Streven. Jaargang 70
(2003)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 930]
| |||||||||
ForumDe oorlog in IrakOp een symposium van katholieke aalmoezeniers op 4 september jl. sprak Gied ten Berge namens Pax Christi Nederland over de plaats van de geestelijke verzorger in het leger, tegen de achtergrond van de aanloop, het verloop en de nasleep van de oorlog in Irak. We publiceren hier, in enigszins bewerkte vorm, het tweede gedeelte van zijn lezing: de analyse van de oorlog in Irak, en van de Nederlandse betrokkenheid in de nasleep ervan. De Nederlandse missie naar Irak vervult Pax Christi met groeiende zorg en onbehagen. Dat geldt evenzeer voor de dubbelzinnige keuzes die de Nederlandse regering heeft gemaakt. De haast van Den Haag om, na de aanvankelijke weigering, de Amerikaans-Britse Alleingang alsnog militair te steunen, betekent dat we ook meer en meer delen in de onmiskenbare transformatie van een bevrijdingsleger in een bezettingsmacht. Nederland heeft daarin de taak een zuidelijk sjiitisch deel van het land stabiel te houden. Onder de huidige voorwaarden kan die rol snel en plotseling zijn onschuld verliezen. De winnaar van de laatste Amerikaanse presidentsverkiezingen, Al Gore, sprak onlangs voor een groot gehoor over nota bene ‘misleiding’ en ‘misrekening’ door de regering-Bush. Europa en Nederland moeten m.i. voldoende afstand houden van die misrekening en misleiding, maar een aantal Europese landen heeft dat niet gedaan. Ook Nederland hoort daarbij. Het verontrust ons dat de neo-conservatieve strijdkreet ‘War on terrorism’ tot werkelijkheid is gemaakt, en er nog steeds niet wordt gekeken naar de diepere politieke, economische en culturele achtergrond van het terrorisme in onze dagen. Ze gaat ook voorbij aan het christelijke verbod op oorlog en de principiële keuzes die | |||||||||
[pagina 931]
| |||||||||
zowel in de katholieke als in de reformatorische kerken zijn gedaan, ook in Amerika, om conflicten steeds te doen beslechten binnen het kader van het internationale recht. Kerken dienen hun zorg voor en over de internationale rechtsorde en de Verenigde Naties voortdurend te bevestigen. Hoe tevreden men ook kan zijn over de val van Saddam Hoessein, men kan zichzelf niet sussen door te spreken over een ‘slechte oorlog voor een goed doel’, zoals M.-J. Faber, Algemeen Secretaris van het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV) het onlangs nog heeft samengevat. Daarvoor waren juist de doelen van deze oorlog te onduidelijk en te complex. Er waren genoeg analisten en kenners van het Midden-Oosten, zoals de oude rot Peter Scholl-Latour, die het van meet af aan naïef vonden, te verwachten dat de tot op het bot verdeelde Iraakse bevolking, eenmaal bevrijd van Saddam, zelf naar eenheid en stabiliteit zou zoeken. In een land dat al bij zijn ontstaan in 1920 een vergissing kon worden genoemd, zal men zelf heel goed moeten weten wat men wil als er met groot geweld wordt ingegrepen. Maar ook wie, zoals Nederland, troepen stuurt, ontkomt er niet aan daarin keuzes te maken en daarover grondig te debatteren. Ook Nederland hoort te weten welke politieke toekomst het denkt te dienen, en kan daarbij niet doen alsof het alleen maar gaat om algemene noties van democratie, vrede en stabiliteit. Daar is de wereld mee behangen. De wijze waarop het debat over de toekomst van Irak thans in onze volksvertegenwoordiging geen kans krijgt, is m.i. ronduit ongeloofwaardig, terwijl nota bene driekwart van de Nederlanders Bush een slechte president vindt en, bij een nieuw verzoek, hem niet opnieuw troepen wil leveren. Ons vredes- en veiligheidsbeleid lijkt steeds verder te worden ‘ge-ont-democratiseerd’. Of wachten we tot er een parlementair onderzoek nodig is? De Blitzkrieg van de Amerikanen heeft sommigen een poosje zand in de ogen gestrooid, en waarschijnlijk ook henzelf, maar nu moeten we toch inzien dat de voortdurende aanslagen de contouren krijgen van een guerrilla. Het wordt bovendien steeds duidelijker dat die niet alleen het werk kan zijn van Saddam en zijn inmiddels omgebrachte zoons, maar van verschillende in afzonderlijke eenheden optredende, uiterst gemotiveerde, moeilijk grijpbare groepen, die hier en daar ook een basis moeten hebben onder delen van de bevolking. Sommige waarnemers noemen in dit verband de soennieten, die een door de Amerikanen en hun bondgenoten toegelaten machtsgreep van de sjiieten vrezen. Anderen wijzen op verspreid opererende buitenlandse moslimfundamentalisten die door Saddam Hoessein altijd kort zijn gehouden, en er zijn er die al dit geweld als een exponent zien van de machtsstrijd in sjiitische kringen. Als daarbij in aanmerking wordt genomen dat de Amerikanen iedere maand dat ze langer in Irak zijn, het voorziene tijdstip van hun vertrek met een jaar lijken uit te stellen, dan vrees ik dat hun operatie werkelijk in de gevarenzone is terechtgekomen. Wat we zien, stemt in ieder geval niet vrolijk: Afghanistan | |||||||||
[pagina 932]
| |||||||||
is niet onder controle, het Israëlisch-Palestijnse drama volgt nog steeds een ‘roadmap’, ja, waarheen nu eigenlijk? En Irak blijkt een slangenkuil. De Nederlandse militairen lijken, tot nu toe, nog een beetje uit de wind te bivakkeren, maar vanaf de eerste tent die ze in de woestijn hebben opgezet, spelen ze een rol die ook snel een politiek profiel kan krijgen. Of ze worden op een kwade dag een keer gebruikt om de sjiitische aanspraken te dempen, of ze moeten juist in actie komen als Bush de sjiitische kaart zou uitspelen, mocht de president zich in het soennitische landsdeel helemaal klem manoeuvreren. En er zijn uiteraard nog meer varianten denkbaar, want ook het doelwit worden van terroristische aanslagen is niet uitgesloten. Het gaat mij erom dat we niet te simplistisch of te idealistisch moeten denken over deze missie, en er rekening mee moeten blijven houden dat onze militairen op een gegeven moment als een deel van het probleem kunnen worden beschouwd. Pax Christi heeft van meet af aan een oorlog tegen Irak afgekeurd. Wij waren aanvankelijk opgelucht dat de oorlog zo snel verliep, en verheugd over de val van Saddam Hoessein. Maar onze scepsis over de operatie is gebleven. Wij hadden in de aanloop van de oorlog gewezen op vier bezwaren:
We hebben ons daarbij voortdurend afgestemd op de opinie van de kerken. Wereldwijd hebben de Wereldraad, het Vaticaan en vele bisschoppenconferenties een duidelijk ‘nee’ laten horen tegen een preventieve en unilaterale oorlog tegen Irak. De eerste bisschoppenconferentie die dat deed was de Engelse, daartoe uitgenodigd door de Britse afdeling van Pax Christi. Pax Christi heeft in deze periode alternatieven aangedragen, vanuit de idee dat een vreedzame overgang - althans een overgang zonder preventieve oorlog - voor Irak niet tot de onmogelijkheden behoorde. Maar hiervoor ontbraken helaas de politieke eenheid en bereidheid. Pax Christi vond dat de wapeninspecteurs hun werk hadden moeten en kunnen afmaken, en dat hun werk bovendien had kunnen worden uitgebreid met dat van mensenrechteninspecteurs die gevangenissen, massagraven en andere onzalige plaatsen van het regime hadden moeten bezoeken. Deze en andere politieke drukmiddelen hadden een overgang zonder oorlog, door het eigen volk, kunnen inleiden en bespoedigen. ‘Containmentplus’ noemden we die benaderingGa naar eind[1]. Maar Washington en Londen achtten het gevaar voor de wereldvrede medio 2002 opeens zo groot, dat ze geen dag meer met deze dictator verder wilden leven. Er werd na die zomer plotseling openlijk aangestuurd op een onvermijdelijke oorlog, maar juist die onvermijdelijkheid is nooit aangetoond. | |||||||||
[pagina 933]
| |||||||||
De Nederlandse regering werd na het uitbreken van de oorlog geconfronteerd met grote tegenstand in de publieke opinie en in de kerken in het bijzonder, maar ze heeft die uiteindelijk genegeerd en de klassieke Atlantische reflex in ons buitenlands beleid gevolgd. Onze troepen zitten daarom nu in Irak, niet omdat we daar grote belangen hebben, of omdat we zelf op zoek zijn naar massagraven of massavernietigingswapens, of omdat we een rijke ervaring, deskundigheid of bijzondere band met dat land hebben, of omdat wij vinden dat het een federatieve staatsvorm moet hebben of juist niet; het lijkt er vooral op dat we per definitie het liefst in de buurt blijven van wat Amerikanen en Britten in de wereld doen, ongeacht hun politieke koers. Het is zorgelijk dat ons land en onze militairen nu met een politiek dreigen te worden geïdentificeerd die in opspraak is. Gedane zaken nemen geen keer, onze militairen zitten nu in Zuid-Irak, en ik heb de indruk dat het Nederlandse commando zijn best doet om zo veel mogelijk een eigen onafhankelijk profiel na te streven en niet te ogen als een bezettingsmacht. Dat zou kans van slagen hebben als er vanuit het perspectief van de verschillende Iraakse partijen een geloofwaardig, tastbaar concept ontstaat voor de toekomst van Irak, of moeten we zeggen: van de volkeren van Irak, want Irak is een territorium met heel uiteenlopende bevolkingsgroepen die al decennialang alleen met ijzeren vuist bijeen konden worden gehouden. Wat heeft Irak nodig? De invoering van burgerlijke vrijheden en democratie, de regeling van de verhouding tussen etnische en religieuze meerderheden en minderheden, in het bijzonder de garantie op godsdienstvrijheid in de verschillende delen van Irak, een snelle en duurzame wederopbouw, het onvruchtbaar maken van de voedingsbodem voor politiek en religieus extremisme, een eerlijke rechtsgang voor de schenders van de mensenrechten onder het oude regime om de weg naar verzoening te helpen banen, enzovoort. Ik kijk dan toch met enige zorg en scepsis naar het bezoek van onze premier en onze minister van Buitenlandse Zaken aan Washington, die er hun steun kwamen betuigen aan het Amerikaanse beleid met betrekking tot Irak. Wat hebben wij werkelijk te bieden? De Nederlandse regering heeft onze militairen maar 50.000 euro meegegeven voor militaire en humanitaire hulpverlening. Ook de regering-Bush heeft in die zin nog niet veel hoopgevends laten zien. Als het gaat om de wederopbouw van Irak, zou de Amerikaanse regering daar bovendien het liefst de rest van de wereld fors voor willen laten meebetalen. We zijn nu in een situatie terechtgekomen waarin de Amerikaanse aanpak in de knel is geraakt. Daarom wendt Bush plots de steven, net zo plots als hij ruim een jaar geleden openlijk aanstuurde op een oorlog zonder internationale goedkeuring. Moetje dan zeggen: ‘Ha, de Verenigde Naties mogen eindelijk meedoen! Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald’? Voor een deel is die conclusie juist. Maar dan nog is deze plotse wending in het beleid een aanwijzing voor de diepe ernst van de cri- | |||||||||
[pagina 934]
| |||||||||
sis. Ik wil het ‘finest hour’ van onze Nederlandse staatslieden niet bederven, maar komt deze koerswijziging wel op tijd? Misschien voor premier Balkenende en de nieuwe functie voor Jaap de Hoop Scheffer bij de NAVO. Maar het gaat hier om de Verenigde Naties, en het kan niet worden ontkend dat die er inmiddels ook niet zo goed voor staan. Ze hebben zelf jarenlang een bij de Irakezen bepaald niet populair sanctiebeleid gevoerd, het hoofdkantoor werd opgeblazen en ze zijn uit het land vertrokken. Als de Verenigde Naties onder Amerikaans commando voortgaan, zal dat voorlopig alleen als een bevestiging van hun reeds gevoerde politiek gezien worden, die tot op heden vooral werd gekenmerkt door - nogmaals Al Gore - ‘misleiding’, ‘misrekening’, en ik zou eraan toe willen voegen: een groeiend opportunisme. Een grotere rol voor de gesmade Verenigde Naties? Welke rol? Hoe groot? Hoe houden de Verenigde Naties daarbij voldoende afstand van de Amerikanen en hun nieuwe veiligheidsdogma van de ‘preventieve oorlog’? Het kan nog wel even duren voordat de voorwaarden geschapen zijn waaronder de Verenigde Naties hun rentree kunnen maken. Ondertussen zal er niet veel anders opzitten dan dat Amerika en haar bondgenoten (waaronder Nederland) onder het kritisch oog van de wereld doorgaan met het karwei waarvan de Amerikaanse regering het voortouw heeft genomen. Als de crisis in Irak daarbij aanhoudt of nog dieper zou worden, en de steun wereldwijd en in Amerika zelf verder afbrokkelt, ontkomen wij er niet aan, in eigen land een politiek debat te voeren over onze visie op Irak en, indien nodig, ons voor te bereiden op een eventuele strategie om ons terug te trekken, niet alleen militair, maar ook politiek. Eén troost: er zijn dan altijd nog genoeg plaatsen in de wereld waar onze inzet voor veiligheid en stabiliteit kwantitatief en kwalitatief meer kan bijdragen en minder omstreden is. | |||||||||
[pagina 935]
| |||||||||
Nog één opmerking over de massavernietigingswapens van Saddam zou ik willen toevoegen. De vraag naar de bergplaats van die wapens zal ooit eens uit de belangstelling verdwijnen, maar de vraag naar massavernietigingswapens in het Midden-Oosten niet! Daarom vindt Pax Christi dat Nederland, met zijn troepen in het veld, en met de terechte druk die nu op Iran wordt uitgeoefend, openlijk moet pleiten voor een zone in het Midden-Oosten waarin een verbod op nucleaire wapens geldt, en waarvan ook Israël deel moet uitmaken. Zolang er in de regio één land massavernietigingswapens heeft, zal ook voor andere landen de verleiding blijven bestaan. Ten slotte formuleer ik enkele kanttekeningen bij de nieuwe militaire strategie die de basis vormt van de huidige politiek van de Amerikaanse regering en een nieuwe hoeksteen van de nationale veiligheid van de Verenigde Staten is geworden. Deze strategie is het antwoord op de terroristische aanslagen in New York en Washington, en bleek al gauw in dienst te staan van de militaire aanval op Irak. In die strategie zegt de regering-Bush niet te zullen aarzelen een preventieve oorlog te voeren. Ze zal daartoe haar militaire vermogen zodanig opvoeren dat het niet te evenaren is. De strategie is vooral bedoeld om een dreiging met massavernietigingswapens door terroristische organisaties en ‘schurkenstaten’ te voorkomen. Met de start van de oorlog in Irak - zonder goedkeuring van de Verenigde Naties - bleek deze strategie geen papieren intentieverklaring te zijn. Het is die strategie die vanuit de leer van de rechtmatige verdediging met name door de rooms-katholieke kerk en door internationale juristen scherp is afgekeurd. Ik hoop dat de nieuwe brief van de Nederlandse bisschoppen over het vredesvraagstuk, die eind dit jaar wordt verwacht, aanleiding zal geven tot een diepgaand gesprek tussen kerk en politiek, ook over dit thema. Ben Schennink, als politicoloog verbonden aan de KU Nijmegen en lid van het bestuur van Pax Christi Internationaal, geeft in het septembernummer van Pax Christi communicatie al een voorproefje van het principiële antwoord op de twee centrale vragen in het debat over de preventieve oorlog. Hij vertolkt onze visie dat deze strategie en de daarbij behorende uitbouw van het militaire vermogen een aanslag vormen op de internationale rechtsorde en op de versterking van de samenwerking tussen staten ten behoeve van vrede en veiligheid in de wereld. Het staat haaks op onze visie, geënt op vele kerkelijke uitspraken en documenten, dat de vrede dient te worden bevorderd door de internationale rechtsorde te versterken, (over)-bewapening tegen te gaan en samenwerking tussen staten en volkeren te verbeteren, en volhardend te werken aan sociale en economische gerechtigheid en een duurzame interreligieuze dialoog. De vredesbeweging staat niet alleen in haar scherpe afwijzing van de strategie van de regering-Bush. Vele staten en de meerderheid van de publieke opinie, ook in de Verenigde Staten, ondersteunen die kritiek. Ook Javier Solana, de Hoge Vertegenwoordiger voor gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid van de Europese Unie, en in Nederland Dries Van Agt, Ruud Lubbers - Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen en Pax Christi-lid - en andere CDA-coryfeeën bepleiten de versterking van de internationale rechtsorde en een meer effectieve internationale samenwerking als antwoord op de gevaren van terrorisme en massavernietigingswapens. De lidstaten van de Europese Unie zijn echter diep verdeeld over de strategie van de Verenigde Staten en staan niet te trappelen om het initiatief te nemen voor een beleid zoals door Solana wordt bepleit. Ook de Nederlandse regering laat het afweten! De regeringsverklaring was op het gebied van vrede en veiligheid ronduit teleurstellend, en ik vind dat we in het bijzonder het CDA daarop moeten aanspreken. Zou deze partij echt helemaal blind zijn voor de noodzaak van een tegenwicht voor de huidige veiligheidskoers in Washington? De recente vergaande identificatie van de CDA- elite met die politiek - die o.m. de samenwerking met de PvdA onmogelijk maakte - kostte de christen-democraten in de peilingen al veel kiezers, terwijl de fel begeerde ‘brugfunctie’ tussen Amerika en ‘het oude Europa’ voor Nederland voorlopig niet meer | |||||||||
[pagina 936]
| |||||||||
voorstelt dan een dansje op de ‘Pont d'Avignon’. Dit oude Europese monument is na de verwoesting door de Rhone nooit meer helemaal hersteld en steekt nog slechts als wandelpier een eindje de rivier in. Pax Christi wil samen met de kerken en haar andere partners publieke steun zoeken voor een effectief en zinvol Nederlands en Europees vredes- en veiligheidsbeleid. In dat kader mag ook de brief worden gelezen die we eind juli naar Kofi Annan hebben gestuurd, met een krachtig pleidooi om de Verenigde Naties te laten optreden in Congo, en onze gelijktijdige brief aan minister De Hoop Scheffer, waarin erop werd aangedrongen af te zien van Irak, waar al tweehonderdduizend buitenlandse militairen ter plaatse zijn, en de beperkte Nederlandse capaciteit voor vredesoperaties in te zetten in Ituri, waar zeventienhonderd Fransen een burgeroorlog moeten beslechten die al vijftigduizend en, breder en op langere termijn gezien, zelfs al twee miljoen doden heeft gekost. Nederland heeft bovendien een speciale relatie met deze regio op het gebied van ontwikkelingssamenwerkingGa naar eind[2]. Ik citeer ten slotte onze voorzitter, mgr. Van Luyn, in juni van dit jaar: ‘Nederland heeft deze oorlog politiek gesteund. We moeten ons, ook daarom, vragen blijven stellen over de politieke toekomst van Irak. Zeker als we er militairen heensturen. Hoe zal de verhouding zijn tussen religieuze en etnische groepen en deze militairen? Gaan islamisten de dienst uitmaken? Wat te doen als een federale structuur leidt tot afscheiding, of als in bepaalde delen van het land godsdienstvrijheid wordt afgeschaft? Hoe krijgen we mensenrechten hoger op de agenda? En internationaal zijn er ook legio vragen, [...]. Wat wordt de rol van de Verenigde Naties? Zal er rehabilitatie plaats vinden van het internationaal recht of gaan we ons blijvend neerleggen bij de suprematie van een supermacht? Moet de rol van Europa versterkt worden en hoe dan wel? De oorlog tegen Irak heeft een boek vol vragen geopend, niet alleen voor het Iraakse volk, ook voor ons’Ga naar eind[3]. □ Gied ten Berge | |||||||||
[pagina 937]
| |||||||||
Om de liefde Gods
| |||||||||
[pagina 938]
| |||||||||
ligt. Men kan zich echter afvragen, aldus Van Heijst, of deze conclusies niet al te snel, al te gemakkelijk worden getrokken. In haar studie stelt zij daarom de vraag naar de betekenis van het liefdewerk en de idee van caritas opnieuw aan de orde, niet alleen met betrekking tot het verleden, maar evenzeer voor deze tijd. De auteur heeft daarbij gekozen voor een exemplarische benadering: zij onderzocht de betekenis van liefdewerk en caritas aan de hand van een voorbeeld, dat van de zustercongregatie van de Arme Zusters van het Goddelijk Kind (later ‘Zusters van De Voorzienigheid’ geheten). De geschiedenis van deze congregatie gaat terug op de oprichting, in 1852, van het gesticht De Voorzienigheid aan de Lauriersgracht in Amsterdam. In dit gesticht werden meisjes uit armere milieus opgenomen, voor wie de ouders - bijvoorbeeld door het overlijden van één van hen - niet meer konden zorgen. Het eerste jaar na de oprichting van De Voorzienigheid verliep bepaald niet zonder moeilijkheden: het was een komen en gaan van inwonende ‘juffrouwen’ die voor de meisjes moesten zorgen. Pas vanaf 5 juni 1853 kwam er, met de komst van weer een nieuwe juffrouw, Mietje Stroot, bestendigheid in het gesticht. Mietje Stroot sprak bij aankomst de gevleugelde woorden ‘Ik ben juffrouw Mietje en ik blijf bij de kinderen’ (blz. 145). Zij bleef inderdaad in De Voorzienigheid en slaagde erin orde en structuur te brengen in het leven in de instelling, zowel op praktisch en huishoudelijk vlak als op opvoedkundig en religieus gebied. Zij zou uitgroeien tot de stichteres van de Arme Zusters van het Goddelijk Kind en was, als Moeder Theresia, de eerste algemeen overste van de congregatie. Vrijwel vanaf de oprichting had De Voorzienigheid zich ontwikkeld tot een religieuze gemeenschap, mede omdat verschillende van de juffrouwen uit een religieuze omgeving kwamen. Zo was Mietje Stroot zelf werkzaam geweest op een pastorie in Vasse. Zij had, aldus Annelies van Heijst, ‘bij haar komst in De Voorzienigheid duidelijk meer voor ogen dan alleen voor kinderen zorgen. Zij wilde religieus leven [...]’ (blz. 147). Met toestemming van de bisschop van Haarlem legden enkelen van de ‘juf-frouwen’ op 12 september 1856 hun tijdelijke professie af, en vanaf die datum waren zij officieel ‘zusters’. Op 2 januari 1857 kregen deze zusters van de bisschop te horen, dat hij voor hen de naam ‘Arme Zusters van het Goddelijk Kind’ had bedacht. Ook had hij een beginselverklaring voor de zusters opgesteld, waarin onder meer was opgenomen dat ‘de zuster [...] in alle haar toevertrouwde kinderen het Kind Jezus [moet] zien’ (blz. 173). Daarmee werd, tot in de eenentwintigste eeuw, de zorg voor verlaten | |||||||||
[pagina 939]
| |||||||||
kinderen de taak voor de zusters van deze congregatie; de zorg voor allen die klein en zwak zijn vormt de kern van de spiritualiteit van deze zusters. In aansluiting op de beginselverklaring werd een regel voor de zusters opgesteld, en daarnaast ‘Bijzondere voorschriften over de opvoeding der kinderen’, die op de praktijk van de zorg voor kinderen waren toegespitst. Op grond van deze uitgangspunten namen de zusters daadwerkelijk de zorg voor verlaten kinderen op zich, niet alleen in De Voorzienigheid aan de Lauriersgracht in Amsterdam, maar al spoedig ook in huizen elders in het land. Zo werd al in 1856 ook in Leiden een tehuis voor meisjes opgericht onder de naam De Voorzienigheid, en daarna volgden tal van andere huizen die door de Arme Zusters van het Goddelijk Kind werden bediend. Daarbij werd vastgehouden aan de oorspronkelijke taakstelling: de op vang van meisjes uit armere milieus. Meisjes van rijkere afkomst werden niet opgenomen in de huizen van de Arme Zusters van het Goddelijk Kind. Voor zover de zorg van de congregatie werd uitgebreid naar andere groepen dan meisjes uit armere milieus, was dit verenigbaar met de oorspronkelijke doelstelling: kleine jongens uit armere milieus, en onvermogende ouden van dagen voor wie geen opvang bestond. Juist de praktijk van deze zorg is in later jaren wel bekritiseerd - bijvoorbeeld, zoals Annelies van Heijst uitvoerig aan de orde stelt, door de journalist Gerard van Westerloo in zijn boek Roosje, een overigens aangrijpende reconstructie van het leven van zijn moeder. Van Westerloo beschrijft hoe armoedig de kleding van zijn moeder was, hoe karig de maaltijden die zij kreeg als weesmeisje in een tehuis van de Arme Zusters van het Goddelijk Kind in Noordwijkerhout. Van Heijst citeert Van Westerloo: ‘Ik denk niet dat Roosje honger gehad heeft. Ik denk wel dat ze vaak gedroomd heeft van iets lekkers’ (blz. 36). Deze kritiek nuanceert Van Heijst aanzienlijk: zij wijst er bijvoorbeeld op dat de financiële middelen van de congregatie nu eenmaal beperkt waren, en dat de maaltijden van de zusters zelf gewoonlijk nog soberder waren dan die van de kinderen die aan hun zorg waren toevertrouwd. - Voor de zusters was dit overigens niet enkel het gevolg van beperkte financiële middelen, maar evenzeer een keuze: de keuze voor een armoedig bestaan vloeide voort uit de oorspronkelijke doelstelling van de congregatie: ‘de zuster moest arm zijn als het Kind Jezus’ (blz. 173). De zusters hielden, ook toen zij de mogelijkheid hadden ruimere middelen van bestaan te verkrijgen door bijvoorbeeld tegen betaling ook meisjes van rijkere afkomst in hun huizen op te nemen, vast aan die principiële keuze: zij kozen voor een armoedig bestaan, en stelden hun huizen niet open voor meisjes van rijkere afkomst, maar alleen voor meisjes uit armere milieus. Met het nuanceren van de kritiek van Van Westerloo beweert de auteur overigens geenszins dat er geen kritiek op de zorg door de zusters mogelijk is. De nagestreefde fysieke afstandelijkheid - een arm om een verdrietig kind heen slaan was niet toegestaan - in de omgang met de kinderen komt nu al te streng op ons over, om een voorbeeld te noemen. Maar uiteindelijk oordeelt Van Heijst aanzienlijk positiever over de zorg door de zusters dan tegenwoordig gebruikelijk is: zij zetten zich per slot van rekening een leven lang om niet in voor kinderen aan wie zij niets verplicht waren, en voor wie geen opvang bestond. Dat de congregatie tegemoetkwam aan bestaande noden in de samenleving, moge daaruit blijken dat de zusters van overal verzoeken bereikten om | |||||||||
[pagina 940]
| |||||||||
ook daar een huis te openen. Dat maakt eens te meer duidelijk dat andere vormen van opvang ontbraken. Van Heijst concludeert dan ook: ‘Terwijl de rest van de toenmalige samenleving niet naar de kinderen omkeek, probeerden de zusters te helpen, zo goed en kwaad als dat ging. Daar is achteraf misschien van alles op aan te merken vanuit hedendaagse pedagogische en psychologische inzichten en een situatie van economische overvloed. Maar zij deden iets, vele anderen om hen heen niet’ (blz. 223). En wat voor de Arme Zusters van het Goddelijk Kind geldt, geldt evenzeer voor zusters en broeders van andere congregaties en ordes: ook zij zetten zich een leven lang om niet in voor armen, zieken, kinderen of ouden van dagen. Maar in de geschiedschrijving over Nederland als verzorgingsstaat wordt juist dit hoofdstuk van de voorgeschiedenis doorgaans over het hoofd gezien. - Van Heijst ziet hierin, vanuit haar feministische inspiratie, vooral een miskenning van het aandeel van vrouwen in de voorgeschiedenis van de Nederlandse verzorgingsstaat. Zonder daarop iets te willen afdingen: die miskenning geldt dan toch evenzeer het aandeel dat broeders van verschillende ordes en congregaties in die voorgeschiedenis hadden. - Bepleit Annelies van Heijst daarmee een herwaardering van de historische betekenis van zowel de praktijk van het liefdewerk als van de idee van caritas, daarnaast stelt zij de vraag of liefdewerk en caritas ook tegenwoordig nog van betekenis kunnen zijn. Juist nu patiënten nogal eens klagen over een gebrek aan persoonlijke aandacht en betrokkenheid bij personeel in de zorg - met alle eisen die door de roep om efficiency worden gesteld en met alle professionele kwaliteiten gaat niet zelden een als te groot ervaren professionele afstandelijkheid gepaard -, kan het voorbeeld van het handelen uit liefdadigheid volgens de auteur een bron van inspiratie zijn bij een herbezinning op het gewenste karakter van de zorg. Van Heijst spreekt in dit verband zelfs van ‘het surplus van de liefde’, dat het handelen geïnspireerd door de idee van caritas voorheeft op veel van de moderne zorgethiek. Met Liefdewerk heeft Annelies van Heijst een prachtig en belangrijk boek geschreven: een zeldzaam geslaagde combinatie van historisch onderzoek en conceptuele analyse, van beschrijving en theorievorming. Het boek is zeer toegankelijk van stijl, en functioneel geïllustreerd - en het geeft de lezer veel te denken over de geschiedenis en het karakter van de zorg. Dit juist omdat de auteur niet schroomt, tegenwoordig algemeen aangehangen opvattingen ter discussie te stellen en op grond van doordacht en zorgvuldig onderzoek te kritiseren - en dat is prijzenswaardig in elk debat. □ Herman Simissen Annelies van Heijst, Liefdewerk. Een herwaardering van de caritas bij de Arme Zusters van het Goddelijk Kind sinds 1852, uitgeverij Verloren, Hilversum, 2002, 317 blz., geïllustreerd, 25,00 euro, ISBN 90-6550-741-8. |
|