Streven. Jaargang 70
(2003)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 822]
| |||||||
Herman Simissen
| |||||||
[pagina 823]
| |||||||
havengebied waren gevlucht, vonden daarbij de verdrinkingsdood. De hele dag, en de volgende dagen, waren naschokken te voelen die steeds opnieuw paniek brachten onder de overlevenden van de ramp. Een jonge Engelse non, Kitty Witham, deed in een brief aan haar moeder verslag van de gebeurtenissen: ‘Ik waste net het etensgerei af toen deze verschrikkelijke gebeurtenis zich afspeelde. Het begon als het ratelen van koetsen, en de dingen voor me dansten op en neer op tafel. Ik keek om me heen en zag de muren schudden en omvallen. Toen sprong ik op en nam de benen, met de naam van Jezus op mijn lippen, en rende naar het koor, denkend dat ik daar veilig zou zijn, maar er was geen ingang meer maar alles viel om ons heen, en de kalk en het stof was zo dicht dat er geen zicht meer was. Ik kwam een paar van de goede nonnen tegen, zij riepen: naar buiten, ren naar de lage tuin. Ik vroeg waar de anderen waren, zij zeiden: daar. Zo, zijn heilige naam zij gezegend, kwamen we elkaar daar allemaal weer tegen, en we vluchtten niet verder, we waren allemaal zo blij elkaar weer gezond en wel terug te zien als in woorden kan worden uitgedrukt. We brachten de dag door in gebed, maar met veel angst en ongerustheid, want we hadden de hele dag bevingen en trillingen, en in feite sindsdien steeds. Alleen God weet hoe en wanneer dit zal ophouden. Afgelopen nacht hadden we een zware schok die ons opnieuw erg bang maakte.’Ga naar eind[1] Bij deze natuurramp werd, naar verluidt, tweederde van Lissabon verwoest. Ramingen van het aantal slachtoffers liepen sterk uiteen: van 10.000 tot 60.000, op een inwonertal van 275.000; tegenwoordig schat men het aantal slachtoffers op 10.000 tot 15.000. Deze aardbeving staat in de geschiedschrijving bekend als ‘de aardbeving van Lissabon’, maar zij richtte tot ver buiten Lissabon grote schade aan, en werd nog veel verder daarbuiten gevoeld. Er werd veel schade aangericht in plaatsen als Setubal en Sacavem, maar ook in steden als Lagos, Faro en Tavira in de Algarve. In het noorden van Afrika vielen in het gebied rond Fez en Mequinez veel slachtoffers, en was de materiële schade groot. De schok werd overal op het Iberisch schiereiland gevoeld, maar ook in Algiers, Bordeaux, Lyon, tot in het noorden van Italië, Zwitserland, Normandië en Bretagne toe. In heel Europa, zelfs in Scandinavië, werd melding gemaakt van abnormale bewegingen in het water in rivieren, kanalen, meren en vijvers: het plotseling heftig stijgen of dalen van het waterpeil. Maar al was het gebied dat door de aardbeving werd getroffen veel groter, de aandacht in de westerse wereld ging eerst en vooral uit naar Lissabon - de zo rijke hoofdstad van Portugal die in één dag in een rokende ruïne was veranderd. Wat waren de reacties op deze overweldigende gebeurtenis? | |||||||
[pagina 824]
| |||||||
Een katholieke reactie: Gabriel MalagridaIn de katholieke kerk werd de aardbeving van Lissabon, ouder gewoonte, geïnterpreteerd als een bovennatuurlijke gebeurtenis: de ramp was het gevolg van het ingrijpen van God, die de inwoners van Lissabon wilde straffen voor hun zonden. Daarom riep de kerk de overlevenden op boete te doen, te bidden voor de vergeving van hun zonden en voortaan een deugdzaam leven te leiden. Dit laatste hield voor de kerk ook in dat niet mocht worden gespeculeerd over, laat staan onderzoek gedaan naar mogelijke ‘natuurlijke oorzaken’ van de ramp. Met de constatering dat het een straf van God betrof, was alles over de aardbeving gezegd wat erover kon worden gezegd. De opvatting van de kerk werd bijvoorbeeld naar voren gebracht door de jezuïet Gabriel Malagrida (1689-1761), afkomstig uit het noorden van Italië. Nadat hij bij de jezuïeten was ingetreden, ging hij in 1721 als missionaris naar Brazilië Daar kreeg hij bekendheid vanwege zijn preken, en vanwege zijn verhalen over zijn belevenissen bij de Indianen. In 1749 ging hij naar Portugal, om de regering om een bijdrage te verzoeken voor de bouw van een klooster in het huidige Belem, aan de monding van de Amazone. Hij verwierf zich een vertrouwenspositie aan het hof, en was de biechtvader van koning João V toen deze op zijn sterfbed lag. In 1751 keerde hij terug naar Brazilië, met de belofte dat hij naar Portugal zou komen om ook de weduwe van de koning, Maria Ana van Oostenrijk, in haar laatste uren bij te staan als zij voelde dat haar tijd was gekomen. Daarom keerde Malagrida in augustus 1754 terug naar Portugal, en toen de koningin-moeder in augustus daaropvolgend overleed, stond Malagrida inderdaad aan haar sterfbed. Nadien bleef hij in Portugal, waar hij zich toelegde op het verzorgen van retraites. Daarmee verwierf hij zich een reputatie van uitzonderlijke vroomheid en zelfs heiligheid. In de eerste maanden na de aardbeving trok Malagrida rond, en hield steeds dezelfde preek. In de herfst van 1756 werd deze gepubliceerd onder de titel Juizo da verdadeiro causa do terremoto (‘Een mening over de ware oorzaak van de aardbeving’). Malagrida stelde onder meer: ‘Leer, o Lissabon, dat jullie verschrikkelijke zonden de vernietigers van onze huizen, paleizen, kerken en kloosters zijn, de oorzaak van de dood van zoveel mensen en van de vlammen die zo'n grote schatten verslonden, en niet kometen, sterren, dampen of wasems en soortgelijke natuurverschijnselen. Het tragische Lissabon is nu een puinhoop. Men zou willen dat het minder moeilijk was een manier te bedenken om de stad te herstellen; maar zij is verlaten, en de vluchtelingen uit de stad leven in wanhoop. Wat de doden betreft, wat een grote oogst aan zondige zielen | |||||||
[pagina 825]
| |||||||
stuurt zo'n ramp naar de hel! Het is schandalig het voor te stellen alsof de aardbeving enkel een natuurgebeuren was, want als dat waar zou zijn, is er geen reden berouw te hebben en te proberen de wraak van God te ontlopen. Zelfs de duivel zou niet in staat zijn, een verkeerd idee te bedenken dat ons met nog grotere waarschijnlijkheid naar de ondergang zou leiden. Heilige mensen hadden de aardbeving voorspeld, maar de stad zette haar zondige levenswijze voort, zonder zich om de toekomst te bekommeren. Nu is het geval van Lissabon inderdaad wanhopig. Het is nodig dat wij al onze kracht en aandacht richten op de taak van boetedoening. God zou willen dat we evenveel vastberadenheid en geestdrift aan de dag legden voor deze noodzakelijke taak als voor het bouwen van hutten en nieuwe gebouwen! Houdt ondergebracht zijn op het land, buiten de stad, soms in dat men zich buiten de rechtsbevoegdheid van God bevindt? God wil zonder twijfel Zijn liefde en genade uitoefenen, maar wees er zeker van dat, waar wij ons ook bevinden, Hij ons ziet, met de gesel in zijn hand.’Ga naar eind[2] Malagrida herinnerde de bevolking van Lissabon aan haar afschuwelijke zonden: haar voorliefde voor theater, muziek, onzedige dansen, obscene komedies, stierengevechten, enzovoort. Hij riep de inwoners van de stad op, zes dagen in retraite te gaan in een jezuïetenhuis, om boete te doen en in stille afzondering de enige weg te leren kennen waarlangs zij hun ziel nog konden reddenGa naar voetnoot[3]. | |||||||
Reacties van de philosophesMet deze interpretatie van de aardbeving van Lissabon konden de denkers van de Verlichting geen genoegen nemen. Zij zochten de oorzaak van de aardbeving niet in bovennatuurlijke beschikkingen, maar juist in de natuur zelf. De gedachte om de oorzaak van de aardbeving in de natuur zelf te zoeken hangt nauw samen met de idee van het Deïsme, die onder de philosophes niet zelden werd aangehangen: de idee dat God weliswaar in den beginne hemel en aarde had geschapen, maar daarin nadien niet meer ingreep. Een bekend beeld aan de hand waarvan de idee van het Deïsme naar voren werd gebracht, was dat van de horlogemaker: zoals een horlogemaker een horloge maakt dat, als het eenmaal voltooid is, blijft lopen zonder bemoeienis van de horlogemaker, zo had God de schepping gemaakt, die, eenmaal voltooid, zonder goddelijke bemoeienis - als een horloge - verder bleef ‘lopen’. Binnen een dergelijke overtuiging paste een interpretatie van de aardbeving van Lissabon als ‘straf van God’ in het geheel niet - naar de mening van de philosophes moest de oorzaak van de aardbeving dan ook in de natuur zelf worden gezocht. | |||||||
[pagina 826]
| |||||||
Maar als de aardbeving natuurlijke oorzaken had, was er - na zo'n vernietigende ramp, met zoveel slachtoffers - alle reden de opvattingen over de natuur opnieuw te overdenken. Wat was het karakter van die natuur, die zulke verschrikkelijke gebeurtenissen teweeg kon brengen? Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat de natuurwetenschappen in de Verlichting nog geen aparte tak van wetenschap vormden, onderscheiden van andere disciplines, maar veeleer onderdeel uitmaakten van een breder geheel van intellectueel onderzoek. Wat nu wordt aangeduid als natuurwetenschappen, maakte deel uit van de ‘natuurfilosofie’: het bestuderen van het geheel van natuur en wereld. Bijgevolg gaf de aardbeving van Lissabon aanleiding tot reflectie op het geheel van natuur en wereld, op het geheel van de werkelijkheid, tot vragen als: waarom is de werkelijkheid zoals zij is? Had zij anders kunnen zijn? Is de werkelijkheid goed zoals zij is, of had zij beter kunnen zijn? Juist ten aanzien van dit soort vragen waren eerder in de Verlichting nieuwe opvattingen ontwikkeld, onder meer door de Duitse filosoof Gottfried Leibniz (1646-1716) en de Engelse dichter Alexander Pope (1688-1744). Leibniz publiceerde beschouwingen over tal van uiteenlopende onderwerpen, maar het enige boek dat tijdens zijn leven werd uitgegeven was zijn Essais de Théodicée (1710), waarin hij juist dit soort vragen besprak. Voor Leibniz was een theodicee - de term betekent ‘de rechtvaardigheid van God’, en werd door hemzelf bedacht - een verdediging van God als schepper, heerser en rechter van het heelal, tegen diegenen die zijn almacht en wijsheid in twijfel trokken door te wijzen op het bestaan van het kwaad, en daarmee van het lijden, in de wereld. Leibniz wilde daarentegen aantonen, dat het bestaan van kwaad en lijden wel degelijk verenigbaar is met, en zelfs voortvloeit uit de schepping van het heelal door een goede en almachtige God. In aansluiting bij Thomas van Aquino (1224-1274) maakt Leibniz een onderscheid tussen verschillende soorten kwaad, waaronder het morele kwaad en het kwaad in de natuur. Het morele kwaad, ofwel het zondigen, vloeit daaruit voort dat de mens zijn handelen baseert op onduidelijke of ontoereikende kennis. Het kwaad in de natuur volgt uit de wetten in de natuur. Voor beide - het morele kwaad en het kwaad in de natuur - geldt dat zij moeten worden beoordeeld in het licht van het geheel van de schepping. Het kwaad heeft een functie: het draagt ertoe bij dat uiteindelijk het best mogelijke geheel wordt bereikt. Kwalijke gebeurtenissen zijn noodzakelijk, opdat uiteindelijk een betere toekomst mogelijk wordt. God heeft de best mogelijke wereld geschapen - iedere andere wereld zou slechter zijn geweest, al vermag de mens dat in zijn beperktheid niet in te zien. Alexander Pope gold en geldt als de belangrijkste Engelse dichter uit de vroege Verlichting. In zijn lange, filosofische gedicht An Essay on | |||||||
[pagina 827]
| |||||||
Man (1733-1734) behandelt Pope twee onderwerpen: enerzijds de verscheurdheid van de menselijke natuur tussen gevoel en verstand, anderzijds de plaats en rol van de mens binnen de schepping. Hij neemt, waarschijnlijk onafhankelijk van Leibniz, een soortgelijke positie in als de Duitse filosoof. Volgens Pope is de schepping een harmonieus geheel, met een hiërarchie die alle schepsels omvat. In de schepping neemt de mens een tussenpositie in tussen engel en dier. Juist omdat de mens een tussenpositie inneemt, zal hij nooit het goddelijke plan dat aan de schepping ten grondslag ligt kunnen doorzien. Maar in zijn hoogmoed is de mens geneigd zijn plaats in het geheel van de schepping te vergeten en zichzelf te overschatten:
In reas'ning Pride (my Friend)
our error lies;
All quit their sphere,
and rush into the Skies.
In denkende trots (mijn Vriend)
ligt onze fout;
Allen verlaten hun sfeer,
en haasten zich de hemel in.
Maar dit leidt tot niets:
The bliss of Man
(could Pride that blessing find)
Is not to act or think
beyond mankind;
Het geluk van de mens
(als Trots die zegen kon vinden)
Is niet voorbij het menselijke
te handelen of te denken
En het menselijk perspectief is nu eenmaal beperkt:
All Nature is but Art,
unknown to thee;
All Chance, direction
which thou canst not see;
All Discord, Harmony
not understood;
All partial Evil,
universal Good:
And spight of Pride,
in erring Reason's spight,
One truth is clear;
‘Whatever Is, is Right’.Ga naar eind[4]
Alle Natuur is slechts Kunst,
u onbekend;
Alle Toeval, Richting
die u niet kunt zien;
Alle Onenigheid,
onbegrepen Harmonie;
Alle Kwaad voor het deel,
universeel Goed;
En ondanks de Trots,
ondanks de dwalende Rede
Is een waarheid helder;
‘Alles wat Is, is Goed’.
Deze conclusie moet niet te snel worden afgedaan als eenvoudig optimisme. Als het optimisme is, dan is het metafysisch optimisme, dat het individu nu niet meteen troost biedt. Het is voor de mens immers een | |||||||
[pagina 828]
| |||||||
schrale troost, te weten dat het kwaad en het lijden waarmee hij of zij wordt geconfronteerd, vanuit het geheel van de schepping bezien wel goed zijn; dat vanuit het geheel beschouwd kwaad en lijden evenzeer noodzakelijk zijn als het goede. | |||||||
VoltaireNaar aanleiding van de aardbeving van Lissabon werden juist opvattingen als die van Leibniz en Pope opnieuw doordacht door verschillende leidende auteurs uit de Verlichting. De Franse philosophe Voltaire (1694-1778) bracht binnen enkele maanden na die gebeurtenis, in het gedicht ‘Poème sur le désastre de Lisbonne’ (1756), zijn ideeën tot uitdrukking. Voltaire begint zijn gedicht als volgt:
Ô malheureux mortels!
ô terre déplorable!
Ô de tous les fleaux
assemblage effroyable!
O ongelukkige stervelingen!
O erbarmelijke aarde!
O vreselijk samenstel
van alle plagen!
D'inutiles douleurs
kernel entretien!
Philosophes trompés qui criez:
‘Tout est bien’
Accourez, contemplez
ces ruines affreuses
Ces débris, ces lambeaux,
ces cendres malheureuses,
Ces femmes, ces enfants
l'un sur l'autre entassés,
Sous ces marbres rompus
ces membres dispersés;
Cent mille infortunés
que la terre dévore,
Qui, sanglants, déchirés,
et palpitants encore,
Enterrés sous leurs toits,
terminent sans secours
Dans l'horreur des tourments
leurs lamentables jours!
Aux cris demiformés
de leurs voix expirantes,
Au spectacle effrayant
de leurs cendres fumantes,
Eeuwig onderhoud
van onnut verdriet!
Misleide filosofen, die roepen:
‘Alles is goed’;
Snel toe, bezie deze
afschuwelijke puinhopen,
Deze overblijfselen, deze lompen,
deze ongelukkige ashopen,
Deze vrouwen, deze kinderen,
op elkaar gestapeld,
Onder gescheurd marmer
afgescheurde ledematen;
Honderdduizend ongelukkigen
die de aarde opslokt,
Die, bloedend, verscheurd,
en nog schokkend,
Begraven, in verschrikkingen
van martelingen,
Zonder hulp hun erbarmelijke
levensdagen beëindigen!
Tegenover de half gevormde kreten
van hun stervende stemmen,
Tegenover de ontstellende aanblik
van hun rokende as,
| |||||||
[pagina 829]
| |||||||
Direz-vous: ‘C'est l'effet
des éternelles lois
Qui d'un Dieu libre
et bon nécessitent le choix’?
Zegt u: ‘Dit is het gevolg
van eeuwige wetten,
Noodzakelijke keuze,
teruggaand op een vrije en goede God’?
Direz-vous, en voyant
cet amas de victimes:
‘Dieu s'est vengé, leur mort
est le prix de leurs crimes’?
Quel crime, quelle faute
ont commis ces enfants
Sur le sein maternel
écrasés et sanglants?
Lisbonne, qui n'est plus,
eut-elle plus de vices
Que Londres, que Paris,
plongés dans les délices?Ga naar eind[5]
Zegt u, als u deze
stapel slachtoffers ziet:
‘God heeft zich gewroken, hun dood
is de prijs voor hun zonden’?
Welke zonde, welke fout
hebben deze kinderen begaan,
Verpletterd en opengereten
aan de moederborst?
Lissabon, dat niet meer is,
zou meer zonden hebben
gekend Dan Londen, dan Parijs,
zwelgend in lusten?
In deze regels noemt Voltaire twee oorzaken die door zijn tijdgenoten werden aangevoerd als oorzaak van de aardbeving van Lissabon: zij was het noodzakelijk gevolg van natuurwetten die bij de schepping door een goede en almachtige God waren vastgelegd; of zij moest worden begrepen als een straf van God voor de zonden van Lissabon. In een volgende passage noemt Voltaire nog een derde reden die werd genoemd als verklaring voor de aardbeving: het ongeluk dat de slachtoffers van de beving heeft getroffen zal anderen ten goede komen, en vanuit het geheel van het universum bezien, betekent de aardbeving niet dat er meer geluk of ongeluk is:
‘Tout est bien’, dites-vous,
‘et tout est nécessaire.’
Quoi! l'univers entier,
sans ce gouffre infernal
Sans engloutir Lisbonne,
eîit-il été plus mal?
êtes-vous assurés
que la cause éternelle
Qui fait tout, qui sait tout,
qui créa tout pour elle,
Ne pouvait nous jeter
dans ces tristes climats
‘Alles is goed’, zegt u,
‘en alles is noodzakelijk.’
Wat! Het volledige heelal zou,
zonder deze helse afgrond,
Zonder Lissabon te verslinden,
slechter zijn geweest?
Bent u er zeker van
dat de eeuwige oorzaak,
Die alles bewerkt, die alles weet,
die alles voor haar schept,
Ons niet in zulke droeve omstandigheden
zou kunnen brengen
| |||||||
[pagina 830]
| |||||||
Sans former des volcans
allumés sous nos pas?
Borneriez-vous ainsi
la suprême puissance?
Lui défendriez-vous
d'exercer sa clémence?
L'éternel artisan n'a-t-il pas
dans ses mains
Des moyens infinis
tout prêts pour ses desseins?
Je désire humblement,
sans offenser mon maître,
Que ce gouffre enflammé
de soufre et de salpêtre
Eút allumé ses feux
dans le fond des déserts.
[...]
Zonder ontstoken vulkanen
onder onze voeten te vormen?
Legt u zo de almacht
beperkingen op?
Verbiedt u haar zo
haar genade uit te oefenen?
Heeft de eeuwige ambachtsman
niet onbeperkte middelen
Ter beschikking, passend bij
zijn ontwerpen?
Ik zou nederig wensen,
zonder mijn meester te beledigen,
Dat deze vlammende diepte
van sulfer en salpeter
Zijn vuren had ontstoken
op de bodem van woestijnen.
[...]
Les tristes habitants
de ces bords désolés
Dans l'horreur des tourments
seraient-ils consolés
Si quelqu'un leur disait:
‘Tombez, mourez tranquilles;
Pour le bonheur du monde
on détruit vos asiles.
D'autres mains vont bátir
vos palais embrasés
D'autres peuples naîtront
dans vos murs écrasés;
De treurige bewoners
van deze verlaten oevers,
Zouden zij in de verschrikking
van hun kwellingen zijn getroost
Als iemand hun had gezegd:
‘Val neer, sterf rustig;
Voor het geluk van de wereld
vernielt men uw woonplaatsen;
Andere handen zullen
uw ontbrande paleizen herbouwen;
Andere volkeren zullen worden
geboren tussen uw vermorzelde muren;
Le Nord va s'enrichir
de vos pertes fatales
Tous vos maux sont un bien
dans les lois générales
Dieu vous voit du mime oeil
que les vils vermisseaux
Dont vous serez la proie
au fond de vos tombeaux’?
A des infortunés
quel horrible langage!
Cruels, à mes douleurs
n'ajoutez point l'outrage.
Het Noorden zal zich verrijken
met uw fatale verliezen;
Al uw rampen zijn een goed
volgens algemene wetten;
God beziet u met hetzelfde oog
als de laagste wormen
Waarvan u op de bodem van uw graf
de prooi zult zijn’?
Wat een verschrikkelijke taal
voor de ongelukkigen!
Wreedaards, voeg niet bij mijn
verdriet ook nog woede.
| |||||||
[pagina 831]
| |||||||
Non, ne présentez plus
à mon coeur agité
Ces immuables lois
de la nécessité,
Cette chaîne des corps, des esprits,
et des mondes.
Ô rêves des savants!
ô chimères profondesjGa naar eind[6]
Nee, houd niet aan mijn
opgewonden hart
Deze onveranderlijke wetten
van de noodzaak voor,
Deze keten van lichamen,
van geesten, en van werelden.
O dromen van geleerden!
O waarlijke hersenschimmen!
Voltaire keert zich tegen de verschillende verklaringen voor de aardbeving waarnaar hij verwijst. Naar zijn oordeel was het geenszins noodzakelijk dat de aardbeving Lissabon trof: zij had zich ook in een woestijn kunnen voordoen. Evenmin kon de aardbeving worden beschouwd als een straf van God voor de zonden van Lissabon. Steden als Parijs en Londen waren minstens even zondig als Lissabon, maar werden niet gestraft; sterker: Londen zou als handelsstad waarschijnlijk baat hebben bij de verwoesting van Lissabon. En de gedachte dat het leed van de inwoners van Lissabon zal worden gecompenseerd door het geluk van anderen, noemt Voltaire een onmenselijke hersenschim. Het ‘Poème sur le désastre de Lisbonne’ maakte veel indruk. Tekenend daarvoor is dat er binnen een jaar ongeveer twintig uitgaven van verschenen - meer dan van welk ander gedicht over de aardbeving van Lissabon ook. Bovendien riep het gedicht van Voltaire veel reacties op. | |||||||
RousseauEén van die reacties kwam van de philosophe Jean-Jacques Rousseau (17121778), die na lezing van dit en een ander gedicht van Voltaire - ‘Poème sur la loi naturelle’ - hem op 18 augustus 1756 een uitvoerige brief schreef. Na een formele inleiding stelt Rousseau: ‘Al mijn grieven richten zich dus tegen uw “Gedicht over de ramp van Lissabon”, omdat ik daarvan uitwerkingen had verwacht die de Menselijkheid die u schijnt te hebben geïnspireerd, waardiger waren geweest. U verwijt Pope en Leibniz dat zij, door te beweren dat alles goed is, ons lijden bespotten, en u overdrijft het beeld van onze ellende zozeer dat u de ervaring ervan verergert: in plaats van de vertroostingen waarop ik hoopte, doet u niets dan mij kwellen; men zou zeggen dat u vreest dat ik niet genoeg zou inzien hoe ongelukkig ik ben, en u gelooft, zo lijkt het, me sterk gerust te stellen door me te bewijzen dat alles slecht is. | |||||||
[pagina 832]
| |||||||
verdriet dat u als ondraaglijk schildert. Het gedicht van Pope [An Essay on Man, HS] verzacht mijn lijden, en brengt mij geduld, het uwe verergert mijn pijnen, zet mij aan tot mopperen, en - mij volledig wegvoerend uit een wankele hoop - brengt mij tot wanhoop.’Ga naar voetnoot[4] Keert Rousseau zich hiermee tegen de uitwerking die het gedicht van Voltaire op zijn lezers heeft - het biedt geen troost, maar vergroot hun leed nog -, in het vervolg van zijn brief gaat hij in op de verschillende argumenten die Voltaire heeft aangevoerd voor zijn opvattingen. Een voorbeeld daarvan is de volgende passage: ‘U had gewenst, en wie had dat niet gewenst!, dat de aardbeving zich veeleer op de bodem van een woestijn had voorgedaan dan in Lissabon. Kan men betwijfelen dat er zich ook in de woestijnen voordoen? Maar daar praten we niet over, omdat zij geen enkele schade berokkenen aan de Heren in de stad, de enige mensen met wie we rekening houden. Zij berokkenen zelfs maar weinig schade aan de dieren, en de wilden die, verspreid, die afgelegen gebieden bewonen, en die noch het vallen van Daken, noch het vlam vatten van huizen vrezen. Maar wat betekent een dergelijk voorrecht? Zou het willen zeggen, dat de ordening van de wereld zich naar onze nukken moet schikken, dat de natuur aan onze wetten moet worden onderworpen en dat wij, om haar een aardbeving op een bepaalde plek te verbieden, er slechts een stad hoeven te bouwen?’Ga naar voetnoot[5] Het kan, aldus Rousseau, de natuur niet worden verweten dat de aardbeving van Lissabon zoveel slachtoffers maakte. Niet de natuur, maar de mens zelf is er verantwoordelijk voor dat hij zich in grote steden heeft gevestigd, en woont in huizen die kunnen instorten en vlam vatten. Dit weerwoord op Voltaire is karakteristiek voor het denken van Rousseau: vrijwel alle problemen in de westerse wereld kwamen naar zijn mening niet voort uit de natuur, maar juist uit de cultuur. Rousseau houdt de natuur, en het ‘natuurlijke’ leven van ‘edele wilden’ als voorbeeld aan de westerse wereld voor. Rousseau keert zich ook tegen een ander argument van Voltaire: ‘Dat het lijk van een mens de wormen, de wolven of de planten voedt, dat is, ik geef het toe, geen schadeloosstelling voor het sterven van deze mens; maar als het in het systeem van dit heelal voor het voortbestaan van de mens noodzakelijk is dat er een kringloop van substantie bestaat tussen De mensen, De dieren en de planten, dan draagt het bijzondere lijden van het individu bij aan het algemeen welzijn; ik sterf, ik word door wormen opgegeten, maar mijn broeders, mijn Kinderen zullen le- | |||||||
[pagina 833]
| |||||||
ven zoals ik heb geleefd en ik maak deel uit van de orde van de natuur [...].’Ga naar eind[6] Door zijn pogingen de kritiek van Voltaire op de denkbeelden van Pope en Leibniz te weerleggen, probeert Rousseau het optimisme in hun denken te verdedigen. Hij tracht de formulering van de leidende gedachte in hun ideeën te preciseren, om deze beter verdedigbaar te maken. In plaats van ‘tout est bien’ (‘alles is goed’) zou deze gedachte moeten worden verwoord als ‘le tout est bien’ (‘het geheel is goed’) of ‘tout est bien pour le tout’ (‘alles is goed voor het geheel’). Worden de denkbeelden van Pope en Leibniz zo samengevat, dan is de kritiek van Voltaire niet op haar plaats, ook al omdat de mens het geheel niet kan overzien, maar enkel vanuit zijn beperkte perspectief beziet. Rousseau concludeert dan ook: ‘Het is aannemelijk dat de bijzondere gebeurtenissen niets betekenen in de ogen van de meester van het Al, dat zijn voorzienigheid enkel universeel is, dat hij zich tevreden stelt met het bewaren van soorten en geslachten, en het leiden van het geheel zonder zich ongerust te maken over de wijze waarop elk individu dit korte leven doorbrengt.’Ga naar eind[7] | |||||||
KantIn het voorjaar van 1756, nog voordat Rousseau zijn brief aan Voltaire schreef, had de Duitse filosoof Immanuel Kant (1724-1804) een brochure over de aardbeving van Lissabon gepubliceerd. In deze brochure, getiteld Geschichte und Naturbeschreibung der merkwürdigen Vorfälle des Erdbebens, welches an dem Ende des 1755sten Jahres einen Groβen Teil der Erde erschüttert hat, gaf Kant enerzijds vooral een beschrijving van de natuurverschijnselen die zich rond en tijdens de aardbeving hadden voorgedaan, maar anderzijds ging hij in op vragen die ook Voltaire en Rousseau bezighielden. Zo schreef Kant: ‘Het laat zich eenvoudig raden dat, wanneer mensen bouwen op een bodem die geheel is gevuld met ontbrandbare materie, na korte of lange tijd de hele pracht van hun gebouwen door bevingen ineen kan storten; maar moet men dan daarom ongeduldig worden over de wegen van de Voorzienigheid? Zou het niet beter zijn, aldus te oordelen: het was noodzakelijk dat zich nu en dan op de aardbodem aardbevingen voordoen, maar het was niet noodzakelijk dat wij daarboven prachtige woonplaatsen bouwden? De inwoners van Peru wonen in huizen met muren tot een beperkte hoogte, en de rest bestaat uit riet. De mens moet zich naar | |||||||
[pagina 834]
| |||||||
de natuur leren schikken, maar hij wil dat zij zich naar hem zou schikken.’Ga naar eind[8] Zoals Rousseau enkele maanden later, meent Kant dat veel van de ellende die de aardbeving heeft voortgebracht, daaruit voortvloeit dat de mens zich niet naar de natuur richt. Ook in een andere passage gaat Kant in op de thematiek van Voltaire en Rousseau: ‘De aanblik van zoveel leed als de laatste catastrofe onder onze medeburgers heeft aangericht, zou naastenliefde moeten opwekken en ons een deel van het ongeluk moeten laten voelen dat hen met zoveel kracht heeft getroffen. Men zondigt daar echter sterk tegen, als men een dergelijk noodlot steeds beschouwt als opgelegde straffen, die de vernietigde steden vanwege hun wandaden willen treffen, en als we deze ongelukzaligen bezien als het doel van de wrake Gods, over wie zijn gerechtigheid al haar hoornen van toom uitstort. Een dergelijk soort oordeel is afkeurenswaardige eigenwijsheid, die zich aanmatigt de doelstellingen van de goddelijke raadsbesluiten in te zien en naar eigen inzichten uit te leggen. De mens wordt zozeer door zichzelf in beslag genomen, dat hij zichzelf enkel als het enige doel van de instellingen van God beschouwt, juist alsof deze geen ander oogmerk zouden hebben dan hem alleen, om de regels van de heerschappij over de wereld naar te richten. We weten dat het hele wezen van de natuur een waardig voorwerp is van de goddelijke wijsheid en instellingen. We zijn daarvan een deel en willen het geheel zijn. [...] Met Voltaire meent Kant dat het niet aangaat de aardbeving van Lissabon te beschouwen als een straf van God, met Rousseau dat het de mens in zijn beperktheid niet is gegeven in te zien welke bedoelingen God met de schepping heeft. | |||||||
BesluitMet Voltaire, Rousseau en Kant zijn drie van de meest prominente vertegenwoordigers van het denken van de Verlichting over de aardbeving van Lissabon aan het woord gekomen. Met hun geschriften kwam geenszins een einde aan de discussie over de betekenis van deze aardbeving. Zo hernieuwde Voltaire in zijn beroemde satirische roman Candide, die in 1759 - dus drie jaar na de aardbeving van Lissabon - werd gepubliceerd, zijn kritiek op het zijns inziens misplaatste optimisme in het denken van Pope en, vooral, van Leibniz. In Candide komt hij terug | |||||||
[pagina 835]
| |||||||
op de aardbeving van Lissabon, die hij in dit boek gebruikt als aanleiding om de spot te drijven met Leibniz. Uit de discussies over de aardbeving van Lissabon kunnen twee conclusies worden getrokken. De pennentwisten leidden er enerzijds toe dat men er in de westerse wereld meer en meer toe geneigd was, dergelijke natuurrampen met Voltaire en Kant te beschouwen als natuurverschijnselen, en niet als bovennatuurlijk of goddelijk ingrijpen in de geschiedenis. Anderzijds hadden zij tot gevolg dat het optimisme van auteurs als Leibniz en Pope, dat kenmerkend was voor de vroege Verlichting, werd gematigd: na de aardbeving van Lissabon verloor de idee dat de mens leeft in de beste van de mogelijke werelden aan invloed. | |||||||
[pagina 836]
| |||||||
Gebruikte Tekstuitgaven
| |||||||
[pagina 837]
| |||||||
Literatuur
|
|