| |
| |
| |
Boeken
Kerk en Theologie
De grote zoektocht
Wie zich op een verfrissende wijze door het eeuwenoude boek dat Bijbel heet wil laten inspireren bij het zoeken naar de grote vragen van het leven, mag zeker niet voorbijgaan aan het zojuist verschenen boek van Geert Boeve. Deze auteur - die onder andere kan terugkijken op ruim dertig jaar ervaring als aalmoezenier van de Gezinsgroepen en daarnaast heeft meegewerkt aan verschillende jeugdbladen - leest een aantal, doorgaans bekende verhalen uit Oude en Nieuwe Testament, die hij vervolgens met twee leessleutels te lijf gaat: ‘Over welke vraag gaat deze tekst nu eigenlijk?’, en ‘Welke bedoeling had de auteur met dit verhaal?’. Aan elk van beide leessleutels wordt een aantal hoofdstukken gewijd. Hoewel Boeve geen opleiding in de Bijbelwetenschappen heeft genoten - hij studeerde filosofie in Nijmegen en theologie in Leuven-, wordt zijn benadering van de stof niettemin gekenmerkt door een bewonderenswaardige didactische aanpak. Dat deze auteur zijn werk serieus heeft opgevat, moge onder meer blijken uit twee intermezzi die hij in zijn publicatie heeft opgenomen: een over literaire genres en een over hulpmiddelen bij het lezen van de Bijbel, met name welke informatie een bijbeluitgave zelf al bevat.
Het is een erg inspirerend boek, mede omdat het zijn lezers de weg weet te wijzen én te enthousiasmeren om zélf aan de slag te gaan.
□ Panc Beentjes
Geert Boeve, De grote zoektocht. Levensvragen in de Bijbel, Pelckmans, Kapellen, 2003, 198 blz., ISBN 90-289-3312-3
| |
| |
| |
Hebreeuwse liefdespoëzie
Voor mij zou het bijbelboek dat bekend staat als ‘Hooglied’ best de titel ‘Het mooiste lied’ mogen dragen. Maar we zijn nu eenmaal gewend aan de benaming ‘Hope Lied’ die door Maarten Luther is geïntroduceerd en later in ‘Hooglied’ werd veranderd. De trappist Pius Drijvers en de Tilburgse hoogleraar taalwetenschappen Jan Renkema (o.a. van de Schrijfwijzer) hebben hun eerdere vertaling van het Hooglied uit 1996 geheel herzien en uit het notenapparaat van die uitgave de meest technische noten verwijderd. Bovendien is de paperbackeditie van 1996 vervangen door een gebonden uitgave. Al met al een schitterend boekje, mede doordat er prachtige etsen in zijn opgenomen, waarschijnlijk van de hand van Salvador Dali. Naast de vertaling (blz. 11-32) en de noten (blz. 33-60) treft men ook een hoofdstuk aan over de interpretatie van het Hooglied (blz. 61-88) in zowel de joodse als de christelijke traditie. Het fraai uitgevoerde boekje wordt afgesloten met een literatuuropgave (blz. 89-91). Hier mis ik echter een paar titels. Dat geldt o.a. voor de uitgave Hooglied die in 1998 als een gezamenlijk project van het Nederlands Bijbelgenootschap, de Katholieke Bijbelstichting en de Societas Hebraica Amstelodamensis het licht zag. Ook het boekje van Nico Tromp, Mens is meervoud: Het Hooglied vertaald en ingeleid (Cahiers voor levensverdieping, 38), Averbode, 1982 had een plaats in de bibliografie verdiend.
Na publicaties als die van Judith Herzberg, 27 liefdesliedjes (Amsterdam, 1971) en M. Rozelaar, Het Hooglied (Kampen, 1988) is dit echt een boekje dat men iemand ten geschenke kan geven. Maar het zelf aanschaffen en lezen is nog beter.
□ Panc Beentjes
Hooglied. Vertaald en van commentaar voorzien door Pius Drijvers en Jan Renkema, Ten Have, Baarn/Davidsfonds, Leuven, 2002, 92 blz., 19,95 euro, ISBN 90-806-8837-1.
| |
Jeremia - profeet tussen hoop en wanhoop
Eind augustus 2001 werd door de Vlaamse Bijbelstichting in het kader van de Vliebergh-Sencieleergangen een tweedaagse bijeenkomst georganiseerd over de profeet Jeremia. Nu de bundel met de acht toentertijd gehouden referaten is verschenen, wordt nogmaals bevestigd dat waarschijnlijk geen andere profeet uit het Oude Testament nog steeds zo tot de verbeelding spreekt als Jeremia, de eeuwige twijfelaar.
In het inleidende artikel schetst Hans Ausloos de historische achtergrond waartegen Jeremia optrad. Vervolgens belicht Klaas Smelik de teksten aangaande tekenen en tekenhandelingen in het boek Jeremia. Antoon Schoors behandelt het belangrijke thema van valse profeten in Jeremia 27-28, terwijl Sylvester Lamberigts de meest bekende gedeelten van dit profetenboek onder de loep neemt: de zgn. belijdenissen (liever: klaaggebeden) van de profeet. Dat Jeremia niet alleen maar onheil verkondigde, maar ook signalen van hoop uitzendt, wordt door Wilfried Rossel aan de orde gesteld. Vanuit de
| |
| |
invalshoek van de feministische exegese onderzoekt Sabine Van Den Eynde hoe het boek Jeremia over liefde en hoererij spreekt. Dit opstel, dat bij eerste lezing wellicht een kleine schok teweeg kan brengen, biedt goede aanknopingspunten voor hedendaagse actualisering. De twee laatste bijdragen kijken naar de wijze waarop de figuur van Jeremia in de joodse en christelijke traditie heeft doorgewerkt. Frans Van Segbroeck beschrijft hoe Matteüs de relatie tussen Jeremia en Jezus vorm heeft gegeven. En aan de hand van een selectie afbeeldingen geeft Jan van Lier een overzicht hoe Jeremia in de loop der eeuwen in joodse (o.a. Chagall) en christelijke iconografie is afgebeeld. Een waardevol boek!
□ Panc Beentjes
Hans Ausloo (red.), Jeremia: profeet tussen hoop en wanhoop, Uitgeverij Acco, Leuven/Leusden, 2002, 221 blz., 19,50 euro, ISBN 90-3345136-0.
| |
Leviticus, Numeri en Deuteronomium
Met een doorzettingsvermogen en een regelmaat die grote bewondering afdwingt, heeft Albert Koster onlangs het elfde van de in totaal veertien delen gepubliceerd waarin hij een complete woord-voor-woordvertaling van de Hebreeuwse bijbeltekst presenteert. De bijbelboeken die hij thans nog in bewerking heeft zijn: 1-2 Koningen, 1-2 Kronieken en Jeremia. Het onlangs verschenen deel bevat de vertaling van de boeken Leviticus, Numeri en Deuteronomium, die in de joodse traditie naar geheel andere namen luisteren: ‘Toen riep Hij’ (Lev.), ‘In de steppe’ (Num.), ‘De woorden’ (Deut.).
Voor lezers die het Hebreeuws niet machtig zijn, biedt deze woord-voorwoordvertaling een hulpmiddel van formaat. We hebben hier namelijk te maken met een vertaling die de grondtekst, het Hebreeuws, zo veel mogelijk woordelijk volgt. Koster heeft zich ten doel gesteld, en slaagt daar wonderwel in, waar dat maar mogelijk is een Hebreeuwse term steeds met dezelfde Nederlandse term te laten corresponderen.
Terwijl dit soort vertalingen nogal eens schipbreuk lijdt wanneer het gaat om deugdelijk Nederlands, is dat bij Kosters vertaling absoluut niet het geval. Hij is erin geslaagd over te brengen wat er in het Hebreeuws wordt gezegd, maar tegelijk ook te laten zien hoe het gezegd wordt. Deze uitgave van liefst drie boeken uit het begin van het Oude Testament, die tot de meest gezaghebbende bundel ervan (Thora) behoren, brengt het vertaalproject weer een stap dichter bij zijn afronding. Met belangstelling kijk ik uit naar de laatste drie delen, met name naar 1-2 Kronieken, waar ik sedert enige jaren intensief mee bezig ben.
□ Panc Beentjes
Albert Koster, Toen riep hij / In de steppe / De woorden. Een woord-voor-woordvertaling uit het Hebreeuws van Leviticus, Numeri en Deuteronomium, Uitgeverij Aproges, Eindhoven, 2002, 302 blz., 22,00 euro, ISBN 90-5733-013-
| |
| |
| |
Kunst
De collectie van het Van Abbemuseum
Naar aanleiding van de opening van de nieuwbouw heeft het Van Abbemuseum in Eindhoven een Collectieboek uitgegeven, dat begint met een inleiding waarin de geschiedenis van het museum wordt geschetst. In de jaren dertig heeft Henri van Abbe, een welvarende sigarenfabrikant en kunstverzamelaar, de gemeente Eindhoven niet alleen een gedeelte van zijn collectie aangeboden, maar daarenboven een museumgebouw dat hij op eigen kosten heeft laten bouwen. Onder impuls van de directeurs die sedert 1936 het museum hebben geleid, is een collectie ontstaan met een verbazingwekkende rijkdom en kwaliteit. In de loop der jaren zijn de accenten verschoven - de blik was eerst vooral op Frankrijk gericht, vervolgens op de Verenigde Staten, later weer meer op Duitsland en Europa - en ook de visie op kunst is niet altijd dezelfde geweest: soms is voor geëngageerde kunst gekozen, in andere periodes meer voor zgn. ‘autonome’ kunst. Dankzij de fijne neus van de opeenvolgende directeurs zijn hoe dan ook relevante werken van toonaangevende artiesten van de hedendaagse kunst aangekocht, vaak uit een fase van hun ontwikkeling toen zij nog niet zo beroemd, en dus vermoedelijk nog niet zo duur waren. Bacon, Tàpies, Christo, Stella, Richter, Cragg, Gilbert & George, James Lee Byars, Kapoor, Boltanski, Oursler, zij horen er allemaal bij. Maar de collectie begint al met Kandinsky,
Delaunay, Chagall en Picasso, en dan krijg je de constructivisten, de école de Paris, Cobra, de minimalisten, conceptuele kunst, arte povera, tot de eigentijdse video- en installatiekunst.
Na het stukje geschiedenis van het inleidende opstel presenteert het Collectieboek de verzameling in achtentwintig hoofdstukken, waarin de kunstwerken per periode, stijl of stroming samen worden besproken (alleen El Lissitzky, Beuys en René Daniëls krijgen een eigen hoofdstuk). Elk hoofdstuk bevat een ruime toelichting en een aantal afbeeldingen. Deze publicatie is duidelijk opgevat als een gids voor een geinteresseerd, maar niet gespecialiseerd publiek. Wie goed thuis is in de twintigste-eeuwse kunst, had misschien liever wat minder uitleg en wat grotere afbeeldingen gekregen. Want die zijn wel eens te klein uitgevallen. Wat de illustraties betreft, is het bovendien jammer dat ze de werken meermaals tonen zoals ze voor de verbouwingen waren opgesteld, terwijl ze nu, op hun nieuwe plaats, beter tot hun recht komen. Ik denk daarbij in het bijzonder aan de installatie van Rebecca Horn - nog steeds in het oude gebouw, maar nu in een ruimere zaal, vlak tegenover de ingang - en aan Listening Figure van Juan Muñoz, waarvan de onverwachte ontdekking, in een soort erkertje van het nieuwe gebouw, tot de onvergetelijke momenten van mijn bezoek aan het museum behoort.
Kortom, het Collectieboek is geen volmaakte, maar zeker een verzorgde en nuttige publicatie, die je na afloop van je bezoek graag mee naar huis neemt.
□ Jan Koenot
| |
| |
Jan Debbaut en Monique Verhuist (red.), Van Abbemuseum: Het Collectieboek, uitgegeven door het Van Abbemuseum, Eindhoven, 2002, 200 blz., 39,00 euro, ISBN 90-70149-84-2.
| |
Louise Bourgeois in de kijker
Zowat gelijktijdig zijn over het werk van de Amerikaanse kunstenares van Franse origine Louise Bourgeois twee waardevolle publicaties verschenen: Tissée, tendue au fil des jours, la toile de Louise Bourgeois, bij Le Seuil in Parijs, en gewoonweg Louise Bourgeois, bij de Britse uitgeverij Phaidon. Dat laatste boek is opmerkelijk genoeg opgenomen in de bekende en doorgaans voortreffelijke ‘Contemporary Artists Series’, gewijd aan opkomende of pas gevestigde namen in de wereld van de hedendaagse kunst. Nu heeft Louise Bourgeois inmiddels de eerbiedwaardige leeftijd van tweeënnegentig jaar bereikt! Dat haar nu een plaats wordt toebedacht in het gezelschap van de jonge sterren, is wel verklaarbaar. Pas in de jaren negentig van de vorige eeuw is zij internationaal een echte bekendheid geworden, en voorts is het werk dat zij de jongste twintig jaar geproduceerd heeft, niet minder eigentijds dan dat van haar jeugdige collega's.
De late roem van Louise Bourgeois heeft met meerdere omstandigheden te maken. Na een kort succes rond 1950 binnen de lokale New Yorkse kunstscène heeft zij een moeilijke tijd gekend. Pas na het overlijden van haar echtgenoot - de gerespecteerde kunsthistoricus Robert Goldwater - in 1973, en dan vooral vanaf 1980, toen zij een heel ruim atelier in Brooklyn kon verwerven, heeft haar oeuvre een nieuw elan gekregen. De diepere drang om kunst te maken is echter haar leven lang onveranderd gebleven: Louise Bourgeois heeft in haar jeugd trauma's opgelopen - haar vader heeft tien jaar lang zijn maîtresse in zijn eigen gezin opgenomen, en haar moeder is jong gestorven - waarvan zij de destructieve impulsen enkel door het scheppen van kunst kon bezweren. Haar hele oeuvre, dat voornamelijk beeldhouwwerken en tekeningen omvat, beschouwt zij als een zelfportret. In min of meer abstracte, min of meer biomorfe poëtische vormen, ook in intrigerende assemblages en soms grootschalige installaties heeft zij vorm gegeven aan haar lichamelijke gewaarwordingen en intiemste gevoelens.
In de inleiding van Tissée, tendue au fil des jours,... schetst Jacqueline Caux de ontwikkeling van Louise Bourgeois' ceuvre en de geest waarin het tot stand is gekomen. Een kunsttheoretische of psychoanalytische interpretatie ervan wil ze niet geven, in de wetenschap dat de kunstenares daar zelf zeer argwanend tegenover staat. Op die inleiding volgt een lang en boeiend gesprek van Jacqueline Caux met Louise Bourgeois, over haar jeugd, over haar opvatting van de kunst als therapie, over haar levensfilosofie, over het ‘wachten’ en de ‘stilte’ waar zij van houdt, over de beroemdheden die zij gekend heeft (Duchamp, Léger, Breton, Warhol, etc.), over Eugénie Grandet (Balzac) en Bonjour Tristesse (Françoise Sagan), twee romans die haar sinds jaren niet meer loslaten, omdat zij er zoveel van haar eigen verhaal in herkent. Terloops wor- | |
| |
den enkele van haar werken toegelicht. Deze publicatie wordt geleverd met een cd waarop een gedeelte van de gesprekken opgenomen is. Daarop zul je niets meer vernemen dan wat je in het boek gelezen hebt, maar je krijgt er wel ruim een uur lang de vinnige stem van de nog steeds strijdlustige kunstenares op te horen, zodat haar uitspraken nu op je afkomen met de klemtoon die zij er zelf oorspronkelijk in gelegd heeft. En dat is zeker een pluspunt.
De door Phaidon uitgegeven monografie is helemaal opgebouwd volgens het beproefde stramien van de ‘Contemporary Artists Series’: eerst een interview, vervolgens een presentatie van het oeuvre (door Robert Storr), dan een beknopte en persoonlijke bespreking van een representatief werk (de keuze van Allan Schwartzman is op Cell (You Better Grow Up) uit 1993 gevallen), daarna een door de artiest zelf uitgekozen literaire tekst (Louise Bourgeois heeft geopteerd voor enkele bladzijden uit Françoise Sagans Bonjour Tristesse, hier allicht in Engelse vertaling opgenomen) en tot slot meerdere zorgvuldig uitgezochte fragmenten uit toespraken, interviews en notities van de kunstenares. In zijn uiteenzetting waarschuwt Robert Storr er terecht voor, het werk van Louise Bourgeois te reduceren tot de mythe die rond haar persoon is ontstaan. Het oeuvre moet ‘archetypisch’ en niet uitsluitend ‘autobiografisch’ worden verstaan. Daarom legt hij in zijn presentatie de nadruk op de stilistische ontwikkelingen en vormelijke eigenschappen van de beeldhouwwerken en installaties, en gaat hij vergelijkingen met werk van andere kunstenaars niet uit de weg.
In beide publicaties komt Louise Bourgeois alleszins ruimschoots zelf aan het woord, en dat biedt het voordeel dat de lezer haar gedachtewereld en haar persoonlijkheid van nabij leert kennen. Treffend in haar persoon en in haar werken - hoe kan het anders? - zijn de combinatie van kwetsbaarheid en soliditeit, de drang naar waarheid en opheldering, de spanning tussen agressiviteit en tederheid, de triomf van de vrijheid en de zoektocht naar liefde (‘de hel is niet de aanwezigheid, maar de afwezigheid van de anderen’, en ‘een mens groeit zolang hij bemint’, zijn enkele van haar mooiste uitspraken in de hier besproken publicaties). In het werk van Louise Bourgeois gaat het voortdurend over het mysterie, de vreugde, de pijn en de onmacht waarmee wij geconfronteerd worden in onze relaties met anderen, over de verlangens, de verwachtingen en de ambivalente gevoelens die anderen in ons teweegbrengen. In de chaos van het gevoelsleven brengt kunst orde en waarheid: woorden kunnen liegen, beelden niet, is haar ervaring.
Tot slot: onvermijdelijk overlappen beide uitgaven elkaar op het vlak van de illustraties gedeeltelijk. Maar in elk ervan zit ook voldoende origineel materiaal. Bovenal zijn de afbeeldingen van goede kwaliteit en laten ze de ontwikkeling van het hele oeuvre zien. Fans van Louise Bourgeois zullen geen van beide boeken willen missen. Wie haar werk nog moet ontdekken, heeft de keuze tussen twee evenwaardige publicaties.
□ Jan Koenot
| |
| |
Jacqueline Caux, Tissée, tendue au fil des jours, la toile de Louise Bourgeois, Éditions du Seuil, Parijs, 2003, 192 blz., met een cd van 66 min., 50,00 euro, ISBN 2-02-057360-1.
Robert Storr, Paulo Herkenhoff, Allan Schwartzman, Louise Bourgeois, Louise Bourgeois (= Contemporary Artists Series), Phaidon Press, Londen, 2003, 160 blz., 39,95 euro, ISBN 0-7148-4122-6.
| |
Literatuur
Een tong van lijntses
In 1931 begon Richard Minne in samenwerking met de kunstenaar Frits van den Berghe, die voor de tekeningen zorgde, in het satirische weekblad Koekoek met de publicatie van de humoristische'kinderopstellen Brieven van Pierken. In april 1935 was de Koekoek uitgezongen, maar Pierken de Spiegelleire geenszins: tot kort voor Minnes dood in 1965 was hij wekelijks present in de socialistische krant Vooruit. In 1996 bezorgde Yves T'Sjoen al een kleine selectie uit de Koekoek-Pierkens, die duidelijk naar meer smaakte. In Een tong van lijntses heeft Vincent Neyt nu alle Brieven van Pierken die in Koekoek verschenen, verzameld, ingeleid en geannoteerd.
In de inleiding plaatst Neyt Koekoek in een klaarblijkelijk rijke Vlaamse traditie van humoristische bladen. Onder de directe voorlopers vallen Pallieter en Reinaert, die het populaire genre van het ‘kinderopstel’ ook al kenden. Het was dus geen uitvinding van Minne of Van den Berghe. Toch werd Pierken het populairst, niet alleen omdat hij ruim de tijd kreeg om die faam te verwerven, maar vooral omdat de opstellen de gewone Gentenaar op het lijf geschreven waren: de taal was een kruising van Gents dialect en schoon Vlaams, en inhoudelijk kreeg de lezer op vermakelijke wijze zicht op de actualiteit, hoewel vele van Minnes verwijzingen wellicht ook aan de toenmalige lezer voorbij zullen zijn gegaan. De hedendaagse, vooral niet Gentse lezer heeft uiteraard nog meer baat bij wat toelichting: met ongeveer 125 bladzijden noten en woordverklaringen heeft Neyt ruim in deze behoefte voorzien. De teksten worden ook nog eens op cd-rom bijgeleverd, zowel in facsimile (zoals in het boek) als in een geëditeerde leestekst. Deze uitgave laat weinig tot niets te wensen over.
Hoewel de cultuurhistorische waarde van deze editie buiten kijf staat, zijn uiteraard niet alle stukken nog even genietbaar: Minne had ook wel eens een mindere dag, en nogal wat stukken missen hun historische context, dat kan zelfs de voorbeeldige annotatie niet verhelpen. Niettemin bevat dit boek genoeg pareltjes, zoals bijvoorbeeld ‘De sienema’: ‘De sienema bejoort tot de faamielde van den artistiek, geleik de zasbant, de grooten oopera, de lochte Genteneirs en de gedigten van jef Mennekes. Maar de sienema is de jongste van de nest. Voor zijn geboorte telde men tien muuzen, die alemaal op het trauwboekske staan van Zuupieter zaaliger. Aloewel da d'elfde gebooren is agter zijn doot staat ze er ook op. Da gaat ezoo in de grote famieldes en die te
| |
| |
nouw keikt is ne kniezer. [...]’
□ Manu van der Aa
Richard Minne en Frits van den Berghe, Een tong van lijntses. Geannoteerde leeseditie van de Brieven van Pierken (1931-1935) door Vincent Neyt, KANTL, Gent, 2002, 552 blz., 49,00 euro, ISBN 90-72474-44-9.
| |
Faustius
In de westerse cultuurgeschiedenis is de legendarische figuur van dr. Faust eerst en vooral bekend door het toneelstuk dat Johann Wolfgang von Goethe over hem schreef. De Faust van Goethe is geïnspireerd op het leven van, en mythevorming rond een historische persoon: de alchimist Johann Georg Faust (ca. 1480-1540). Faust werd ook buiten de gebieden in Duitsland waar hij had gewoond en gewerkt bekend, doordat er stichtelijke volksboekjes over hem werden geschreven waarin zijn goddeloze levenswandel werd aangeklaagd. De Engelse vertaling van een van die volksboekjes vormde de bron van inspiratie voor de Engelse toneelschrijver Christopher Marlowe (1564-1593), toen hij het toneelstuk The Tragicall History of Doctor Faustus schreef. Sinds het verschijnen van dit toneelstuk maakt de figuur van Faust deel uit van de westerse literaire en, meer algemeen, culturele traditie. Faust is dan ook het onderwerp van talrijke gedichten en romans, toneelstukken en films, prenten en schilderijen.
Daarnaast ontstond een traditie van volksverhalen rond de figuur van Faust, niet alleen in Duitsland, maar ook daar buiten. Ook in Nederland deden en doen dergelijke verhalen de ronde. In het onlangs verschenen boek Faustius. Een geschiedenis van Faust in Nederland hebben Robbie Dell'Aira en Feico Hoekstra deze verhalen opgetekend en onderzocht. De auteurs bespreken drie verhalen: Faust zou verbleven hebben op kasteel Batenburg in Gelderland, op kasteel De Waardenburg aan de Waal, en in een herberg in Leeuwarden. Voor beide laatste verhalen bestaat, aldus de auteurs, geen spoor van bewijs; het eerste zou mogelijk kunnen teruggaan op historische gebeurtenissen, al is het aangevoerde bewijsmateriaal verre van eenduidig. Maar uiteindelijk zijn de auteurs niet zozeer geinteresseerd in de vraag of deze verhalen waar zijn of niet, als wel in de achtergronden waartegen de verhalen konden ontstaan.
Dell'Aira en Hoekstra doen verslag van hun onderzoek naar Faust in Nederland in een boek dat zonder veel pretenties, maar met aanstekelijk enthousiasme is geschreven. De uitgave is uitzonderlijk rijk geïllustreerd, met de meest uiteenlopende afbeeldingen. Met dat al is deze publicatie een vanuit Nederlands perspectief geschreven en alleen daarom al bescheiden, maar lezenswaardige en mooie aanvulling op de kennis van de figuur van Faust in de westerse cultuurgeschiedenis.
□ Herman Simissen
Robbie Dell'Aira en Feico Hoekstra, Faustius. Een geschiedenis van Faust in Nederland, De Europese Bibliotheek, Zaltbommel, 2002, 152 blz., geillustreerd, 18,50 euro, ISBN 90-2883665-9.
| |
| |
| |
Schutkleur
Vaak kunnen we ons goed voorstellen hoe mensen zullen reageren op niet alledaagse gebeurtenissen. Wie als burger in oorlogstijd onder de wapenen geroepen wordt, neemt met tranen in de ogen afscheid van vrouw en kinderen. De scheiding van al wat deel uitmaakt van het ‘gewone’ leven valt zwaar, en dat kunnen we zien. Maar misschien is niet altijd zo duidelijk wat eerst komt: een bepaalde reactie, of de verwachting van die reactie. Wanneer reageren we écht zoals we het aanvoelen, en wanneer reageren we op een bepaalde manier omdat we - bewust of onbewust - wéten dat we verondersteld worden zo te reageren?
In de drie kortverhalen die Murray Bay in Schutkleur gebundeld heeft, lezen we telkens hoe iemand in een niet alledaagse situatie omgaat met wat er gebeurt en hoe hij zich voelt. Het eerste verhaal gaat over die burger die tijdens de Tweede Wereldoorlog opgeroepen wordt. Hoewel hij inderdaad allereerst de ‘klassieke’ symptomen gewaarwordt - droefheid omdat hij vrouw en kind moet achterlaten, angst om te sterven -, maken die gevoelens ‘geleidelijk aan plaats voor een zeker verlangen om het huis en zijn vrouw en kind te verlaten, ook al had hij een zeer intieme band met ze [...]; hij voelde zich meegesleept door beslist grotere krachten, een klein lichaam in een grotere massa, wat ook een plezierig gevoel was’ (blz. 11). Het gevolg ervan is dat, bij het afscheid, alles verkeerd aanvoelt - ‘op een moment als dit had alles toch anders moeten zijn’ (blz. 13).
Het derde verhaal gaat over een man die met gemengde gevoelens terugdenkt aan de vrouw die hem verlaten heeft. Toen hij zich realiseerde dat ze weg was, ‘bleef [hij] nachtenlang met het licht uit in de huiskamer zitten’ (blz. 84). Maar we lezen ook hoe hij zich kon ergeren aan de zweetplekken onder haar armen of aan de manier waarop ze hout kapte.
Dat is het mooie aan deze verhalen, dat Bail de complexiteit van ons gevoelsleven erin niet verdoezelt. Terwijl wij ons vaak niet veroorloven die complexiteit bewust te beleven: wij weten immers allemaal hoe wij horen te reageren. En toch is het maar door die complexiteit toe te geven, dat we onszelf en de anderen recht doen én beter leren begrijpen. Voelen en handelen zoals verwacht wordt, blijkt zo nogal eens te camoufleren wat we feitelijk ervaren. Het is onze schutkleur.
□ Johan Van der Auweraert
Murray Bail, Schutkleur, Anthos, Amsterdam, 2003, 87 blz., 16,90 euro, ISBN 90-414-06611.
| |
Geschiedenis
Een soldaat doet zijn plicht
In de herinnering van de Nederlanders is de naam van generaal Henri Winkelman (1876-1952) onlosmakelijk verbonden met de capitulatie in mei 1940: Winkelman was de opperbevelhebber die op 15 mei 1940 in de christelijke lagere school in het Zuid-Hollandse dorpje Rijsoord het capitulatieprotocol onder- | |
| |
tekende dat een einde maakte aan de strijd tegen het Duitse leger. Winkelman neemt een unieke plaats in de Nederlandse geschiedenis in: hij is de enige opperbevelhebber van de land- en zeestrijdkrachten, die tijdens een oorlog in Europa leiding heeft gegeven aan de Nederlandse krijgsmacht; de enige ook die, na het vertrek van koningin en kabinet naar Londen op 13 mei 1940, het volledige regeringsgezag heeft gedragen. Desondanks weet men van Winkelman doorgaans weinig meer dan dat hij de capitulatie heeft ondertekend.
Voor Teo van Middelkoop was dit gebrek aan kennis van de figuur van Winkelman de aanleiding om een onderzoek te doen naar diens leven en betekenis. Onder de titel Een soldaat doet zijn plicht is het verslag van dit onderzoek onlangs verschenen. In dit boek schetst Van Middelkoop de achtergrond en de loopbaan van Winkelman. Nadat hij in 1892 als cadet was gaan studeren aan de Koninklijke Militaire Academie, maakte Winkelman onopvallend en geruisloos, maar succesvol carrière in het Nederlandse leger. In 1934 werd hij, vanwege zijn pensionering, als luitenant-generaal eervol uit het leger ontslagen. Maar in 1939 werd Winkelman gevraagd commandant te worden van de luchtverdedigingskring UtrechtSoesterberg - en daarmee keerde hij, op de leeftijd van 63 jaar, terug in de actieve dienst. In 1939 had zich een diepgaand conflict ontwikkeld tussen de Nederlandse regering en de toenmalige opperbevelhebber van de strijdkrachten, generaal I.H. Reijnders; dit leidde ertoe dat Reijnders begin 1940 uit zijn functie werd ontheven. Per 6 februari 1940 werd Winkelman aangesteld als de nieuwe opperbevelhebber; in zijn boek concentreert Van Middelkoop zich op de maanden dat Winkelman in deze functie werkzaam was. Winkelman begon met het opstellen van een nieuw strategisch verdedigingsplan, dat na de Duitse inval het uitgangspunt vormde voor de Nederlandse defensie. De wijze waarop Winkelman leiding gaf aan de defensie is, vanzelfsprekend, een centraal thema in deze studie.
Van Middelkoop beschrijft Winkelman als een plichtsgetrouwe, evenwichtige en moedige bevelhebber die, ook toen hij werd geconfronteerd met een oppermachtige vijand, nooit in paniek raakte. Al kan Winkelman worden verweten dat hij zelfs na de Duitse overval op Noorwegen in april 1940 het gevaar van de inzet van parachutisten sterk onderschatte, zijn verdedigingsplan en de wijze waarop hij dit ten uitvoer probeerde te brengen getuigen van zijn militaire bekwaamheid. Zijn onverschrokken houding rond en na de capitulatie was zelfs bewonderenswaardig. Met deze evenwichtige en mooi geïllustreerde studie laat de auteur zien dat Winkelman meer was dan alleen de generaal van de capitulatie - dat hem geen recht wordt gedaan als hij alleen in de herinnering voortleeft als de generaal die capituleerde.
□ Herman Simissen
Teo van Middelkoop, Een soldaat doet zijn plicht. Generaal H.G. Winkelman, zijn leven en betekenis als militair (1876-1952), Europese Bibliotheek, Zaltbommel, 2002, 384 blz., geïllustreerd, 24,00 euro, ISBN 90-2883-643-8.
|
|