Streven. Jaargang 70
(2003)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 331]
| |||||||||||||||
Leo van Bergen
| |||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||
hoofd observaties doen die hij anders nergens had kunnen doen’. De vele ervaringen die de artsen in de Eerste Wereldoorlog hadden opgedaan, vormden zijns inziens dan ook ‘de basis van het chirurgisch kunnen’Ga naar voetnoot[2] Ook na de Tweede Wereldoorlog werd er nog op gewezen dat het leger een fraaie mogelijkheid was om het geneeskundig vak te beoefenen. In het artikel ‘De Geestelijke Achtergrond der Militaire Geneeskunde’ wees de Nederlandse officier van gezondheid J.Th. Wilkens op de grote mate van bevrediging die de militair arts in het uitoefenen van zijn beroep kon vinden. Het werk was zeer veelzijdig, het omvatte zowel de preventieve, constructieve als curatieve zorg, en de arts werd, althans volgens Wilkens, gesteund door een organisatie die de gelegenheid bood al die facetten zo goed mogelijk uit te oefenen. Zelfs de Koude Oorlog bracht dergelijke geluiden voort. In het Nato-handboek over de medische verzorging tijdens een atoomoorlog, dat begin jaren zestig verscheen, staan immers de gedenkwaardige woorden dat, ofschoon zo'n oorlog ‘dan misschien [! LvB] ellende brengt’, deze in ieder geval de kennis over stralingsziekten enorm zal vergrotenGa naar voetnoot[3]. | |||||||||||||||
Is oorlog goed voor de geneeskunde?De vraag is: is oorlog inderdaad goed voor de geneeskunde? Het is niet aan mij om deze vraag per tak van deze discipline te behandelen. Natuurlijk heeft oorlog op bepaalde gebieden medische kennis opgeleverd, zeker een oorlog van enige duur en omvang zoals de beide wereldoorlogen. Natuurlijk hebben dergelijke oorlogen medische kennis opgeleverd, al was het maar omdat iedere menselijke activiteit kennis oplevert en omdat, zeker in de eeuw waarin die oorlogen zich hebben afgespeeld, elke periode van die lengte kennis heeft opgeleverd. Dit roept meteen al een van de problemen op die bij de vraag naar de relatie tussen oorlog en vooruitgang in de geneeskunde opkomen: is er inderdaad sprake van een directe relatie tussen een bepaalde oorlog en de tijdens die oorlog opgedane kennis, of zou die kennis ook zonder de strijd wel zijn opgedaan? Het hoeft ook niet te worden ontkend dat oorlog bepaalde medische kennis heeft opgeleverd, om deze relatie te problematiseren. Ik zal proberen aan te tonen dat bij deze relatie vraagtekens kunnen worden geplaatst. De subvragen zullen zich toespitsen op de vraag of de aannames met betrekking tot het verband tussen oorlog en bepaalde methoden en technieken kloppen; op de vraag wat de waarde is van een ontdekking in oorlogstijd voor andere tijden; en op de vraag of oorlog een juiste omgeving is voor het uitproberen en bestendigen van nieuwe methoden en technieken. Hoe zit het bijvoorbeeld met het in oorlogstijd | |||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||
gebruikte materiaal? En met de relatie tussen oorlog en de behandelde ziekten en verwondingen, oftewel: is de opgedane kennis wel van waarde in vredestijd? Hoe zat het met de instelling van de artsen in oorlogstijd? Waren zij wel uit op vergroting van medische kennis tot voorspoed van hun patiënten? Deze vragen zullen, hoop ik, te denken geven over de waarde van oorlogsgeneeskunde voor de civiele geneeskunde, maar ook voor andere oorlogen. Immers: omdat ziekten en verwondingen in tijd van oorlog gerelateerd zijn aan het soort oorlog dat wordt gevoerd - afhankelijk van bijvoorbeeld de stand van de bewapening, de gevolgde militaire strategie en tactiek, de geografische en klimatologische omstandigheden, de al dan niet gebruikte preventieve middelen, en, niet te vergeten, het maatschappelijk denken over leven en dood - beperkt dit als vanzelfsprekend de waarde van de in die oorlog opgedane kennis voor andere oorlogen, met een andere strategie, andere bewapening en gevoerd onder andere omstandigheden. Ik zal proberen op deze vragen een antwoord te formuleren voornamelijk aan de hand van de oorlog die het meest als ‘goed voor de geneeskunde’ naar voren is gehaald: de Grote Oorlog van 1914-1918. | |||||||||||||||
De relatie tussen geneeskundige vooruitgang in oorlogstijd en de oorlogTen eerste een vraag die al kort aan de orde is geweest: is de relatie tussen geneeskundige vooruitgang in oorlogstijd en die oorlog wel zo direct als wordt verondersteld? Zo wordt er vaak van uitgegaan dat de befaamde Esser-inlay (de ‘skin graft inlay technique’, een nieuwe methode voor huidtransplantatie) een direct resultaat is van het werk dat de Nederlander Johannes Esser in de Oostenrijks-Hongaarse hospitalen had verricht. En inderdaad: die inlay is voor het eerst uitgeprobeerd op oorlogsmismaakten. Maar er zijn geen redenen om te veronderstellen dat die inlay niet ook zou zijn uitgeprobeerd als Esser nooit met oorlogs-mismaakten, maar bijvoorbeeld alleen met verkeersslachtoffers te maken zou hebben gehad. Met andere woorden: is de uitvinding van de inlay niet meer toevallig aan de oorlogshospitalen rond Wenen en Boedapest gebonden, dan noodzakelijkerwijs? Is de inlay niet voor het eerst op oorlogsmismaakten uitgeprobeerd, omdat het nu eenmaal oorlog was, en Esser in een oorlogshospitaal werkte en niet ergens anders? | |||||||||||||||
De deugdelijkheid van de bewijzenWat ook moet worden nagegaan, is of de bewijzen die zijn aangevoerd voor de idee dat oorlog goed is voor de geneeskunde, deugdelijk zijn. Bij nader inzien blijken veel van de aan oorlogsdagen toegeschreven | |||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||
ontdekkingen al voordien te hebben bestaan. Zo ontdekte de Engelsman Lister in 1867 de antisepsis, een methode die in de oorlog van 18701871 niet eens veel toepassing vond. De industriële vervaardiging van penicilline was weliswaar mede een gevolg van de Tweede Wereldoorlog, maar de uitvinding had al in 1929 plaatsgehad. De algemene toepassing zou dus zonder de oorlog langzamer hebben plaatsgehad, maar zeker niet zijn uitgebleven, hetgeen daaruit moge blijken dat penicilline voor het eerst op grote schaal werd toegepast na een grote brand in een nachtclub in Boston, Massachusetts, eind 1942, die niets met de oorlog te maken had. Het succes daarbij leidde ertoe dat het middel ook aan militair geneeskundigen ter beschikking werd gesteld. | |||||||||||||||
De wetenschappelijke nadelen van massale toepassing in oorlogstijdBij die massale toepassing van penicilline kan bovendien worden opgemerkt dat de massaliteit van toepassingen in oorlogstijd, juist in oorlogstijd, het paradoxale gevolg heeft dat de werkzaamheid moeilijk kan worden nagegaan. De randvoorwaarden zijn te ongunstig, mogelijkheden tot observatie en uitwisseling van kennis - zelfs op nationaal, laat staan op internationaal niveau - beperkt, nazorg nagenoeg afwezig. Oorlogsgeneeskunde is geneeskunde voor de korte termijn. Dit maakt ook dat de enorme lijsten met data, die iedere oorlog weer oplevert, weliswaar historisch interessant kunnen zijn, maar medisch-wetenschappelijk een twijfelachtige status hebben. Niet voor niets schreef de Duitse hoogleraar psychiatrie Otto Binswanger in 1922 dat hij moeilijk iets zinnigs over de oorlogsneuroses van 1914-1918 kon zeggen. Niet omdat hij te weinig gegevens had, maar omdat hij te veel en te diverse gegevens had. | |||||||||||||||
De waarde van in oorlogstijd opgedane kennis voor andere tijdenOok kan men zich afvragen waarvoor de kennis opgedaan in een oorlog waarde heeft. Betwijfeld kan worden of de waarde van oorlogsgeneeskunde voor civiele geneeskunde in vredestijd zo groot is als vaak wordt beweerd. Daarvoor verschillen de civiele geneeskunde en de oorlogsgeneeskunde te zeer van karakter. De problemen die in oorlog om een oplossing schreeuwen, komen in vredestijd vaak niet voor. Neem het in de smerige loopgraven van de Eerste Wereldoorlog veelvuldig voorkomende gasgangreen. Pas aan het eind van de oorlog was deze vorm van infectie min of meer beteugeld, maar de arts die dacht met zijn kennis over gasgangreen een glanzende carrière tegemoet te gaan, kwam bedrogen uit. Het werd een nagenoeg onbekend verschijnsel, zoals het | |||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||
ook al vóór 1914 een nagenoeg onbekend verschijnsel was geweest in een civiel hospitaal. Ook voor een volgende oorlog kan echter de waarde van de opgedane kennis gering zijn. Neem opnieuw het al genoemde gasgangreen. In de bewegingsoorlog van 1939-1945 kwam het nauwelijks voor. Ook hier geldt natuurlijk dat de waarde van de kennis opgedaan in een oorlog voor de daaropvolgende tijd of een volgende oorlog niet volledig nul is. Er zijn altijd medische methoden en technieken aan te wijzen die zowel in vredestijd als in oorlogstijd van belang zijn. Desalniettemin zal ieder arts zich in oorlogsdagen voor problemen zien gesteld waarop zijn civiele opleiding en ziekenhuiskennis geen antwoord geven, zoals andersom de antwoorden die hij op die problemen vond, buiten die oorlog zelden of nooit hoeven te worden gegeven. | |||||||||||||||
Is oorlog een ‘bloedige leermeester’?Dit alles werpt al een vreemd licht op de gedachte dat oorlog de leermeester der chirurgie is, al moet gezegd dat het enorme aantal gewonden inderdaad de fantasie stimuleert, zij het niet zozeer in de richting van een betere, als wel van een snellere genezing. Veel gewonde soldaten hebben een been moeten missen dat bij minder tijdsdruk niet had hoeven te worden geamputeerd. De tijdsdruk die oorlog oplegt, is in vredestijd veel minder sterk. De noodzakelijke zoektocht naar alternatieven waarop als voordeel van oorlog wordt gewezen, is daardoor maar al te vaak niet bewandeld, en andere keren maar al te vaak snel afgebroken om op een bekende methode over te gaan. Het is dan ook zeer de vraag of chirurgen inderdaad volleerd uit de oorlog terugkwamen. Het lijdt geen twijfel dat van velen aanvankelijk de geneeskundige kennis, zeker wat oorlogsverwondingen betreft, te wensen over heeft gelaten, zoals die kennis en de verpleegkundige kwaliteiten tekort zullen hebben geschoten bij nagenoeg alle artsen en verpleegkundigen die naar het front trokken. De oorlogssituatie maakte het noodzakelijk de eisen omlaag te schroeven die aan de artsen en verpleegkundigen werden gesteld. Maar of die kennis daarna wezenlijk verbeterde, is de vraag. Daarvoor zijn immers scholing, nascholing en kennisuitwisseling nodig, en daarvoor waren in de oorlogsomstandigheden nauwelijks tijd en mogelijkheid. De meesten, en zeker zij die dicht bij het front werkzaam waren, zullen op zijn best trucs hebben geleerd om de meest voorkomende verwondingen snel te kunnen behandelen. Voor de vraag of dat de beste behandeling was, was geen tijd. Dit betekent dat oorlogsgeneeskunde, over het geheel bezien, en zeker in de nabijheid van de fronten, in wezen conservatieve geneeskunde is. | |||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||
Vooruitgang in de geneeskunde versus vooruitgang in de vernietigingDe laatste opmerking over ‘vooruitgang in de geneeskunde’ betreft de tegelijkertijd optredende vooruitgang in de wapentechniek. Deze laatste overtrof de eerste in ruime mate. Doordat als gevolg van de dienstplicht de legers een enorme omvang hadden gekregen, waren de aantallen gewonden dermate groot dat ondanks alle vooruitgang de medische hulp in feite elk antwoord schuldig bleef, en moest blijven. De Pool Ivan Bloch had aan het eind van de negentiende eeuw voorspeld dat het nagenoeg onmogelijk zou worden de gewonden substantiële medische hulp te verlenen, en de verpleegster Ellen La Motte bevestigde dit tijdens de oorlog: ‘De wetenschap van het genezen stond sprakeloos tegenover de wetenschap van het vernietigen’Ga naar voetnoot[4]. Hierdoor bleef, hoezeer hun aantal ook steeg, het aantal artsen en verpleegkundigen te klein, zowel voor de behandeling van lichamelijke als van psychische klachten. Bovendien werd dan misschien wel de strijd tegen oude doodsoorzaken gewonnen, ze werden afgelost door nieuwe. De vuile en onherbergzame omstandigheden van loopgraaf en slagveld leidden veelal tot infectie van wonden, terwijl antibiotica nog niet bestonden. Vervoer van de gewonden naar de hulpposten nam soms uren of zelfs dagen in beslag, en moest bovendien voorrang verlenen aan het vervoer van wapens en verse troepen. | |||||||||||||||
Het doel van de militaire geneeskundeMaar zelfs als al deze opmerkingen onterecht zouden zijn of weerlegd zouden kunnen worden, dan nog is het zo dat de idee dat oorlog de geneeskunde zou bevorderen, moet worden gezien als een rechtvaardiging achteraf van de deelname van medici aan de oorlog. De voornaamste taak van medici was immers niet het helpen van het individu, maar het versterken van de gevechtskracht van het leger. Zoals een militair arts kort na de Eerste Wereldoorlog zei: ‘als het opofferen van het leven van een van mijn patiënten het leger als geheel ten goede komt, zal ik niet aarzelen dat te doen’Ga naar voetnoot[5]. Dit kan men schandelijk vinden, maar is in feite normaal. Immers, een militair arts maakt onderdeel uit van de krijgsmacht en zal als ieder ander lid van die strijdmacht eerst aan het militaire doel moeten denken. Hieruit volgt dat de vraag ‘is oorlog goed voor de geneeskunde?’ meteen moet worden gevolgd door de desondanks vaak niet gestelde wedervraag ‘is geneeskunde soms ook goed voor de oorlog?’ Veel van tijdens oorlogstijd door medici uitgevoerd onderzoek en veel van de medische experimenten geschiedden in omstandigheden die abominabel waren, en op wonden die een arts slechts eenmaal in | |||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||
zijn leven zou zien. Maar ook afgezien van de omstandigheden is het niet vreemd dat medisch onderzoek en medische experimenten in oorlogstijd wetenschappelijk gezien weinig betekenis hebben. Onderzoek in oorlogstijd is immers toegepaste wetenschap in optima forma. Ze heeft niet tot doel de geneeskunde vooruit te helpen, maar heeft voornamelijk, en sommigen zullen zelfs zeggen alleen tot doel, de oorlogsinspanning te optimaliseren, het op peil houden van gevechtskracht en moreel van de krijgsmacht. Het militaire overheerste het medische, de geneeskundige zorg stond in het teken van de militaire noodzaak. Niet het individuele heil van de soldaat, maar dat van het nationale leger moest de artsen voor ogen staan en stond de artsen merendeels ook voor ogen. Het onderzoek door medici in tijd van oorlog is met andere woorden onderzoek voor de korte termijn, gericht op een verre van medisch doel, gericht ook niet op het individu maar op het veronderstelde heil van de natie. Een fraai voorbeeld is het gifgasonderzoek tijdens de Eerste Wereldoorlog. Natuurlijk waren artsen betrokken bij het ontwikkelen van gifgasmaskers, dat onderdeel van de gifgaswapenwedloop diende immers ter bescherming van de soldaat. Maar ook waren artsen betrokken bij het onderzoek naar de ontwikkeling van steeds krachtigere gassen; sterker: in ieder geval in Groot-Brittannië waren bij dat onderzoek meer artsen dan chemici betrokken. Medische kennis werd zo ingezet bij onderzoek dat diende om mensen zo veel mogelijk schade toe te brengen. Het doel van de geneeskundige zorg in oorlogstijd betekent dat nauwelijks kan worden ontkend dat het medisch werk de oorlog langer heeft doen duren. De medische hulp was immers niet alleen ondergeschikt aan de militaire noodzaak, ze was tevens onderdeel van de militaire noodzaak, ze was zelfs militair noodzakelijk. Als bedacht wordt dat van de miljoenen zieken en gewonden om en nabij negentig procent terugkeerde naar het front, dan moet de conclusie zijn dat, zelfs als dit niet de bedoeling van de artsen is geweest, de medische hulpverlening aanzienlijk heeft bijgedragen aan het in stand houden van de grootte en strijdkracht van de legers. Zo hebben veel slagen én langer kunnen duren, én ze konden met meer mensen worden gevoerd. Door dit oorlogsverlengende effect van het medische werk heeft de geneeskunde niet alleen mensenlevens gered, maar ook gekost. Kortom, niet de oorlog hielp de medische wetenschap vooruit, maar de medische wetenschap de oorlog. Het is vanwege dit oorlogsverlengende en -ondersteunende karakter van de geneeskunde dat tien jaar na de oorlog een Amerikaanse verpleegster haar Croix de Guerre terugstuurde, en dat twintig jaar na de oorlog de Britse arts John A. Ryle, hoogleraar te Cambridge, zich in het voorwoord van het boek The Doctor's View of War afvroeg of het geen goed idee zou zijn alle medische hulp aan oorlog en oorlogsvoorbereiding | |||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||
te staken. Zou dat uiteindelijk niet meer met de medische eed in overeenstemming zijn, dan wel die assistentie te verlenen? Het probleem hierbij is natuurlijk dat een militair arts niet één, maar twee heren dient. Er bestaat een onoplosbare tegenstelling tussen de medische taak mensenlevens te redden en de militaire taak een uit mensen bestaande vij-and fysiek te verslaan, mede door het opofferen van mensen die aan de eigen zijde vechten. Het moge duidelijk zijn dat de waarde van geneeskundige kennis die onder deze omstandigheden ontstaat, voor andere tijden en doeleinden niet moet worden overschat. | |||||||||||||||
Oorlog als experimenteerterreinNaast deze militaire taak van de militair geneeskundige, is er nog een tweede reden die aangeeft dat het positieve effect van oorlog op de geneeskunde een rechtvaardiging achteraf is voor de omarming van oorlog door veel medici. Die omarming geschiedde niet tegen wil en dank omdat oorlog een zegen zou blijken voor toekomstige patiënten, maar ook omdat oorlog in een behoefte voorzag. Een aantal jaren geleden verscheen het boek van de Duitse onderzoeker Peter-Ferdinand Koch, Menschenversuche: Deutsche Ärzte 1933-1945. Koch laat er weinig twijfel over bestaan, dat de zucht naar experimenten van artsen in het Derde Rijk niet zozeer voortkwam uit nazistische sympathieën, al waren er ook de nodige artsen die dergelijke sympathieën wel hadden. Waar de artsen de nazi's dankbaar voor waren, was vooral dat zij hun de mogelijkheid gaven experimenten die zij altijd al hadden willen uitvoeren, ook daadwerkelijk uit te voeren. Met andere woorden: hun handelen vloeide ook, en volgens Koch zelfs bovenal voort uit beroepsmatige belangstelling. Iets dergelijks gaat ook op voor het medische handelen in oorlogstijd, en zeker in de jaren 1914-1918. Harde, pijnlijke of gevaarlijke behandelingen konden in de burgermaatschappij slechts bij uiterste noodzaak worden toegepast. Zoals veel voorgaande oorlogen gaf ook de Eerste Wereldoorlog aan dergelijke behandelingen ruim baan. De Britse medisch-historicus Roger Cooter schreef hierover dat net als slaven, gevangenen, zeelui en wezen, soldaten van oudsher een makkelijke prooi vormdenGa naar voetnoot[6]. Ook daarom stuitte het primaat van het militaire boven het medische element binnen het militair medisch bedrijf niet op tegenstand van betekenis. Het slagveld bleek niet alleen achteraf een prima plek om medische ervaring op te doen, het werd al vooraf als zodanig bekeken. Het was een prima plek om middelen en methoden uit te proberen, om nieuwe technieken te ontwikkelen. Veel artsen zagen het oorlogshospitaal als een speelplaats zonder surveillerende leraren, waar experimenten die in normalere omstandigheden onaanvaardbaar waren, kon- | |||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||
den worden doorgevoerd. Er waren geen controleurs die op de ethische toelaatbaarheid van medische nieuwigheden toezagen. Zo schreef de Duitse psychiater Ferdinand Adalbert Kehrer in 1917 dat de oorlog eindelijk de mogelijkheid bood om op een groot aantal mensen al die methoden uit te proberen die daarvoor alleen de aantekenboekjes hadden gehaaldGa naar voetnoot[7]. Dit ontging zijn kritische, in 1933 door de SA vermoorde collega, de arts, filosoof, jood, socialist en pacifist Theodor Lessing allerminst. In een essay over zijn oorlogservaringen schreef hij dat die oorlog één groot natuurwetenschappelijk experiment was. Voor de politici, voor de militairen, én voor de artsen. ‘Waarover werd door de artsen in de verpleegruimtes gesproken? Over gewaagde operaties, nooit eerder vertoonde probeersels, nieuwe medicijnen, stoutmoedige fysiologische proeven. En wat was de mens en wat was de ziel? Materiaal.’Ga naar voetnoot[8] De oorlogsgeneeskunde blonk door de tijdsdruk, de vaak belabberde omstandigheden én door de wens tot experimenten, niet bepaald uit door een verfijnde manier van werken. Veel van de methoden waren hard en hardvochtig. Met name bij de geestelijk gewonden was dit een opzettelijke tactiek. Het zou hen banger maken voor het hospitaal dan voor het front, en zij zouden het in het vervolg wel uit hun hoofd laten een geestelijke verwonding te veinzen. De arts was dan ook menigmaal minder werkzaam als arts dan als politieagent, op zoek naar simulanten. Dat dit effect nog meer bij de militaire psychiaters aan de oppervlakte kwam dan bij hun somatische collega's, is verklaarbaar. Nog meer dan de vooral op zichtbare, lichamelijke ziekten en wonden gerichte artsen, moesten de psychiaters bewijzen dat zij uit het ware militaire hout gesneden waren, om enigszins door hun niet-medische militaire wapenbroeders te worden geaccepteerd. Dat deden zij onder meer door hun hospitaal nog radicaler in een kazerne om te vormen. Dril, disciplinering en bevelen vormden onlosmakelijke onderdelen van het therapeutisch instrumentarium van de gemiddelde militaire psychiater. Ook daarom zijn vragen te stellen bij het nut dat de in die psychiatrische kazernes gebruikte methodieken en oplossingen hadden voor de geestelijke gezondheidszorg in het algemeen. Steeds vaker wordt dan ook de mening verkondigd dat wat de psychiatrie betreft, de militaire geneeskunde meer aan de civiele, dan de civiele aan de militaire heeft te danken. Maar ook op de lichamelijk gewonden en de naar lichaam en geest nog ongeschonden soldaten werden van tijd tot tijd curatieve of preventieve behandelingsmethoden uitgeprobeerd die in normaler tijden de wenkbrauwen zouden doen fronsen, en die ook lang niet altijd een succes bleken. Vaak ook was er niet eens van behandeling sprake, maar gewoon van een test, die normaal zou zijn uitgeprobeerd op muizen of ratten, maar waarvoor in een oorlog mensen beschikbaar waren. Bij de | |||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||
voor het betreffende individu vaak desastreuze gevolgen werd niet al te veel stilgestaan. De overvloed aan doden tijdens de oorlog maakte ongevoelig voor een sterfgeval meer of minder. Ook dit geeft te denken over het nut dat oorlogsgeneeskunde heeft voor de geneeskunde in het algemeen. De in dergelijke omstandigheden uitgevoerde proeven zijn in vredesdagen niet herhaalbaar, en herhaalbaarheid van proeven is een van de basisvoorwaarden voor wetenschappelijke kennis. Veel van de hierboven gemaakte opmerkingen kunnen van toepassing worden verklaard op de veel bezongen plastische chirurgie tijdens de jaren 1914-1918. De Amerikaan Robert C. Hoffman schreef in zijn in 1940 verschenen, als waarschuwing tegen oorlog bedoelde I Remember the Last War: ‘Er waren veel goede chirurgen tijdens de oorlog, maar er waren anderen die er alleen maar een mogelijkheid in zagen experimenten uit te proberen, eigen theorieën, op ernstig gewonde soldaten - op mannen die niet meer de kracht hadden hiertegen te protesteren. Er werd veel achtenswaardig plastisch chirurgisch werk verricht, maar de meesten van hen zagen er als de operatie achter de rug was, niet beter uit dan het monster van Frankensteiri’Ga naar voetnoot[9]. Dit neemt niet weg dat zeker de patiënten met grove aangezichtsverwondingen alle reden hadden de plastisch chirurgen dankbaar te zijn. Hun gezichten zagen er na de vele operaties in het gros der gevallen ontegenzeglijk beter uit dan ervoor. Maar hierbij dient wel bedacht te worden dat ‘beter’ zich meer dan ooit een relatief begrip toonde. | |||||||||||||||
Wat is gezondheid?De laatste twee vragen die moeten worden gesteld, zijn definitiekwesties. Het begrip ‘gezondheid’ blijkt in een oorlogssituatie, en zeker tijdens de Eerste Wereldoorlog, waarin toch al bepaalde ideeën over de gezondheid van ras en volk bestonden, nogal af te wijken van wat daaronder tegenwoordig wordt verstaan, hetgeen enerzijds met de tijd en anderzijds met het gememoreerde doel van de militaire geneeskunde te maken heeft. Een voorbeeld is de extreem-rechtse hoogleraar Max von Gruber, een fervent aanhanger van de rassenhygiëne. In zijn ogen was het niet van belang dat ‘wij onvolmaakten’ voortleefden, maar ‘dat de Duitser zich verwezenlijkte, tevoorschijn kwam, zich bewees en voortleefde’. Oorlog was het probate middel om de gezondheid van het volk als geheel op een hoger plan te brengen. Weliswaar sneuvelden velen van de beste zonen van het vaderland, maar het geslagen gat zou kunnen worden opgevuld, als een weloverwogen voortplantingsprogramma zou worden ontwikkeld, uitgevoerd door de gezondste specimens van het Duitse volk. Ook kan gewezen worden op de geestverwante arts | |||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||
Schmidt-Gibichenfels, die er in 1912 al op had gewezen dat oorlog niet als vernietiger, maar als grote gezondmaker moest worden gezien. Von Gruber en Schmidt waren misschien extreme, maar geen uitzonderlijke gevallen. De ethiek waarin het heil van het geheel, de natie, het volk, centraal stond, werd algemeen aanvaard. En dat heil was afhankelijk van de overwinning. Dus was het niet alleen de militaire, maar ook de medische taak van de arts bij te dragen aan die overwinning. In deze optiek was er geen discrepantie tussen het militaire en het medische, maar voor ons onderwerp is het belangrijker op te merken dat vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de betekenis van een medische zorg gericht op een groot, mythisch geheel, voor een op het individu gerichte geneeskunde in vredestijd. | |||||||||||||||
Wat is vooruitgang?Ook zal bij de vraag naar de relatie tussen oorlog en vooruitgang in de geneeskunde moeten worden gevraagd wat ‘vooruitgang’ inhoudt. De relatie tussen arts en patiënt onderging in de jaren 1914-1918 een ‘Umwertung aller Werte’. Is in vredestijd, althans idealiter, de arts de vriend van de patiënt die zal proberen hem zo snel mogelijk van zijn kwalen te verlossen, door de in eerste instantie militaire taak van de officier van gezondheid betekende genezing in oorlogstijd terugkeer naar het front. Ten eerste stond ‘genezing’ gelijk aan ‘voldoende hersteld om weer te kunnen vechten’ en ten tweede werd deze terugkeer vaak niet gewenst. Verblijf in het hospitaal was niet een noodzakelijk kwaad, maar een bevrijding. Aanwijzingen hiervoor zijn het grote aantal zelfver-wondingen, het veelvuldig proberen een verwonding of ziekte erger voor te stellen, of pogingen een ziekte voor te wenden. Voor menig soldaat was de vooruitgang van de geneeskunde dus veeleer een achteruitgang. Bij deze ‘vooruitgang’ kan ook de vraag worden gesteld of de technische volleerdheid waar iemand als Sauerbruch op wees, alles is wat een arts in huis moet hebben. Dreigt niet het gevaar dat het in tijd van oorlog voortdurend overtreden van in vredesdagen aanvaarde medisch-ethische regels, effect zal hebben op de houding van die arts in de uitoefening van zijn vak in naoorlogse dagen? Dreigt niet het gevaar dat in oorlogstijd onvermijdelijke en in zekere zin ook noodzakelijke zaken als afstomping en relativering van sterven en dood, een in vredesdagen onacceptabele onverschilligheid tot gevolg zullen hebben? Met andere woorden: zelfs als de arts als een volleerd technicus uit de oorlog tevoorschijn komt, betekent dit dan ook dat hij een betere arts is geworden? | |||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||
SlotAfsluitend kan worden geconcludeerd dat tijdens een oorlog vrijwel alle randvoorwaarden ontbreken die doorgaans voor medisch wetenschappelijk onderzoek noodzakelijk worden geacht, zoals rust en tijd; de mogelijkheid tot het uitwisselen van gedachten, zeker op internationaal niveau; de aanwezigheid van controlegroepen; zicht op effecten op de lange termijn; en, niet in de laatste plaats, de mogelijkheid op controle en herhaling van de experimenten. Het zijn opmerkingen die bij de vraag naar de medische waarde van de experimenten van nazi-artsen bon ton zijn, maar die evenzeer voor de oorlogsgeneeskunde opgaan. De relatie tussen oorlog en vooruitgang in de geneeskunde is dan ook ten eerste in ieder geval niet zo eenduidig als ze op het eerste gezicht lijkt; en ten tweede lijkt de geneeskundige zorg in tijd van oorlog ook niet zo geschikt om voor vooruitgang in de geneeskunde in het algemeen te zorgen. | |||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||
|
|