Streven. Jaargang 70
(2003)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 798]
| |
Stijn Geudens
| |
[pagina 799]
| |
waardige bundels met beschouwingen van diverse auteurs. Slechts één keer, in 1974, verscheen er een meer omvattende monografie van de hand van één auteur: De metabletische methode van S. ParabirsingGa naar voetnoot[4]. Parabirsing beschrijft de fenomenologische achtergrond van de metabletica, analyseert de metabletische methode en geeft een overzicht van de (tot dan toe verschenen) metabletische studies en de belangrijke kritieken hierop. Maar interessant is vooral het laatste deel, waarin de gedachtegang van Van den Berg vergeleken wordt met die van Michel Foucault en Thomas Kuhn. Voor de metableticastudie blijft dit nog steeds een erg belangrijk en waardevol boek. Nadeel is uiteraard dat we ondertussen reeds dertig jaar verder zijn en dat Van den Berg in die tijd niet stilzat. Er was dus nood aan een nieuwe systematische studie, en in die behoefte heeft de Nijmeegse filosoof Hub Zwart een jaar geleden voorzien met zijn Boude bewoordingen. De historische fenomenologie (‘metabletica’) van J.H. van den BergsGa naar voetnoot[5]. Een half jaar later kwam de inmiddels bijna negenentachtigjarige Van den Berg zelf ook nog eens met een nieuw boek naar buiten: De tragedie. Waardoor en waartoe. Metabletisch onderzoektGa naar voetnoot[6]. Gezien de leeftijd van de auteur, misschien wel zijn laatste boek. Tijd dus om eens terug te blikken en een balans op te maken. | |
Een bewogen levenJan Hendrik van den Berg wordt geboren op 11 juni 1914 in Deventer, als jongste van twee broers. Zijn vader is chef-machinist bij het waterleidingsbedrijf in Deventer en het gezin woont, enigszins geïsoleerd, in een waterwinnings- en natuurgebied. In deze paradijselijke omgeving, een waar ‘dorado’, raakt de jonge Van den Berg al snel gefascineerd door het ‘wonderbaarlijke’ in de natuur. Hij maakt vaak lange zwerftochten en ontpopt zich tot een fervent amateur-entomoloog. Het leven in dit idyllische landschap noemt hij de belangrijkste ervaring uit zijn jeugd. Voorts komt hij met zijn vader bij gelegenheid in de Atheneumbibliotheek van Deventer, waar hij de liefde voor het oude boek opdoet, en bezoekt hij ook de cisterciënzerabdij van Diepenveen om er ‘de stilte te horen’. De sfeer in de abdij maakt een diepe indruk op hem en later zal hij zelfs heel even overwegen om ook zelf in het klooster te treden. Hoewel zijn beide ouders na de Eerste Wereldoorlog om politieke redenen uit de hervormde kerk gestapt zijn, blijft het godsdienstige element binnen het gezin steeds aanwezig. Dat Van den Berg regelmatig kerkdiensten bijwoont, aanvankelijk hervormd, later ook katholiek, wordt thuis dan ook volledig aanvaard. Na de middelbare school volgt Van den Berg een opleiding tot onderwijzer en vervolgens tot wiskundeleraar. Hij stort zich vol enthousiasme op de boeken: van De Bijbel tot The Origin of Species, van Das | |
[pagina 800]
| |
Kapital tot Mein Kampf. Tussen 1936 en 1946 studeert hij geneeskunde in Utrecht en specialiseert zich tot psychiater, onder leiding van H.C. Rümke. Ondertussen is hij ook gehuwd, hij zal vader worden van vier kinderen, twee meisjes en twee jongens. Tijdens zijn opleiding krijgt hij op een bepaald moment Heideggers magnum opus Sein und Zeit ten geschenke. Het blijkt een overrompelende ervaring: ‘Ik heb dat boek als in een roes gelezen. Toen ik de lectuur had voltooid, voelde ik mij een ander mens’Ga naar voetnoot[7]. Na zijn specialisatie studeert hij nog een jaar in het buitenland, het wordt een beslissend jaar voor zijn ‘bekering’ tot de fenomenologie. In Parijs volgt hij colleges bij de psychiater Henri Ey en bij de filosofen Jean Wahl en Gaston Bachelard. Hij ontmoet Maurice Merleau-Ponty en Jacques Lacan. Van den Berg wil ook op bezoek gaan bij Jean-Paul Sartre, maar die is juist op reis. Vanuit Parijs trekt Van den Berg naar Zwitserland en Duitsland, waar hij respectievelijk Ludwig Binswanger en Martin Heidegger ontmoet. Vooral deze laatste maakt een grote indruk op hem: ‘We maakten een aantal wandelingen. Tijdens een van die tochten kwamen we bij een boerderij terecht. Daar was Heidegger kennelijk kind aan huis, want hij ging zomaar naar binnen. We betraden een grote kamer, met een tafel en een paar stoelen en een weids uitzicht over het dal. Werkelijk prachtig! Daar legde hij zijn hand op de hardhouten tafel en zei: “Und hier habe ich Sein und Zeit geschrieben!” Ja, meesterlijk, schitterend, werkelijk schitterend.’Ga naar voetnoot[8] Terug in Nederland begint Van den Berg een psychotherapeutische praktijk (1947), wordt daarnaast privaatdocent (1948), vervolgens bijzonder hoogleraar in Utrecht (1951) en ten slotte gewoon hoogleraar in Leiden (1954). Vanaf de tweede helft van de jaren zestig is hij ook vaak te gast in het buitenland, o.a. in de Verenigde Staten, Zuid-Afrika en Japan. Ook na zijn emeritaat blijft hij regelmatig lezingen geven in binnen- en buitenland. Sinds enkele jaren woont Van den Berg in hartje Antwerpen, met uitzicht op de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal, ‘de mooiste kathedraal van Europa’: ‘Met België is het beter gesteld dan met Nederland. Men is beleefder en vriendelijker. Een pastor is nog een pastor, een huisarts draagt een witte jas. Ik geniet zeer van het voor Nederlandse begrippen ouderwetse fatsoen. [...] Belgische hoogleraren zijn vrijer en opener. God is hier geen vies woord. In Nederland is een streep getrokken, en je moet het niet wagen eroverheen te gaan.’Ga naar voetnoot[9] | |
[pagina 801]
| |
Van fenomenologie naar metableticaHet oeuvre dat Van den Berg heeft opgebouwd is zonder meer indrukwekkend. Zijn eerste tekst publiceerde hij reeds op achttienjarige leeftijd. Voor het blad van de hervormde kerk in Deventer schreef hij toen een stukje onder de titel ‘Geloven en weten’. In de periode 1933-1936 verzorgde hij ook nog een aantal bijdragen over onderwerpen uit de biologie voor Amoeba, het maandblad van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie. Met het grote werk begon hij echter pas tien jaar later, na het afronden van zijn proefschrift. Vanaf 1946, het jaar waarin zijn proefschriftGa naar voetnoot[10] werd uitgegeven, tot vandaag publiceerde hij in totaal een veertigtal boeken. Ongeveer de helft daarvan betreffen thema's uit de psychologie en de psychiatrie, zijn vakgebied. De andere helft zijn metabletische studies, zijn favoriete hobby. Het onderscheid tussen metabletische en niet-metabletische boeken mag men echter niet te strikt opvatten. Er zijn zeker een aantal overlappingen en uiteindelijk moet men zijn oeuvre lezen als één geheel, gedragen door de fenomenologische werkelijkheidsbenadering, waartoe hij zich tijdens zijn opleidingsjaren had bekeerd. Aan de universiteit van Utrecht was de fenomenologie in de jaren na de Tweede Wereldoorlog overigens erg populair Men spreekt in dit verband zelfs van de ‘Utrechtse school’. De bekendste vertegenwoordigers van deze ‘school’ zijn, naast Van den Berg zelf, de psychiater H.C. Rümke, zijn leermeester, en de psycholoog F.J.J. Buytendijk, met wie hij goed bevriend raaktGa naar voetnoot[11]. Van den Berg is dus eerst en vooral fenomenoloogGa naar voetnoot[12], en de metabletica bouwt hierop voort als een soort van ‘toegepaste fenomenologie’. Metabletica zal hij overigens later ook omschrijven als ‘historische fenomenologie’ of ‘fenomenologische historiografie’Ga naar voetnoot[13]. Fenomenologie wil zeggen: leer van de verschijnselen, zoals ze verschijnen. De fenomenoloog heeft respect voor wat hij ziet en hoort, en wil wat hij waarneemt beschrijven zoals hij het waarneemtGa naar voetnoot[14]. En hier raken we een kernpunt. Van den Berg maakt namelijk een onderscheid tussen twee werelden, twee dimensies, of nog, twee structuren in de werkelijkheid. De eerste structuur is die van de concrete alledaagse ervaring, van geuren en kleuren, indrukken en stemmingen, de wereld ook van kunst, literatuur en spiritualiteit. Deze structuur is subjectief en veranderlijk. De dingen worden niet geïsoleerd uit hun context en begrepen (verstehen) vanuit hun gerichtheid op de toekomst (finaliteitsdenken: waartoe). De eerste structuur wordt dan ook gekenmerkt door onvoorspelbaarheid en discontinuïteit. De tweede structuur is die van de wetenschap: objectief, kwantificeerbaar, onveranderlijk en zonder respect voor de context van de dingen. Verklaringen (erklären) worden gezocht in het verleden (causaliteitsdenken: waardoor). De tweede structuur draait rond voorspelbaarheid | |
[pagina 802]
| |
en continuïteit. Deze twee werelden worden door Van den Berg ook - en dat is van belang om de rol van de architectuur in het metabletisch denken te begrijpen - aangeduid met de ruimtelijke termen ‘binnen’ (eerste structuur) en ‘buiten’ (tweede structuur). Drie voorbeelden om het verschil tussen de eerste en de tweede structuur te verduidelijken. Als je zoontje tijdens een herfstwandeling de vraag stelt: ‘Papa, waarom zijn de bladeren rood?’, kan je de jonge vraagal wijzen op de chemische processen die de herfstkoude in het blad veroorzaakt (tweede structuur), maar Van den Berg verkiest te antwoorden in de eerste structuur: ‘De bladeren zijn rood omdat het zo mooi is, kind. Zie je niet hoe mooi het is, al die kleuren, dat is de herfst’Ga naar voetnoot[15]. De honderd kilometer die men al fietsend aflegt in de gietende regen én met een lege maag zijn in de tweede structuur exact even lang als diezelfde honderd kilometer in betere omstandigheden, maar in de eerste structuur is die afstand - geen fietser die dit tegenspreekt! - wel degelijk langer. De gotische Onze-Lieve-Vrouwetoren in Antwerpen (123 m) is in de tweede structuur lager dan de Sint-Pietersbasiliek van Rome (136,5 m). Men zou de eerstgenoemde toren zelfs keurig kunnen reconstrueren onder de koepel van het laatstgenoemde gebouw. Maar in de eerste structuur is dit volstrekt onmogelijk omdat de Antwerpse OnzeLieve-Vrouwekathedraal, zoals elke gotische kerk, uitdrukkelijk hoogte nastreeft, dit in tegenstelling tot de Sint-Pieter. Van den Berg loochent uiteraard het bestaan van de tweede structuur niet, maar hij verzet zich wel tegen het sterke overwicht ervan in onze tijd. Hij weigert de eerste structuur te bestempelen als ‘schijn’ en wil aan die eerste structuur even veel realiteitswaarde toekennen als aan de tweede. En de werkelijkheid in haar eerste structuur is dus met nadruk veranderlijk. Van den Berg besluit hieruit dat mens en wereld in de loop van de geschiedenis dan ook meermaals veranderd moeten zijn, en wel wezenlijk veranderd. De metabletica wil deze veranderingen opsporen. Een belangrijke verandering toont zich gelijktijdig of synchroon op meerdere uiteenlopende domeinen, domeinen die op het eerste gezicht dus niets met elkaar te maken hebben: religie, kunst, wiskunde, kleding, literatuur, muziek, politiek, enz. De metableticus spoort deze synchrone veranderingen op en brengt ze samen in één interpretatieschema. Men spreekt in dit verband van metabletische momenten en metabletische feiten. Twee voorbeelden. Wat is het verband tussen een gedicht van Perrault, de geschriften van Locke, de filosofie van Leibniz, de theorieën van Newton en de opkomst van het rococo (alle rond 1700)? En wat hebben de schrijver Gide, de fysicus Planck, de wiskundige Cantor, de componist Schonberg, de psychiater Freud en de schilder Cézanne met elkaar gemeen (alle rond 1900)? De metabletische formule achter deze gebeurtenissen heeft te maken met de beginselen van respectieve- | |
[pagina 803]
| |
lijk continuïteit en discontinuïteit. Wie het volledige antwoord wil kennen, moet Gedane zakenGa naar voetnoot[16] lezen, meteen een van Van den Bergs meest controversiële boeken. Dat bepaalde momenten in de geschiedenis een stroomversnelling te zien geven op verschillende vlakken is dus geen toeval. Sommige gebeurtenissen ‘hangen in de lucht’. Met een verouderd vocabularium kunnen we spreken over ‘de tijdsgeest’ of ‘de tekenen der tijden’. De oorzaak van deze veranderingen is uiteindelijk God zelf. In zijn Metabletica van GodGa naar voetnoot[17], niet zijn laatste boek maar conceptueel wel het sluitstuk van zijn oeuvre, noemt Van den Berg God dan ook de ‘Eerste Beweger’, of beter nog, de ‘Grote Synchronisator’. ‘'De geschiedenis is een voortdurend twistgesprek tussen God en mens.’ Dat is al zo sinds Adam en Eva, volgens Van den Berg niet een door mensen bedachte mythe. ‘Het is een schitterend verhaal dat de mens moeilijk zelf verzonnen kan hebben. Het is een extrahumane tekst.’Ga naar voetnoot[18] De metabletica is dus in essentie religieus en zelfs theologisch van aard. De motor van de geschiedenis is de relatie tussen God en mens. Vandaar ook de grote aandacht in de metabletica voor de evolutie van de kerkarchitectuur. Uit de constructie van het godshuis, en meer bepaald uit de verhouding tussen de binnenruimte van het gebouw en de buitenwereld, valt de relatie tussen God en mens, de relatie die alle andere relaties fundeert, haarscherp af te lezen. Op het einde van deze bijdrage volgt hiervan nog een illustratie. | |
Critici en bewonderaarsVan den Berg heeft van bij zijn eerste metabletische publicaties weerstand opgeroepen. Enkele keren zorgde hij zelfs voor een regelrecht schandaal. Anderzijds kon hij van in het begin ook rekenen op een grote schare bewonderaars, getuige de hoge verkoopcijfers van zijn boeken en de vele lezersbrieven die hij mocht ontvangen. De soms felle kritiek op Van den Berg kan men ruwweg op drie vlakken situeren: zijn persoonlijke, opvallende stijl, zijn metabletische methode en ten slotte bepaalde inhoudelijke standpunten. Maar, het is ook op deze drie vlakken dat zijn verdiensten liggen. Van den Berg schrijft in een meeslepende, toegankelijke stijl, gedreven en niet zonder gevoel voor humor. Hij hanteert daarbij een directe, zakelijke taal (een van zijn favoriete schrijvers is Willem Elsschot) en soms gebruikt hij zelfs een technisch, wetenschappelijk jargon (wat, gezien zijn achtergrond, niemand zal verbazen). Hij vertelt een spannend verhaal met een intrige. Het geheel wordt gekruid met allerlei treffende | |
[pagina 804]
| |
anekdoten en prikkelende afbeeldingen (de foto's in Medische macht en medische ethiekGa naar voetnoot[19] en op de cover van Pest. Syphilis. AidsGa naar voetnoot[20] zijn zelfs ronduit schokkend). Ook in zijn stijl schuwt Van den Berg de provocatie niet. Het anekdotische karakter van zijn boeken is hem meer dan eens kwalijk genomen, vooral dan vanuit academische hoek. Het opnemen van sprekende anekdoten en afbeeldingen behoort echter tot de essentie van zijn werkwijze: de fenomenologie, inzonderheid de historische fenomenologie, betracht niet minder dan het volle leven zelf. Er is dan ook even veel aandacht voor de grote en de kleine zaak, voor Feit en feit. Deze werkwijze licht Van den Berg toe in Metabletica van de materie. Deel IGa naar voetnoot[21]. Hij ontvouwt er zijn methodologie in zes beginselen, drie theoretische en drie praktische. Het blijft niettemin een vrij korte en vrij algemene uiteenzetting. Het problematische aan de metabletische methode is dat wetenschappelijke objectiviteit uiteindelijk steunt op het postulaat van de onveranderlijkheid, ‘de tweede structuur’, terwijl Van den Berg zich juist richt op de veranderlijke werkelijkheid, ‘de eerste structuur’. Dat alles maakt de metabletica moeilijk na te volgen, te verifiëren en te falsifiëren. Bovendien hanteert Van den Berg zijn eigen beginselen niet altijd even consequentGa naar voetnoot[22]. Het levert hem het verwijt op van opportunisme, subjectiviteit en selectiviteit. Van den Berg heeft in de Nederlandse wetenschappelijke wereld steeds in een marginale positie gestaan. Het is misschien beter te spreken van een methodische houding dan van een echte methodenGa naar voetnoot[23]. Het toepassingsveld dat Van den Berg met zijn metabletische methode bestrijkt, is chronologisch en geografisch niet onbegrensd. Geografisch beperkt hij zich tot ‘Europa’, en de rest van de wereld komt slechts ter sprake in relatie tot Europa. Van den Berg denkt dus ‘eurocentrisch’. En chronologisch gaat hij normaal nooit verder terug in de tijd dan de christelijke oudheid. Toch waagt hij twee keer een uitstap naar de antieke Griekse cultuur, met name in Metabletica van God en De tragedie. Een omvattende ‘Metabletica van de Oudheid’ moet echter nog geschreven worden. Thematisch kent hij dan weer minder beperkingen, want zowat alle domeinen komen ter sprake: religie, filosofie, psychologie, kunst, literatuur, muziek, mode, politiek en economie, maar evengoed wiskunde, biologie, fysica en geneeskunde. Dat heeft alles te maken met de uitgebreide vooropleiding van Van den Berg, zowel in de positieve als in de humane wetenschappen, maar vooral ook met zijn brede interesse, al van in zijn jeugdjaren. Die thematische veelzijdigheid is hem meer dan eens kwalijk genomen: het kan nu eenmaal niet dat één auteur zoveel disciplines grondig beheerst. En het is inderdaad mogelijk Van den Berg te betrappen op fouten of onnauwkeurigheden, ook al liet hij zijn boeken meestal wel door vakspecialisten controleren. Die veelzijdigheid, en vooral dan de brugfunctie die Van den Berg vervult | |
[pagina 805]
| |
tussen positieve en humane wetenschappen, is tegenwoordig echter zeer uitzonderlijk en daardoor juist een van zijn grote verdiensten. Dat er daarbij fouten gemaakt worden is wellicht onvermijdelijk. Deze brede, multidisciplinaire benadering hangt zeer nauw samen met de klemtoon die Van den Berg wil leggen op de gelijktijdigheid. Hij wil de dingen vatten in hun onderlinge culturele samenhang, in hun netwerk van synchrone relaties, veeleer dan in hun diachrone verbanden, het proces van oorzaak en gevolg zoals zich dat ontwikkelt door de tijd heen. Hij wil dus een cultuurperiode in de eerste plaats leren begrijpen van ‘binnenuit’, vanuit die periode zelf, en dus niet zozeer door te kijken naar de perioden ervoor en erna. Dat ‘uitdiepen’ van een bepaalde tijdsperiode of historisch scharniermoment ‘in de breedte’ doet erg denken aan wat men in de historiografie ‘cultuur- of beschavingsgeschiedenis’ noemt. Van den Berg verwijst overigens zelf naar historici als Lucien Febvre, Johan Huizinga, Pieter Jan Bouman en Henri Bremond als ‘lichtend voorbeeld’Ga naar voetnoot[24]. Vooral de parallellen met Huizinga's ‘totaalbenadering’ zijn frappantGa naar voetnoot[25]. Door deze ‘synchrone’ aanpak wil Van den Berg de veranderlijkheid en de discontinuïteit in de menselijke geschiedenis benadrukken. En hij staat hiermee overigens niet alleen in de Europese filosofie van de twintigste eeuw. Denken we bijvoorbeeld aan R.G. Collingwood (absolute vooronderstellingen), Wittgenstein II (taalspel), Thomas Kuhn (paradigma) en Michel Foucault (epistèmè), om maar de bekendste te noemen. Ook al heeft de metabletische methode vaak (en deels ook terecht) onder vuur gelegen, Van den Berg staat in de twintigste-eeuwse filosofie en historiografie dus toch minder geïsoleerd dan het op het eerste gezicht lijkt. Hij is een oorspronkelijk auteur die deel uitmaakt van een bredere Europese beweging, niet alleen als fenomenoloog, maar ook als metableticusGa naar voetnoot[26]. | |
Politiek niet correctTerwijl men de discussie over de metabletische methode uiteindelijk nog een vrij academische aangelegenheid kan noemen, is de inhoudelijke kritiek veeleer politiek-ideologisch van aard, en hier is de controverse dan ook het felst. Van politieke correctheid heeft Van den Berg zich immers nooit veel aangetrokken. Meer dan eens worden heilige huisjes gesloopt, taboes doorbroken. Hij is een dwarsligger, een provocateur, een non-conformist. Met deze houding op zich is er zeker niets mis, integendeel, maar ze doet hem ook wel eens uit de bocht gaan. Zo kan men de uitgesproken ‘linkse’ standpunten die hij in de jaren zestig inneemt met betrekking tot abortusGa naar voetnoot[27] en euthanasieGa naar voetnoot[28] niet erg genuanceerd noemen. Zijn ideeën over bevolkingsgroei zijn nogal kritiekloos neomalthusiaans gekleurd en lijken wel overgeschreven uit een of an- | |
[pagina 806]
| |
der rapport van de Verenigde Naties, een organisatie waarover hij zich in Gedane zaken toch niet zo positief uitlaatGa naar voetnoot[29]. De vragen die Van den Berg stelt, zijn niettemin steeds relevant, alleen kunnen de antwoorden soms genuanceerder. Het is overigens niet geheel duidelijk in hoeverre Van den Berg nu eigenlijk nog achter zijn opvattingen uit de jaren zestig staat, want in het boekje Pest. Syphilis. Aids uit 1991, waarin hij op een bepaald moment spreekt over de volkenmoorden onder Hitler, Stalin en Mao, lezen we dan weer: ‘[...] Het individuele leven verloor zijn waarde. De twintigste eeuw werd de eeuw van “wegwerpmensen”. De massa's doden zouden tot ontzetting voeren als wij onze maatschappelijke, onze politieke instelling zouden willen corrigeren maar dat wil de twintigste-eeuwer niet. Dat lijkt een taak, misschien de belangrijkste taak voor de komende, één-en-twintigste eeuw.’Ga naar voetnoot[30] Ook al heeft Van den Berg zich in de euthanasie- en abortuskwestie uitgesproken ‘links’ opgesteld, zijn algemene politiek-maatschappelijke opvattingen zijn duidelijk ‘rechts’, of juister nog, ‘traditioneel rechts’. Herhaaldelijk geeft hij kritiek op de democratie en de gelijkheidsideologie. Om Van den Berg op dit punt goed te begrijpen, is het nodig even terug te keren naar zijn jeugdjaren. Zijn ouders waren aanhangers van de befaamde socialistische voorman P.J. Troelstra. En wanneer zijn vader, terugkerend van een pacifistische betoging, eens met luide stem de Internationale aanheft, maakt dit op de jonge Van den Berg een allesbehalve vredelievende indruk. Hij vindt het lied ‘opruiend, banaal en vulgair’ en hij voelt zich ongemakkelijk wanneer partijmilitanten bij hen thuis over de vloer komenGa naar voetnoot[31]. Later zal hij ook de opkomst van het nationaal-socialisme met argusogen volgen. Zo maakt hij geregeld fietstochten naar Duitsland om de temperatuur te meten. Zijn kritische houding tegenover politieke massabewegingen en tegenover massificatie in het algemeen vindt hier wellicht haar oorsprong. Wanneer Van den Berg dus reserves uitspreekt met betrekking tot ‘democratie’, moet dat dan ook tegen die achtergrond begrepen worden. ‘Ik wil in dit verband nog wel zeggen partij te kiezen voor de democratische staatsvorm (mits strikt parlementair gerealiseerd) en niet, volstrekt niet voor de totalitaire staat. Maar dat mag, geloof ik, de ogen niet doen sluiten voor de nadelen van de democratische staatsvorm.’Ga naar voetnoot[32] Van den Berg is dus helemaal geen voorstander van dictatuur en vindt het huidige systeem nog het minst kwade, maar hij wil vooral waar schuwen voor de nivellerende en zelfs verwoestende kracht die kan uit- | |
[pagina 807]
| |
gaan van een massa. In dat opzicht sluit hij naadloos aan bij de ‘Conservatieve Revolutie’ uit het interbellum, bij anti-moderne denkers als Martin Heidegger, Johan Huizinga, José Ortega Y Gasset of (de latere) Hendrik De Man. Van den Berg werd jarenlang heftig bekritiseerd om deze denkbeelden, maar ondertussen heeft de tijd zijn (politieke) critici ingehaald en is zijn gedachtegoed zelfs gedeeltelijk toe aan rehabilitatie. Het gevaar bestaat natuurlijk altijd dat conservatieve cultuurkritiek verzandt in nostalgisch gemijmer over ‘de goede, oude tijd’. Ook Van den Berg ontsnapt hier niet volledig aan. Soms idealiseert hij het verleden inderdaad te veel. | |
Geschonden wereldDe uiteindelijke waardering van de metabletica hangt nauw samen met de vraag hoe men ernaar kijkt. Hoe moeten we nu eigenlijk de metabletica typeren? Als historiografie, psychologie, filosofie, theologie of gewoon literatuur? André Gielis en Walter Vandereycken hebben er zeer terecht op gewezen dat metabletica in wezen draait rond diagnose en therapieGa naar voetnoot[33]. Van den Berg beschrijft in zijn werken hoe vanaf de achttiende eeuw de eerste structuur van de werkelijkheid geleidelijk aan overweldigd werd door de tweede structuur en hoe het menselijk bestaan als gevolg daarvan meer en meer gekenmerkt werd door vervreemding, contactverlies en desintegratie. Vervreemding tussen mens en medemens, vervreemding tussen mens en materie, vervreemding ten slotte tussen mens en God. Maar Van den Berg beperkt zich niet tot een beschrijving van deze ‘geschonden wereld’. Zijn metabletica is niet louter een oefening in cultuurpessimisme. Hij wil herstellen, genezen, helen. Hij wijst de weg naar een andere, betere, rijkere wereld. Hij opent hoopvolle perspectieven en maakt de weg vrij voor een nieuwe, verrassende toekomst. ‘Heel de metabletica of leer der veranderingen is één geloofsbelijdenis in, een fijnzinnige apologie tevens van een kosmos die groeit uit nieuwe dingen, een nieuwe mens, en bovenal een nieuwe God, die het mysterie is van het al. Mysterieus is juist dat wat zich steeds nieuw en onvoorspelbaar aandient, de mens fascineert door zijn verschijning, hem tegelijkertijd beducht maakt voor het nog niet onthulde. Van meet af aan is de leer van de veranderingen een leer van het mysterie[...]’.Ga naar voetnoot[34] In een wereld zonder vervreemding, in een wereld waarin er nabijheid heerst, worden wonderen terug mogelijk. En bij het woord ‘wonder’ moet men, voor alle duidelijkheid, niet onmiddellijk denken aan spectaculair kunst- en vliegwerk. | |
[pagina 808]
| |
‘“Tante”, riep het kind in zijn logeerkamertje, “tante, zeg eens wat, ik ben bang, het is zo donker”. De tante zei: “Waarom moet ik wat zeggen, je ziet me immers niet?” Maar het kind riep: “Dat geeft niet, als iemand praat, wordt het licht”. Het kind was bang in het donker, het begeerde licht. Het kreeg licht - licht zonder vuur, licht door een woord. Maar dat is een wonder.’Ga naar voetnoot[35] De uiteindelijke meerwaarde van het werk van Van den Berg is dus vooral zijn pleidooi om anders te kijken naar, en anders om te gaan met de werkelijkheid. Het zijn niet alleen woorden van troost, maar vooral ook van hoop en inspiratie. En misschien is het wel door dit therapeutische karakter ervan dat de metabletica jarenlang zo'n breed publiek heeft aangesproken, want ‘wij hebben nood aan zo'n herstellende, beschavende verhalen’Ga naar voetnoot[37]. | |
Wachten op godLaten we tot slot, met het oog op de toekomst, de metabletica zelf nu eens metabletisch bekijken. Het eerste metableticaboek werd gepubliceerd in 1956. Wat gebeurde er rond dat jaartal? Voor wie het werk van Van den Berg kent niet zo'n moeilijke vraag. In 1955 werd in Ronchamp de kapel van Notre Dame du Haut, ontworpen door Le Corbusier, ingehuldigd. Van den Berg schrijft over deze kapel het volgende: ‘De kapel is het eerste kerkgebouw met een eigen, authentieke, niet-geleende, niet-gekopieerde, en vooral ook niet-geseculariseerde stijl, sinds de barok. [...] De onmiskenbaar mystieke binnenruimte, die klein is, maar waarin men toch merkwaardig gemakkelijk verdwaalt, stemt niet blijmoedig, werkt neerdrukkend - maar is onvervalst echt. [...] Maar het nieuwe binnen is klein, de wanden hellen naar binnen, het dak zakt naar dat binnen door. Het buiten staat nauwelijks toe, dat het nieuwe binnen tot stand komt.’Ga naar voetnoot[38] | |
[pagina 809]
| |
De kapel van Ronchamp toont dus een nieuwe spiritualiteit, een nieuw binnen, maar dan wel een binnen dat onder zware druk staat van het buiten. Het is deze verstoorde relatie tussen binnen en buiten, tussen de eerste structuur en de tweede structuur, die de voedingsbodem vormt voor de metabletica. Van den Berg wil een nieuwe, evenwichtige relatie stichten tussen het binnen en het buiten. Ronchamp maakt de metabletica noodzakelijk. Wanneer het evenwicht hersteld is, wordt de metabletica overbodig, behoort de metabletica tot de gedane zaken. In de recente kerkarchitectuur zijn er echter nog geen tekens die daarop wijzen. Of is er wel een kentering op komst? Van den Berg zelf zegt hierover: ‘Betekent dit dat Christus terug zal komen? De beantwoording van die vraag gaat ver boven mijn macht. Het betekent dat wij zijn Wijsheid nodig hebben. Zijn Logos. Zijn Woord. Zijn Geest. Ik wil dan dit boek besluiten met de smeekbede van alle tijden sinds die Geest in menselijke gestalte verscheen: Veni, Creator Spiritus!’Ga naar voetnoot[39] |
|