara die beducht zijn voor wat het lidmaatschap van de Europese Unie teweegbrengt: een Turkse “perestrojka” of “Turkestrojka” om een neologisme te gebruiken’.
Het is een eerlijke en duidelijke stelling, maar ik blijf met de vraag zitten of het niet beter zou zijn af te wachten tot deze noodzakelijke en beloofde democratisering in daden is omgezet, voor we tot de volwaardige integratie van Turkije in Europa kunnen overgaan.
□ Ludo Abicht
Dirk Rochtus, Gerrit De Vylder en Veli Yüksel (red.), Turkije: springstof voor de Europese Unie?, Garant, Antwerpen-Apeldoom, 2002, 208 blz., 23,50 euro, ISBN 90-441-1294-5.
|
|