| |
| |
| |
Streven
oktober 2003
| |
| |
| |
Ludo Abicht
Leidt het ‘routeplan’ van Oslo naar Taba?
‘Voor al dezen [de vervolgde en gediscrimineerde jodenl, en vooral voor de overlevenden van de uitroeiingskampen, is Israel niet alleen een nationaal project, maar evengoed een moreel project.’
(Ignacio Ramonet, Guerres du XXIe siècle, 2002)
Deze ‘morele meerwaarde’ verklaart niet alleen de onwankelbare pro-Israëlische loyaliteit van de meeste joden ter wereld, maar ook de opvallende schroom waarmee kritisch ingestelde democratische intellectuelen, die zich overal elders nadrukkelijk inzetten voor de mensenrechten, het Israëlisch-Palestijns probleem benaderen. Wanneer deze schroom echter aanleiding geeft tot een ogenschijnlijk onpartijdige verdeling van de schuld over beide kampen, verliezen dergelijke critici hun wetenschappelijke geloofwaardigheid. Uiteraard moeten alle misdaden en schendingen van de mensenrechten worden vermeld en principieel veroordeeld, maar dat ontslaat ons allerminst van de plicht, een zo objectief mogelijk beeld van het ontstaan en de ontwikkeling van dit nu al meer dan honderd jaar oude conflict te schetsen. Want alleen vanuit dat perspectief kunnen we begrijpen, waarom de oplossing ervan voor alle betrokken partijen tegelijk zo moeilijk en zo noodzakelijk blijkt te zijn.
De stichting van de staat Israël kan namelijk niet worden gereduceerd tot een voortzetting van de kruistochten of de latere westerse kolonisatie met andere middelen, zoals het vaak in de Arabische pers wordt
| |
| |
voorgesteld. Evenmin vormen de Palestijnen en hun sympathisanten de meest recente verschijningsvorm van de eeuwige jodenhaters, van de bijbelse Amalekieten tot de nazi's, zoals in extreem-zionistische en ultra-orthodoxe publicaties te lezen staat. Dergelijke karikaturen zijn heel efficiënt wanneer het erop aankomt alle vredespogingen te ondermijnen, maar ze zijn letterlijk fataal voor de gewone mensen in het verscheurde Midden-Oosten. Natuurlijk zullen buitenlandse machten van de tragische situatie gebruikmaken om hun strategische en economische belangen te behartigen, en zullen religieuze extremisten de gelegenheid aangrijpen om nieuwe aanhangers voor hun fundamentalistische ideologie te rekruteren. Om te vermijden dat de door deze tegenstelling mogelijk geworden ‘botsing der beschavingen’ uiteindelijk dan toch in Megiddo (het bijbelse Armageddon) wordt uitgevochten, moet een politieke (dus geweldloze) en zo rechtvaardig mogelijke oplossing voor dit conflict worden gevonden. ‘Zo rechtvaardig mogelijk’, want wie bijvoorbeeld, op grond van resolutie 194 van de Verenigde Naties, juridisch correct de volledige terugkeer van de ongeveer vier miljoen Palestijnse vluchtelingen naar hun huis en land zou eisen, veroordeelt in feite nieuwe generaties van Israëli's en Palestijnen tot een uitzichtloze voortzetting van het gewapende conflict, om maar één voorbeeld van de complexiteit van het probleem te noemen.
Het komt er daarom op aan, op basis van het meest recente werk van Israëlische, Palestijnse en andere historici, de in omloop zijnde karikaturen en mythen definitief te weerleggen, en ze in ieder geval niet langer als materiaal voor onderhandelingen of polemieken te misbruiken. Want zolang deze mythen door ideologen en politici van beide kampen in stand worden gehouden, versluieren ze het gezicht van ‘de ander’, met het gevolg dat iedere poging tot toenadering als gevaarlijke toegeving en verraad zal worden aangeklaagd en met alle middelen, ook met extreem geweld, zal moeten worden bestreden.
| |
Een keten van acties en reacties
Het huidige conflict kan slechts worden begrepen als het resultaat van een historisch proces, dat in Europa al heel vroeg werd gekenmerkt door de ongelijke en problematische verhouding tussen de homogeen christelijke meerderheid en dein de Diaspora verspreide joodse gemeenschappen. Het overwegend religieus geinspireerde anti-judaïsme leidde al vanaf de vierde eeuw in het beste geval tot een gedoogbeleid ten opzichte van de joden, die zowel het goddelijke karakter van Christus als zijn Messiaanse rol ontkenden en daarom werden verdacht, veracht en gemarginaliseerd. Als gevolg van de kruistochten en de vervolging van ketterse ‘sekten’ ontaardde dit beleid op vele plaatsen en gedurende
| |
| |
eeuwen in allerlei vormen van discriminatie, gedwongen afzondering in getto's en gewelddaden die nog altijd diep in het joodse collectieve geheugen staan gegrift. Toen in de achttiende eeuw, onder invloed van de toenemende secularisering, de religieuze tolerantie de weg opende naar sociale en politieke emancipatie, werden de Europese joden geconfronteerd met de moeilijke keuze tussen assimilatie, verschillende graden van integratie en trouw aan de orthodoxie. Deze reële keuzes met hun vele gevolgen werden geïnstitutionaliseerd in de verschillende stromingen die nog altijd binnen het jodendom bestaan, maar in elk van deze gevallen kregen de joden in West-Europa en Noord-Amerika de kans om als volwaardige medeburgers (‘des citoyens à part entière’ volgens de Franse Convention van 1791) binnen de nieuwe natiestaten aan het sociale, politieke, culturele en economische leven deel te nemen. Merkwaardig genoeg leidden uitgerekend deze participatie en de grotere maatschappelijke zichtbaarheid al heel vlug tot een nieuwe vorm van jodenhaat, die aan het einde van de negentiende eeuw de verkeerde maar pijnlijk duidelijke naam van ‘antisemitisme’ kreeg. Tegenstanders verzetten zich niet langer tegen de joden op religieuze of theologische gronden, maar ontwikkelden een wetenschappelijk betwistbaar en immoreel anti-joods racisme, dat werd gevoed door allerlei economische, sociale en etnische rancunes die we onder meer kennen uit de beruchte Protocollen van de Wijzen van Zion (1903). Daarin worden de joden ervan beschuldigd, zowel via het kapitalisme als het socialisme de maatschappij te ondergraven en op die manier naar de heerschappij over de wereld te streven. Het relatief grote succes van deze antisemitische bewegingen, congressen en publicaties gaf aanleiding tot het ontstaan van het ‘zionisme’ als joodse variant van het toen
populaire etnische nationalisme. In 1896 was de tijd inderdaad rijp voor een manifest als Der Judenstaat van Theodor Herzl. Dit joodse nationalisme entte zich overigens zonder moeite op het toen in Europa al even vanzelfsprekende recht van de blanken op koloniale expansie in de niet-westerse wereld: de joden, volgens de zionistische leiders ‘een volk zonder land’, hadden net als alle anderen het recht zich te vestigen in ‘een land zonder volk’, dat wil zeggen, zonder westerse bewoners. Het hoeft geen betoog dat beide beschrijvingen historisch onjuist en tendentieus waren, maar het zou anachronistisch zijn de mentaliteit van 1900 vanuit onze huidige inzichten te beoordelen of te veroordelen.
We kennen het succesverhaal van het zionistische project, van de eerste verspreide nederzettingen tot de uiteindelijke verovering van het hele grondgebied in juni 1967. We weten dat dit project niet had kunnen slagen zonder de actieve en passieve medewerking van de westerse grootmachten, van de Balfour Declaration in 1917 tot het Verdeelplan van de Verenigde Naties in 1947. We weten ook dat de als Holocaust
| |
| |
gekende judeocide tijdens de Tweede Wereldoorlog niet de reden is geweest voor de stichting van Israël, maar dat zijn recht op bestaan en veiligheid er in de ogen van de wereld gevoelig door is versterkt.
Deze geslaagde zionistische ‘actie’ lokte al sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog een toenemende ‘reactie’ uit van de plaatselijke bevolking, die net was begonnen aan haar eigen nationale (Palestijnse) emancipatieproject tegen de Ottomaanse overheersing. Na de stichting van Israël in 1948 en de uitdrijving - of het verbod op terugkeer - van de meerderheid van de autochtone bevolking, concentreerde het Palestijnse verzet zich op de militaire herovering van het verloren gebied. De onmiskenbare mislukking van deze militaire strategie, het onbehagen van een groot deel van de joodse Israëlische bevolking over de bezetting van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook en de wens van de westerse machten, vooral van de Verenigde Staten, tot pacificatie van het Midden-Oosten, leidden na de Eerste Intifada (1987-1991) tot de opeenvolgende pogingen het conflict via onderhandelingen op te lossen.
| |
Van Oslo tot Taba
Het zogenaamde ‘routeplan’ (road map) van de Amerikaanse president Bush kan slechts worden begrepen en juist ingeschat binnen het kader van het ‘vredesproces’ sinds 1992. Onder de indruk van de steeds duidelijker wordende aard van de bezetting, de massamoorden in de Palestijnse vluchtelingenkampen Sabra en Shatila (1982) en de verrassing van de Eerste Intifada, waren in Israël steeds meer mensen gewonnen voor een politieke oplossing van het probleem, die erin zou bestaan ‘land te ruilen voor vrede’. Ook in het Palestijnse kamp groeide de overtuiging dat de herovering van heel Palestina een niet langer haalbaar streefdoel was geworden en men, als logisch gevolg van de erkenning van het bestaanrecht van Israël ‘binnen de grenzen van 4 juni 1967’, letterlijk ‘vrede’ moest nemen met het opbouwen van een eigen staat op 22% van het vroegere Britse mandaatgebied. Op basis van deze erkenning en van het afzweren van de terroristische guerrillastrategie door het Palestijnse gezag in 1988, konden de moeizame onderhandelingen van Madrid, Washington en Oslo (in het geheim) beginnen. Het resultaat was een wereldwijd gemediatiseerde overeenkomst in september 1993 over een normalisering van de betrekkingen tussen Israël (de staat) en de PLO (de bevrijdingsbeweging als erkend vertegenwoordiger van de Palestijnen) in twee grote stappen: eerst zouden er internationaal gecontroleerde democratische verkiezingen plaatsvinden en zou een gedeelte van het Palestijnse grondgebied worden overgedragen aan de nu als legitiem erkende Palestijnse Autoriteit, en later, tegen 4 mei 1999, zou er een definitieve oplossing komen voor de ‘resterende kwesties’: de situ- | |
| |
atie van de Palestijnse vluchtelingen, het vastleggen van de grenzen, het vraagstuk van de joodse nederzettingen en het statuut van Jeruzalem. De oplossing van deze bewust opzijgeschoven
knelpunten vormt echter de voorwaarde voor elke geloofwaardige en levensvatbare vrede tussen Israël en de Palestijnen. In beide kampen organiseerden de tegenstanders van het vredesproces zich op nationale én religieuze basis: in Israël (en de nederzettingen) ontstond een verbond tussen de (seculiere) extreem zionistische nationalisten, voorstanders van een zo joods mogelijk Groot-Israël en de ultra-orthodoxe joden, die elke vierkante centimeter van het hele gebied als een voor eeuwig door God aan de joden geschonken Beloofde Land beschouwden. In de voorlopig nog altijd bezette Palestijnse gebieden groeide de aanhang van islamistische organisaties als Harnas, Jihad en Hezbollah, die de seculiere ministaat van de Palestijnse Autoriteit verwierpen en streefden naar een islamitisch Groot-Palestina. Beide bewegingen verdedigden het gebruik van geweld, met dit verschil dat de joodse extremisten meestal konden rekenen op de steun van het bezettingsleger om hun kolonisatieplannen (het aanhoudend stichten van nieuwe nederzettingen en het controleren van de plaatselijke bevolking) uit te voeren, terwijl hun Palestijnse tegenhangers het gebruik van terreur verdedigden als hun enige middel tot efficiënt, en dus gewapend verzet. En omdat zowel de Bijbel als de Koran voldoende passages bevatten waarin allerlei vormen van geweld door god (Jahweh-Allah) worden gezegend, aangemoedigd en soms bevolen, viel het de ideologen in beide kampen niet moeilijk, hun houding en acties als godgevallig en dus door hogerhand gelegitimeerd te interpreteren. Beide groepen gebruikten ook het argument dat zij in feite de enige ware erfgenamen van het zionisme c.q. het Palestijnse verzet waren: waarom was het wél toegelaten, Jaffa en Haifa te veroveren op de ‘Arabieren’, en niet Hebron en Nabloes? Waarbij men niet mag vergeten, dat de Palestijnen uitgerekend op het feitelijke bijbelse erfland (Judea en Samaria) woonden, en de
zionistische droom niet vervuld zou zijn zolang deze gebieden door niet-joden bezet bleven. Het vervelende probleem met deze redenering is, dat ook de seculiere (vaak agnostische of atheïstische) historische leiders van het zionisme zich al te vaak op de Bijbel hebben beroepen om hun politieke eisen kracht bij te zetten. Ze krijgen nu de rekening van dit politieke opportunisme en deze ideologische dubbelzinnigheid gepresenteerd. En wat Harnas en verwante bewegingen betreft: werd de PLO niet in 1964 opgericht met de uitdrukkelijke bedoeling het gehele Palestijnse grondgebied van de zionistische kolonisten te bevrijden? Toegegeven dat niet alle Palestijnen islamieten zijn, maar waarom zouden de ongeveer 3% christelijke Palestijnen niet tevreden zijn met het statuut van ‘beschermde minderheid’, waarvan de zogenaamde ‘volkeren van het Boek’ (joden en chris- | |
| |
tenen) in principe in elke islamitische staat kunnen genieten? De groeiende politieke invloed van de islamisten (van ongeveer 12% in 1996 tot meer dan 30% vandaag) is echter niet alleen te wijten aan religieuze factoren. Door de steun van Yasser Arafat en de PLO aan Saddam Hoessein tijdens de Golfoorlog (1990-1991) verloor de Palestijnse Autoriteit een groot gedeelte van haar inkomsten uit de lonen van in Arabische landen tewerkgestelde Palestijnen en uit dotaties van Arabische regeringen. Hamas, dat blijkbaar wel op blijvende buitenlandse financiële steun kan rekenen, kreeg daardoor de kans een uitgebreid netwerk van noodzakelijke sociale voorzieningen op te bouwen en daarmee de sympathie en steun van de gewone Palestijnen voor zich te winnen. Bovendien profiteerden de extremisten van de toenemende afkeer van de bevolking van de vaak corrupte Palestijnse ambtenaren, die ondanks al hun uiterlijke tekenen van ‘gezag’ niet in staat waren gebleken, ook maar één van de beloften van ‘Oslo’ waar te maken, behalve dan
de onderdanige samenwerking met Israëlische en Amerikaanse veiligheidsdiensten tégen de eigen islamisten en andere dissidenten.
Toch kan men de mislukking van het als ‘Oslo’ bekende vredesproces niet op de eerste plaats toeschrijven aan de agitatie van de joodse en islamitische extremisten. Niet-extremistische critici als de Palestijns-Amerikaanse cultuurfilosoof Edward Saïd wezen er al in 1993 op dat deze akkoorden in feite niet meer waren dan een lege diplomatieke doos, een reeks van vage beloften die op elk moment konden worden gewijzigd, uitgesteld of ingetrokken. Het was trouwens ook geen toeval dat de eveneens niet-extremistische Israëlische auteur en vredesactivist Amos Oz er in een beroemd geworden opiniestuk zijn sceptische landgenoten op wees dat ‘Oslo’ de ‘tweede grootste overwinning van het zionisme’ was na de stichting van de staat. Indien het vredesproces lukte, kon Israël namelijk worden bevrijd van de angst voor het terrorisme en via bilaterale akkoorden met de Arabische buurstaten de droom van Simon Peres, de ontwikkeling van een ‘Gemeenschappelijke Midden-Oosterse Markt’ onder Israëlische leiding, waarmaken zonder noemenswaardige verandering in de machtsverhouding tussen Israëli's en Palestijnen. De aanvankelijke euforie van de Palestijnse bevolking en de hoop op vrede in Israël maakten al snel plaats voor ontgoocheling en toenemende verbittering. De miljoenen Palestijnse vluchtelingen merkten dat ze in feite van dit vredesproces waren uitgesloten, en de Palestijnen in de bezette gebieden waren er economisch slechter aan toe dan voorheen. Door de opdeling van hun grondgebied in drie zones (A: de stadskernen onder rechtstreeks Palestijns ‘gezag’, B: de gebieden onder Israëlisch militair bestuur en C: de zuiver joodse sectoren) waren ze veel meer in hun mobiliteit geremd dan vroeger, en dat betekende zowel langere periodes van werkloosheid als steeds grotere hindernissen (weg- | |
| |
versperringen en langdurige, vernederende controles) voor
de afzet van hun landbouwproducten. Intussen bouwden de kolonisten wel met de hulp van het Israëlische leger een netwerk uit van nieuwe nederzettingen die met elkaar werden verbonden door wegen, viaducten en tunnels die alleen voor kolonisten en militairen toegankelijk waren, en het Palestijnse grondgebied effectief in een lappendeken van geografisch afgezonderde enclaves veranderde. De term ‘bantoestanisering’, die voor deze strategie wordt gebruikt, is misleidend, want de Zuid-Afrikaanse zogenaamde ‘thuislanden’ (bantoestans) waren verarmde maar hoe dan ook aaneengesloten regio's, terwijl dit laatste juist niet het geval was en is in de bezette gebieden. De kolonisten in de nederzettingen, vandaag meer dan 200.000 op de Westelijke Jordaanoever, ongeveer 150.000 in het door Israël geannexeerde Oost-Jeruzalem en 6000 in de Gazastrook, genieten niet alleen militaire bescherming, maar hebben een proportioneel veel grotere toegang tot het levensnoodzakelijke water, dat ze overigens drie- tot viermaal goedkoper kunnen krijgen dan de Palestijnen. De mensen die in een dorp beneden in het dal nauwelijks voldoende water hebben om te drinken, eenmaal per week te baden en hun velden te irrigeren voor hooguit één oogst, waar ze vroeger twee tot drie oogsten konden realiseren, zien de joodse kolonisten op de heuvels hun tuinen overvloedig besproeien en zwembaden aanleggen. Dergelijke dagelijkse ervaringen, die door alle buitenlandse waarnemers en leden van ngo's worden bevestigd, verklaren de toenemende woede en radicalisering van de Palestijnen veel beter dan een of andere aanleg voor islamitisch fanatisme of aangeboren ‘Arabische jodenhaat’. Zolang daar geen merkbare verandering, hoe bescheiden ook, in kwam, was het vredesproces gedoemd tot mislukking. De Palestijnen verloren het geloof in en het respect voor hun officiële, legitiem verkozen leiders en stonden steeds meer open voor
het extremistische discours van de islamisten. Het is juist dat de Verenigde Naties en vooral de Europese Gemeenschap in de periode na de ondertekening van de Oslo-akkoorden een groot aantal hulpprogramma's hebben opgezet en belangrijke infrastructurele werken hebben uitgevoerd. Maar enerzijds is ontwikkelingshulp, hoe noodzakelijk ook, geen substituut voor een leefbare autonome economie en industrie, en anderzijds hebben we na september 2000 gezien hoe gemakkelijk dergelijke structuren en instellingen systematisch van de kaart kunnen worden geveegd.
In Israël werd het vredesproces brutaal onderbroken, eerst door de ultra-orthodox geïnspireerde moord op premier Itzhak Rabin op 4 november 1995, en een paar maanden later door een reeks spectaculaire Palestijnse zelfmoordaanslagen, die ervoor zorgden dat de opvolger van Rabin, vice-premier Simon Peres, werd verslagen door Benjamin Netanjahoe, een uitgesproken tegenstander van Oslo.
| |
| |
Pas toen de kandidaat van de Arbeiderspartij, Ehoed Barak, in mei 1999 de verkiezingen won, zag president Clinton een kans ‘zijn’ vredesproces alsnog te redden. Onder Amerikaanse druk werd in juli 2000 in Camp David een nieuwe onderhandelingsronde georganiseerd, waarin Clinton en Barak samen een onwillige Yasser Arafat ervan trachtten te overtuigen, het ‘genereuze aanbod’ van Barak te aanvaarden en daarmee het vredesproces definitief af te sluiten. Barak was inderdaad bereid te praten over een ‘Palestijnse hoofdstad in Jeruzalem, een afbraak van de nederzettingen en de vastlegging van de grenzen van de toekomstige Palestijnse staat’. Tot grote ontgoocheling van zijn gesprekspartners weigerde Arafat deze overeenkomst te ondertekenen, waardoor hij in de internationale media en bij de westerse publieke opinie de verantwoordelijkheid voor de nu onvermijdelijk geworden katastrofe toegeschoven kreeg. Zijn belangrijkste argument, dat meteen als een doorzichtig excuus voor zijn negatieve houding werd geïnterpreteerd, was het ontbreken van ook maar één enkele maatregel voor de oplossing van het vraagstuk van de Palestijnse vluchtelingen. Merkwaardig en bedroevend genoeg heeft bijna niemand zich de moeite getroost, dit ‘genereuze aanbod’ van Barak en Clinton van naderbij te bekijken. Om te beginnen bleef dus het probleem van de vluchtelingen, dat wil zeggen van de meerderheid van de Palestijnen, buiten beschouwing. De ‘afbraak van de nederzettingen’ betekende helemaal geen uitvoering van de VN-resoluties 242, 338 enzovoort, die uitdrukkelijk en bij herhaling de volledige terugtrekking van de Israëlische troepen en de ontmanteling van alle nederzettingen voorschrijven. Barak, gesteund door Clinton, stelde integendeel voor, de grootste nederzettingen te ‘hergroeperen’ in drie enclaves die tot diep in het Palestijnse grondgebied reikten - bijna tot aan de
Jordaan - en in de praktijk het land in drie stukken zouden opdelen. Het grondgebied dat daarvoor aan de nederzettingen (en de blijvende militaire garnizoenen ter bescherming van de kolonisten) zou worden geschonken, zou qua oppervlakte worden gecompenseerd door de toevoeging van een stuk van de Negevwoestijn aan Palestina. En wat Jeruzalem als door de twee staten gedeelde (niet: verdeelde) hoofdstad betrof, was er helemaal geen sprake van het Arabische Oost-Jeruzalem, dat onverdeeld en eeuwig joods zou blijven. De Palestijnen kregen het aanbod, in een buitenwijk van Jeruzalem hun hoofdstad onder de Arabische naam Al-Quods te bouwen, een regeringswijk die dan door een extraterritoriale toegangsweg met de Haram al Sharif (de joodse Tempelberg) zou worden verbonden. Het resultaat was duidelijk: de nederzettingen op het Palestijnse grondgebied bleven bestaan, Oost-Jeruzalem bleef integraal Israëlisch bezit, de Israëlische militaire aanwezigheid bleef gehandhaafd en het vluchtelingenvraagstuk bleef onopgelost.
| |
| |
Arafat kon een dergelijke definitieve overeenkomst onmogelijk bij zijn achterban verdedigen, zelfs indien hij er zelf in had geloofd. De onhandige manier waarop de Palestijnse Autoriteit haar weigering op het internationale forum heeft verdedigd, blijft nog steeds een raadsel. Het heeft maanden geduurd voor geinformeerde westerse journalisten als Alain Gresh en Charles Enderlin de details van het voorstel konden publiceren. Intussen was de wereldpers overtuigd geraakt door de Israëlisch-Amerikaanse versie van het verhaal, en werd de schuld voor het uitbreken van de Tweede Intifada dan ook bijna uitsluitend in het Palestijnse kamp gelegd. In elk geval kon iedere waarnemer die vanaf 1996 de Palestijnse gebieden bezocht, zonder moeite tot de conclusie komen dat een herhaling van de Intifada, hoe gevaarlijk ook, hoogstwaarschijnlijk onvermijdelijk was geworden: bijna alle Palestijnse gesprekspartners (universitairen, vredesactivisten, vluchtelingen, ambtenaren en ouders van ‘martelaren’ - jongeren die tijdens de Eerste Intifada waren neergeschoten) hebben me in tientallen gesprekken tussen 1996 en 2000 gezegd dat er een tweede, veel grimmigere Intifada zou uitbreken, en dat het nog helemaal niet zeker was of die opstand tegen Israël of tegen Arafat gericht zou zijn.
Die Tweede Intifada werd niet veroorzaakt door het provocerende bezoek van Ariël Sharon op de esplanade van de Haram al Sharif, op 28 september 2000, al vormde dit bezoek de directe aanleiding tot het uitbreken van de opstand. Het is evenmin juist, deze Intifada te verklaren als een zorgvuldig uitgewerkte strategie van Yasser Arafat en de leiding van de PLO om opnieuw het initiatief in handen te krijgen. We kunnen er hoogstens van uitgaan dat Sharon wist dat hij met dit bezoek het vuur aan de lont stak, en dat anderzijds Arafat die kans heeft aangegrepen door in het begin een veeleer dubbelzinnige houding tegenover de Intifada aan te nemen, zijn aangetaste gezag over de Palestijnen te herstellen en zijn duidelijk verzwakte onderhandelingspositie tegenover Israël te versterken. De moordende spiraal van geweld, waarin Palestijnse zelfmoordaanslagen, harde militaire repressie en gerichte ‘uitschakeling’ van (moord op) Palestijnse leiders door het Israëlische leger elkaar afwisselen, hebben na bijna drie jaar aangetoond dat zowel Sharon als Arafat zich hebben vergist. Israël is er, ondanks de bijna totale vernietiging van de voordien al summiere Palestijnse infrastructuur en de aanhoudende terreur tegen de bevolking, niet in geslaagd het geweld te doen ophouden. En de leiders van de extremistische Palestijnse organisaties, die sowieso het gezag van de in hun ogen collaborerende Palestijnse Autoriteit negeren, hebben Sharon en de extremisten in zijn regering de kans geboden telkens opnieuw en steeds ongenadiger toe te slaan.
Indien deze moordende ontwikkeling niet zo tragisch was, zou men het bijna ironisch kunnen noemen dat de vredesonderhandelaars in ja- | |
| |
nuari 2001, vier maanden na het uitbreken van de Tweede Intifada, in Taba wel degelijk tot rechtvaardige en realistische overeenkomsten zijn kunnen komen die de basis zullen moeten vormen van elke leefbare geweldloze oplossing in de toekomst. In Taba erkenden de Israëlische onderhandelaars het cruciale belang van de oplossing van het vluchtelingenvraagstuk, deze ‘erfzonde van Israël’, zoals de Frans-joodse auteur Dominique Vidal het heeft genoemd. Op basis van deze verrassende erkenning werd het veel gemakkelijker tot een akkoord te komen over de andere centrale knelpunten: de nederzettingen, de militaire bezetting en het statuut van Jeruzalem. Om de draagwijdte, of het gebrek eraan, van het ‘routeplan’ van Bush en het zogenaamde Kwartet (Verenigde Staten, Verenigde Naties, Europa, Rusland) te begrijpen, is het nodig de overeenkomsten van 27 januari 2001 kort samen te vatten. Wanneer we beseffen dat Ariël Sharon een week later, op 6 februari, de verkiezingen won, weten we ook waarom de nieuwe coalitie de voorgestelde, niet geratificeerde ‘akkoorden van Taba’ onmogelijk kon uitvoeren. Toch blijven ze een maatstaf voor elke verdere stap naar een vreedzame oplossing:
1. | de Palestijnen krijgen 94% van de bezette gebieden, plus 3% voor een corridor tussen Gaza en de Westoever, en 3% Israëlisch gebied als compensatie; |
2. | de Palestijnen staan, ook in ruil voor territoriale compensatie, 2% van hun grensgebied af voor nederzettingen, die dan door Israël zouden worden geannexeerd; |
3. | Arabisch Oost-Jeruzalem maakt integraal deel uit van de nieuwe Palestijnse staat, terwijl de joodse wijken van de Oude Stad door Israël worden geannexeerd; |
4. | de Palestijnen beschikken over hun eigen gewapende veiligheidsmacht, maar aanvaarden drie Israëlische ‘waarschuwingsposten’ op hun grondgebied. Beide partijen aanvaarden voor een overgangsperiode de aanwezigheid van een internationale vredesmacht aan de grens tussen Israël en Palestina; |
5. | Israël aanvaardt in principe het recht op terugkeer van de 3,7 miljoen Palestijnse vluchtelingen, maar beide partijen verbinden zich tot een ‘redelijke’ toepassing van dit recht, wat betekent dat in de meeste gevallen de fysieke terugkeer zal worden vervangen door een schadevergoeding. |
Vooral dit laatste punt duidt op een verregaande bereidheid van beide kanten tot een compromis, want het wettelijke recht op terugkeer is zowat de belangrijkste onderhandelingstroef van de Palestijnen, terwijl Israël altijd al het vluchtelingenvraagstuk heeft genegeerd, omdat het uiteraard de morele legitimiteit van de joodse staat zou aantasten en een massale terugkeer het joodse demografische overwicht zou versto- | |
| |
ren. Door zowel het recht op terugkeer te erkennen, als te aanvaarden dat dit vandaag onmogelijk voluit kan worden toegepast, hadden de onderhandelaars in Taba althans in theorie de weg naar een blijvende oplossing vrijgemaakt. Het is daarom de vraag in hoeverre het ‘routeplan’ aan de geest van Taba tegemoetkomt.
| |
Road map of Road Block?
Omdat de escalatie van het geweld sinds het begin van de Tweede Intifada het diepe wantrouwen tussen Israëli's en Palestijnen zodanig deed toenemen dat zowel de tot voor kort grote vredesbeweging in Israël als de gematigden onder de Palestijnen steeds meer gemarginaliseerd en irrelevant werden, kon men alleen nog maar hopen op inmenging van het buitenland om de zichtbare voortschrijdende vernietiging van de Palestijnse samenleving tegen te houden. Sinds de val van de Sovjet-Unie bleef er slechts één grootmacht over die daartoe eventueel in staat was. Na hun ongenuanceerde reacties op de aanslagen van 11 september 2001, met ongelukkige uitspraken die inderdaad als anti-Arabisch en anti-islamitisch konden worden opgevat, beseften de leiders van de Verenigde Staten heel snel dat ze nooit de ‘harten en geesten’ (hearts and minds) van de Arabische bevolking konden winnen met het gebruik van verpletterend militair geweld. De blijvende bezetting van Palestina is voor alle Arabische staten, en zeker voor hun bevolking, een open wonde die elke echte toenadering tot het ‘Westen’ (vroeger Groot-Brittannië, nu de Verenigde Staten) onmogelijk maakt. Indien de Verenigde Staten deze kloof wilden dichten, moesten ze wel een actieve rol in de oplossing van dit conflict spelen. Dit was echter niet vanzelfsprekend, omdat de bijna onvoorwaardelijke steun aan Israël - het land, zijn volk en zijn leiders - om redenen van binnenlandse én buitenlandse politiek in de Verenigde Staten een automatisme en vrijwel onbespreekbaar was geworden. Welk ander land kan het zich permitteren, onder de ogen van de officiële vertegenwoordigers van de Verenigde Staten, de uitdrukkelijke wensen van het Witte Huis keer op keer met de voeten te treden zonder daarbij ook maar één dollar van de jaarlijkse drie miljard financiële steun minder te krijgen? Zo werden er geregeld
nieuwe nederzettingen gebouwd, uitgerekend tijdens een hoog bezoek uit de Verenigde Staten, iets wat door de bezoekers dan plechtig werd ‘betreurd’ en verder ad acta gelegd. Na 11 september 2001 en de meteen daarop aangekondigde ‘oorlog tegen het terrorisme’ werd de politieke en emotionele band tussen George W. Bush en Ariël Sharon zo mogelijk nog hechter, want waren ze niet allebei prominent actief in de strijd tegen het (Arabische) terrorisme? En wat was trouwens het verschil tussen het Saudische Al Qaeda en de Palestijnse fundamentalisten voor een
| |
| |
Amerikaanse publieke opinie, waarvan een meerderheid vandaag nog gelooft dat Saddam Hoessein achter de aanslagen in New York en Washington zat?
Op dat moment stond de regering Sharon voor een viertal onmogelijke keuzen:
- | de annexatie van alle bezette Palestijnse gebieden, met de zekerheid dat de Palestijnen tegen 2015 of vroeger de meerderheid zouden vormen in ‘Groot-Israël’; |
- | de handhaving van de statusquo, maar dat betekende voor de Israëli's een financieel en emotioneel ondraaglijke voortzetting van de cyclus van geweld en repressie ad infinitum; |
- | de totale of gedeeltelijke deportatie van de Palestijnen (als terroristen en medeplichtigen) naar de Sinaïwoestijn en Jordanië, een maatregel die door de kolonisten en de rechtse politici, onder wie verscheidene ministers in het kabinet van Sharon, werd geëist. De vraag was natuurlijk, of een meerderheid van de Israëlische bevolking (met onder meer één miljoen Israëlische Palestijnen) en de internationale opinie een dergelijk brutale vorm van etnische zuivering zouden aanvaarden; |
- | een terugkeer naar de onderhandelingstafel. Maar na de door iedereen erkende mislukking van Oslo (1993) en de diplomatieke kater van Camp David (2000) bleef alleen nog het ‘compromis van Taba’ (2001) over, een oplossing die Sharon aan zijn achterban kon noch wilde verkopen. Dat zou immers haaks staan op de hele carrière van deze overtuigde zionist en ongenadige vijand van de Palestijnse autonomie. |
Het door Washington uitgewerkte en opgelegde ‘routeplan’ moet daarom worden begrepen als een vorm van entente cordiale of synthese, waarin zowel rekening wordt gehouden met de belangen van de Verenigde Staten in de regio, als met de impasse waarin Israël zich door de aanhoudende bezetting heeft gemanoeuvreerd. Indien dit plan wordt aanvaard, kan Bush zichzelf en zijn regering presenteren als vredestichters en vrienden van de Arabieren, en kunnen de Israëli's zich uit de gevaarlijkste plekken van de bezette gebieden terugtrekken zonder de Palestijnen een echte kans te geven op een leefbare of noemenswaardige eigen staat. Want wat houdt dit ‘routeplan’ in feite in en waarover spreekt het niet of bijzonder dubbelzinnig?
1. | Eerst en vooral moeten de Palestijnen niet alleen afzien van het gebruik van terreur en gewapend verzet, maar moet er ook in de praktijk een einde komen aan de terreuraanslagen. |
2. | Tegelijkertijd zal Israël zo'n 15 tot 17 ‘illegale’, dat wil zeggen niet door de regering erkende nederzettingen door het leger laten afbreken. |
| |
| |
3. | Een volgende stap is de terugtrekking van een groot gedeelte van het Israëlische leger uit de bezette gebieden. |
4. | Pas dan zal een klimaat van vertrouwen tot stand zijn gekomen waarin over verdere afspraken tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit zal worden onderhandeld. |
5. | Ten laatste in 2005, dus over ongeveer twee jaar, wordt dan een soevereine Palestijnse staat uitgeroepen die door Israël, de Verenigde Staten en de meerderheid van de lidstaten van de Verenigde Naties als zodanig zou worden erkend. |
De moeilijkheid van dit ‘routeplan’ zit niet in wat er expliciet wordt gezegd - wie kan daar nu bezwaar tegen hebben? -, maar in wat er niet wordt gezegd. In dit opzicht lijkt dit nieuwe, bijzonder vaag geformuleerde voorstel veel te veel op de Oslo-akkoorden, en helaas veel te weinig op het compromis van Taba. Wat gebeurt er met de vluchtelingen, met het statuut van Oost-Jeruzalem, met de honderden zogenaamd ‘legale’ nederzettingen en met de controle van de nieuwe staat over de eigen grenzen (waaronder het eigenmachtig verlenen van visa, het sluiten van verdragen met derde landen en het uitbaten van de reeds gebouwde luchthaven en de geplande zeehaven in Gaza)? Hoe zal Israël reageren wanneer de nieuwe Palestijnse regering er niet in slaagt bepaalde terroristische organisaties of individuen volledig te controleren? Zal Israël de concurrentie dulden van een autonome Palestijnse, op export gerichte landbouw en van een eigen Palestijnse toeristische industrie? Valt de Israëlische militaire bescherming van de honderdduizenden kolonisten in de nederzettingen te rijmen met de Palestijnse soevereiniteit over haar eigen grondgebied?
Het is mogelijk en uiteraard meer dan wenselijk dat al deze en nog andere centrale vraagstukken, in het bijzonder dat van de verdeling van het schaarse water, tijdens de volgende maanden en jaren inderdaad worden besproken en opgelost, maar de ervaringen van de voorbije twaalf jaar hebben ons geleerd dergelijke vage formuleringen met de grootste behoedzaamheid te benaderen. Zolang daar geen duidelijkheid in wordt geschapen, kunnen we alleen maar hopen dat de zeer evenwichtige socioloog en vroegere adjunct-burgemeester van Jeruzalem Meron Benveniste ongelijk krijgt met zijn bewering dat het ‘routeplan in feite niets anders is dan een nieuwe obscene poging, de Palestijnen voorgoed en met de zegen van de westerse democratieën te onderdrukken en door de scheidingsmuur letterlijk onzichtbaar te maken. Timeo Americanos et pacem ferentes?
|
|