Streven. Jaargang 70
(2003)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 577]
| |
Streven juli-augustus 2003 | |
[pagina 579]
| |
Vincent Hunink
| |
[pagina 580]
| |
Colosseum in Rome. Naar algemeen wordt aangenomen schreef Martialis zijn bundel ter gelegenheid van de opening van het Colosseum door Titus in juni van het jaar 80. Een wereldberoemd gebouw en een wereldberoemde dichter: alle reden om dit werk eens nader te bekijken. | |
Feiten en hypothesenMartialis' Boek van de Spelen geldt algemeen als zijn vroegst gepubliceerde dichtwerk, maar helemaal zeker kunnen we hier eigenlijk niet van zijn. We hebben geen glashard bewijs dat de bundel inderdaad in 80 werd gepubliceerd, vooral bij gebrek aan enig extern getuigenis voor deze tekst. Zo gaat het bij antieke teksten helaas maar al te vaak: we moeten het doen met wat ze ons zelf vertellen, en dat is vaak voor meer dan één uitleg vatbaar. Hoe dit ook zij, het bundeltje bevat in ieder geval dertig epigrammen van twee tot twaalf regels. Sommige epigrammen moeten misschien gesplitst worden in twee zelfstandige gedeelten, maar voor de omvang maakt dit verder niet uit. Die omvang vormt op zichzelf wel een probleem: ze is namelijk ongeveer de helft van een normale Martialis-bundel. Het is daarom heel waarschijnlijk dat ongeveer de helft van de bundel verloren is. Anders gezegd, we bezitten nog maar een gedeelte van de originele bundel. Gelukkig is het bewaard geblevene nog uitgebreid en verrassend genoeg om lezers te kunnen boeien. Ik ga hier gemakshalve voorbij aan enkele wetenschappelijke discussiepunten die met het Boek van de Spelen zijn verbondenGa naar eind[3], en houd mij simpelweg aan de communis opinioGa naar eind[4]. Het belangrijkste element daarvan is de aanname dat Martialis zijn bundel inderdaad schreef naar aanleiding van de feestelijke opening van het Colosseum. Andere mogelijkheden zijn niet uitgesloten (een dichterlijke fantasie over een fictief gebouw, vleiende epigrammen over latere spelen onder keizer Domitianus), maar de verbinding van deze speciale bundel met het spectaculaire evenement in 80 vormt verreweg de beste en meest voor de hand liggende hypothese. We kunnen ons daarmee ook gemakkelijk inleven in Martialis' positie. Hij was afkomstig uit Zuid-Spanje en als betrekkelijk armlastige vreemdeling in Rome moest hij zich op een of andere manier een positie verwerven. Zijn dichtertalent was mogelijk al tot een eerste bloei gekomen, maar had zeker nog geen erkenning gevonden in brede kring. En nu stond er in het Rome van die dagen iets werkelijk groots op stapel: jarenlang werd er gebouwd aan het Amphitheatrum Flavium. Ligt het niet voor de hand dat de ambitieuze dichter de inwijding van het gebouw aangreep voor een bundel gelegenheidsgedichten, om zo bij de keizer in de gunst te komen? | |
[pagina 581]
| |
Grootse Effecten
Wanneer we de bewaarde gedichten ter hand nemen, worden we door de dichter meteen overdonderd.
Wereldwonderen (1)
Ach Memfis, zwijg maar van uw piramidenpracht,
Assyriërs, uw Babylon verbleekt.
De Jonische Dianatempel oogst geen lof,
het Delos-altaar is vergane glorie.
Het Mausoleum? Ach, dat hangt wel in de lucht
maar heeft de Cariërs geen roem te bieden.
Nu wijken alle wonderen voor Caesars werk!
Van één ding rept men nog, en anders niets.Ga naar eind[5]
Met een erudiete verwijzing naar de in de Oudheid alom erkende Wereldwonderen (vijf van de zeven worden er in de tekst genoemd) wordt Caesars nieuwe gebouw meteen in de gelederen daarvan opgenomen. De hele wereld krijgt, zogezegd, het zwijgen opgelegd. Het gedichtje wordt gevolgd door twee soortgelijke, nog iets langere epigrammen, waarin het gebouw hemelhoog geprezen wordt en als topprestatie en welkome politieke daad wordt gehuldigd. Zo'n trits aan lofprijzingen lijkt een uitstekende binnenkomer, en de geleerden zijn vrij algemeen van oordeel dat dit ook de originele opening van de bundel heeft gevormd. Daarna volgt een keur van gedichtjes waarin misschien geen strakke structuur is te ontwaren, maar waar toch enkele motieven als rode draden door de teksten lopen. Een heel belangrijk motief is dat van dieren. Ik tel in de bundel een zestal beren, zeven stieren, zes leeuwen, en voorts neushoorns, zwijnen, olifanten, een tijger, een panter, een buffel, een bizon, een hert en honden, afgezien nog van verwijzingen naar mythologische monsters. De lezer krijgt regelmatig te lezen over dierengevechten in allerlei vormen, vooral dieren tegen dieren, en dieren tegen menselijke strijders. Daarbij valt op dat Martialis er steeds op uit is het bijzondere detail, de opmerkelijke gebeurtenis, de afwijkende show te belichten. Een voorbeeld is zijn vermelding van vrouwelijke dierenvechters, kennelijk toch een uitzondering in Rome: | |
[pagina 582]
| |
Vrouwelijke jagers (6b)
De geduchte leeuw, geveld in Nemea's vallei,
gaat door voor roemrucht werk van Hercules.
Gij, oudheid, zwijg. Nu Caesar dit spektakel geeft
erkennen wij: het is ook vrouwenwerk.
Ook horen we over een vrome olifant die de macht van de keizer erkent en voor hem op de knieën gaat, een tijger die in de arena wilder blijkt dan in de vrije natuur, en een stier die zijn krachten overschat en een olifant op de hoorns wil nemen, uiteraard met fatale gevolgen. De dichter heeft geen medelijden met die dieren (iets als ‘dierenbescherming’ was in het oude Rome ondenkbaar), maar ziet de shows domweg als bron van vermaak. Intussen speelt hij ook zijn literaire spelletjes. Een gedichtje over een neushoorn en beer (22) eindigt als volgt:
hij nam een zware beer met groot gemak op de hoorns
zoals een stier zijn speeltjes de lucht ingooit.
Dat verwijst duidelijk terug naar het gedichtje van de stier en de olifant (19), dat op zichzelf weer een motief oppakt uit een eerder epigram (9), waarin een neushoorn een stier omhooggooit. Bijna onopvallend rijgt de dichter een hele keten van variaties aaneen, waarmee hij op subtiele wijze iets van zijn vakmanschap laat zien. Iets zichtbaarder doet hij dit in een kleine serie epigrammen die als terra con variazioni mag gelden (12-13-14). In de arena wordt kennelijk een zwanger zwijn binnengevoerd, dat vervolgens getroffen wordt door een speer. De wond is groot genoeg voor één kleintje om ter wereld te komen, maar de moeder en de andere kleintjes moeten het leven laten. Opnieuw is er geen spoor van medelijden bij de dichter. Hij leeft zich juist uit in drie verschillende beschrijvingen van het gebeurde en pakt uit met paradoxen (leven geven tegenover leven laten), vergelijkingen (ook Dionysus werd geboren door de dood van zijn moeder) en mythologische details (Diana als godin van de jacht én van de geboorte). Bovendien zijnde drie poëtische variaties steeds bondiger: respectievelijk acht, zes en vier regels. Het is alsof de dichter zegt: ‘Kijk, ik kan het ook nog korter’. Het moge duidelijk zijn dat het Martialis niet in eerste instantie te doen is om een accurate, fotografische beschrijving van de Spelen. Dat is misschien jammer voor historici, die daar graag meer van zouden weten dan de schaarse mededelingen die we bij antieke historici vin- | |
[pagina 583]
| |
denGa naar eind[6]. Voor meer literair geïnteresseerde lezers draagt het echter bij aan de charme van deze gedichtjes. | |
Grappige StraffenDe epigrammen kunnen echter ook een werkelijk schokkend effect hebben. Dat is voor veel lezers het geval bij een groep gedichtjes waarin dieren op een wel bijzondere manier worden ingezet, namelijk voor terechtstellingen van mensen. Het is uit andere bronnen bekend dat executies van misdadigers een standaardonderdeel van Romeinse Spelen vormden. Het volgde veelal tussen de middag, na een ochtendprogramma van gewone dierengevechten, en voorafgaand aan het hoofdprogramma, de gladiatorengevechten. Deze constatering is voor menigeen al schokkend genoeg: de executies waren weinig meer dan een pauzenummer om wat stille uren te vullen. In Martialis' boekje worden enkele van deze executies beschreven. Er blijkt uit dat het niet ging om een smakeloze directe slachting, maar om geraffineerd uitgewerkte shownummers. De crimineel kreeg daarbij de rol van een mythologische figuur aangemeten, maar werd tegelij-kertijd vastgebonden aan een paal of een ander object, waarna wilde beesten op hem af werden gestuurd. Als alles dan goed liep, werd de crimineel wreed aan stukken gescheurd, ongetwijfeld tot tevredenheid van het publiek. Een ogenschijnlijk nog vrij onschuldig eerste voorbeeld vinden we in een kort epigram over een vrouw.
Kretenzische stier (5)
Pasífaë, die deed het een stier van Kreta.
De mythe wordt voor onze ogen feit!
De oudheid, keizer, hoeft zich niets meer te verbeelden.
Wat Fama bezong vindt plaats in de arena.
Hier wordt in kort bestek wel degelijk een terechtstelling beschreven. In dit geval zal een stier zijn opgehitst om zich op een model van een koe te storten, waarin een veroordeelde vrouw zat opgesloten. Vermoedelijk was dat model bestreken met lichaamsvocht van een tochtige koe om de stier extra op te hitsen en tot bronstig en agressief gedrag aan te zetten. Anders dan soms gedacht wordt, gaat het hier hoogstwaarschijnlijk niet om een daadwerkelijke copulatie van een stier met een vrouw (iets wat de Romeinen nooit daadwerkelijk als show brachten), maar wordt hier alleen op gezinspeeld door de mythologische inkleding: volgens | |
[pagina 584]
| |
de mythe kreeg Koning Minos van Kreta een stier van Poseidon, maar offerde die ten onrechte niet. Als straf liet Poseidon Minos' vrouw Pasifae verliefd worden op een stier. Zij sloot zich in een model van een vaars op om zo haar lusten te bevredigen. De terechtstelling in de arena was ongetwijfeld al op zichzelf genoeglijk voor het grote publiek, maar de mythologisch onderlegden konden ook nog eens genieten van de grappig bedoelde toespelingen op de mythe. En Romeinse lezers van Martialis, bij wie zulke mythologische kennis vanzelfsprekend is, kunnen op hun beurt weer glimlachen om de knappe manier waarop de dichter het tafereeltje vereeuwigt in louter vier regeltjes, waarin geen onvertogen woord valtGa naar eind[7]. De show overtreft de mythe, maar overtreft op zijn beurt de show. Iets soortgelijks is te zien in een tweede gedicht waarin sprake is van een ‘show-executie’.
Een harde les (7)
Zoals Prometheus vastgeketend aan zijn rots
de vogel met zijn vele borstvlees voedde,
zo bood Laureolus een Schotse beer zijn buik,
genageld aan een kruis, nu geen decor
maar levensecht. Zijn lichaam werd een bloedende hoop
flarden: levend, ja, maar mens niet meer.
Zijn straf was zeer terecht. De booswicht had zijn heer
of oudeheer gekeeld, of schennende handen
uitgestrekt naar oeroud tempelgoud, of jou,
Rome, aan wrede vlammen prijsgegeven!
Zijn daden stelden alle mythen in de schaduw.
Zo ook zijn straf: een oud verhaal werd waar.
De achtergrond is hier iets ingewikkelder, en niet alleen mythologisch maar ook historisch en literair van aard. Ten tijde van keizer Caligula (begin eerste eeuw) leefde een rover Laureolus. Zijn leven en terechtstelling waren aanleiding voor een mimespel, dat tot aan Martialis' tijd werd opgevoerd. De ter dood veroordeelde misdadiger uit het gedichtje wordt uitgedost als die toneel-Laureolus en, anders dan hij, aan een werkelijk kruis gespijkerd, waarna hij ten prooi valt aan wilde beesten. Het evenement in de arena overtreft dus zowel de aloude mythe (in dit geval van Prometheus) als de historische gebeurtenissen ten tijde van Caligula, alsook de literaire doorwerking daarvan. En Martialis geeft met zijn versie weer een extra dimensie aan dit geheel. Het leed is nog niet geleden: er zijn nog twee andere gedichten met mythologische executies. Er is een vrij uitgebreid gedicht waarin een | |
[pagina 585]
| |
man als de zanger Orfeus wordt uitgedost en aan de wilde dieren wordt prijsgegeven (21), maar ik citeer hier alleen nog het vierde, korte epigram.
Ach had ik maar (8)
Een woeste beer verscheurt jou, Daedalus, tot pulp.
Nu had je zelf wel vleugels willen hebben.
Opnieuw is de mythologische setting ‘Kretenzisch’ van aard, net als bij ‘Pasifae’. Naar de theatrale feiten hebben we intussen het raden, doordat Martialis alles zo extreem kort beschrijft. Is de misdadiger voorzien van typische kenmerken van Daedalus (de wassen vleugels die zijn zoon maakte?) en wordt hij met een takelapparaat de hoogte in getrokken en naar beneden gegooid? Of wordt hij domweg de arena ingeduwd en verscheurd? Wat wel heel duidelijk wordt in Martialis' beschrijving is zijn harde humor. Van medelijden is, opnieuw, niets te bekennen. De mythologisch getinte show is alleen aanleiding tot grappen en woordspelingen. In het gedicht over Laureolus bleek de dichter het zelfs hartgrondig eens met de bestraffing. Vanuit Romeins perspectief gedacht, kan men zeggen: deze misdadigers hebben eigenlijk nog veel geluk. Ze krijgen namelijk meer dan de roemloze dood die ze verdienen, doordat ze in een mooie show mogen meedoen. En daarbij: er komt nog poëzie over ook. In zekere zin delen ze dus de roem van het gebouw en de dichter, ze worden in een hoger plan opgenomen. Uiteraard zijn er in het verleden door geleerden harde woorden gesproken over de ‘immorele’ Martialis en de ‘wrede’ Romeinen, en nog altijd zijn de gedichtjes voor menig lezer een steen des aanstoots. Zijn dit nu die edele antieke denkers en dichters? Hoort dit nu werkelijk bij de bron van onze beschaving? De laatste jaren is er meer begrip gekomen voor het typisch Romeinse van de Romeinse literatuur, en dit typische schuilt nu eenmaal vaak in aspecten waarin ze verschilt van de onze. We doen Martialis geen recht en, erger, we bezorgen onszelf een slecht humeur als we deze gedichtjes lezen met de veroordelende houding van moralisten of verdedigers van de mensenrechten. Het is misschien beter en aangenamer ernaar te kijken als naar hedendaagse actiefilms. Op een gemiddelde tv-avond zijn heel wat grimmiger en talrijker moord- en geweldstaferelen te zien dan in Martialis' bescheiden boekje. De meeste tv-kijkers kijken rustig naar al die gruwelen zonder bij elke brute moord in een morele verontwaardiging te schieten over ‘onschuldig vergoten bloed’. En ik hoef maar even te herinneren aan de films van regisseurs als Quentin Tarentino voor de stelling dat extreem ge- | |
[pagina 586]
| |
weld zelfs een bron van vrolijke grappen en grollen kan zijn. Wij zijn op dit punt niet echt beter dan de Romeinen. We beschikken alleen over mogelijkheden om geweldsfantasieën virtueel gestalte te geven. Dat is een kwestie van techniek, niet van hogere moraal. | |
Show en spektakelNa de dierengevechten en executies volgden in een Romeins amfitheater normaal gesproken, zoals gezegd, gladiatorengevechten. Bij bijzondere gelegenheden konden helemaal aan het slot van de dag nog speciale spektakelstukken komen. In het Boek van de Spelen valt de oogst op deze punten enigszins tegen. Slechts een tweetal epigrammen maakt gewag van duidelijke gevechten tussen gladiatoren, en daarbij gaat het dan nog vooral om de voortreffelijke, royale rol van de keizer.
Iedereen tevreden (20)
Er klonk geroep om Myrinus, maar ook Triumphus
bleek gewild. Dus wat gebaarde Caesar?
‘Beiden!’ Wat een vondst om zo die leuke strijd
te beslechten, wat een geniale keizer!
Bij de opening van het Colosseum in 80 vonden bij wijze van grand finale nog uitgebreide watershows plaats. Daartoe werd het amfitheater met water gevuld, waarna het publiek getrakteerd werd op heuse scheepsgevechten, waarschijnlijk compleet met manoeuvres, botsingen, man-tot-mangevechten, schipbreuken en verdrinkingen... Ook hiervan zijn bij Martialis enige sporen te vinden. In een drietal epigrammen worden de grote watershows geroemd. In een van de drie gedichten (26, r. 1-4) heet het:
Het hele oppervlak was vol van watemymfen,
heel dartel in een daverende show.
Een dreigende drietand was erbij, een hoekig anker,
roeispanen, schepen: alles leek even echt.
De beschrijving is enthousiast, maar gezien het bijzondere karakter van zulke waterevenementen is een drietal epigrammen hierover toch wel aan de magere kant. Dit gegeven kan worden gecombineerd met wat aan het begin van dit artikel werd betoogd over de omvang van de bundel. Mogelijk heeft | |
[pagina 587]
| |
het oorspronkelijk tweemaal zo dikke werk veel meer gedichten bevat over de waterballetten en scheepsgevechten, en zijn uitgerekend die gedeelten nu verloren. Te bewijzen valt dit natuurlijk niet, maar het zou veel verklaren. | |
LofDe eigenlijke hoofdpersoon in de bewaarde gedichten is zonder twijfel de keizer. Laten we aannemen: het gaat inderdaad om keizer Titus. In totaal wordt ‘Caesar’ maar liefst tweeëntwintigmaal genoemd in aansprekingen of verwijzingen. Er gaat haast geen gedicht voorbij zonder dat de lezers eraan worden herinnerd wie het allemaal op touw heeft gezet. De keizer is de grote bouwmeester van het amfitheater en de organisator van die fantastische, ongeëvenaarde, nog nooit vertoonde openingsspelen! Waar de dichter ook maar kansen ziet om hem te noemen of aan te spreken, om de keizer te verbinden aan de schildering van de shows, laat hij geen gelegenheid onbenut. Soms gaat het zo ver dat bijna de indruk kan ontstaan dat hij de keizer voor gek zet:
Eresaluut (17)
Dat een olifant u, keizer, nederig begroet
terwijl hij net een stier nog schrik aanjoeg,
dat is, gelooft u mij, geen kunstje op bevel:
ook hij voelt aan dat onze god present is.
Toch is deze bizarre loftuiting vermoedelijk evenzeer gemeend als alle andere. ‘Gemeend’ wil zeggen: de lof is serieus bedoeld als lof. Martialis zal uiteraard geen moment hebben geloofd dat de olifant een scherp ontwikkeld religieus besef had. De keizer heeft het allemaal ongetwijfeld prachtig gevonden. De gedachte is zelfs verleidelijk dat hij de dichter van al dit fraais op een of andere manier vorstelijk heeft beloond. Hij moet zich hebben gerealiseerd dat geslaagde gedichtjes meer eeuwigheidswaarde hebben dan eenmalige spelen of een uiteindelijk toch vergankelijk gebouw. In ieder geval kon het de reputatie van Titus zeker geen kwaad doen als ook mensen buiten Rome over zijn royale Spelen zouden lezen. Mogelijk heeft hij dan ook actief aan de verbreiding van de gedichten bijgedragen, door ze bijvoorbeeld op zijn kosten te laten vermenigvuldigen, of door speciale fondsen voor de dichter beschikbaar te stellen. Helaas ontbreekt voor deze boeiende hypothese elk bewijs. Er is nog geen kopie van de gedichten opgedoken uit een van de randgebieden | |
[pagina 588]
| |
van het Romeinse rijk en we kennen ze ook niet uit inscripties in steen uit het Colosseum zelf. Martialis zelf heeft intussen alleszins baat gehad bij het Boek van de Spelen. Zijn naam moet in een keer zijn gevestigd, ook al had hij de pech dat de bejubelde keizer Titus al in 81 overleed en werd opgevolgd door zijn broer Domitianus. Als Martialis dus in de keizerlijke gratie was gekomen, moest hij voor een deel opnieuw beginnen. Hoe dit ook zij, onder Domitianus kwam de stroom van epigrammenbundels op gang, waarmee hij zich definitief een plaats in de wereldliteratuur veroverde. Ongetwijfeld heeft hij die aspiratie reeds in zijn eersteling gehad. Een van de epigrammen over de scheepsgevechten (naumachieën) eindigt met de volgende regel: Hanc norint unam saecula naumachiam, ‘laten de eeuwen deze éne naumachie kennen’ (30,12). Er is duidelijk maar één manier waarop die eeuwen dat kunnen: door Martialis' werk te lezen. De dichter voorspelt hier voor zijn werk en zichzelf eeuwige roem, subtiel maar onmiskenbaar. Zijn boekje over dierengevechten en executies is dus heel wat ambitieuzer dan het op het eerste gezicht lijkt. |
|