| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Filosofisch meditatieboek
Jacques De Visscher leidt zijn overwegingen over Het symbolische verlangen - dat is meteen de titel van zijn boek - in met een boeiend commentaar op het fragment ‘Heimkehr’, uit een bundel van Kafka's nagelaten geschriften. De Visscher laat de lezer niet enkel stapsgewijs de kern van het fragment ontdekken, hij zet hem/haar ook op het spoor van wat ‘lezen’ betekent. Deze leesoefening zet zich af tegen een instrumenteel denken en maakt de optie van de auteur duidelijk: lezen is een interpreterend begrijpen dat niet vrijblijvend is.
Ricoeurs programmatische formule ‘het symbool geeft te denken’ geeft de oriëntatie van de basisgedachte van de auteur aan: dat het symbool te denken geeft (en dus genereus is) en dat het tot denken aanzet (en dus iets ter sprake brengt). Het Symbolische is dan ook een van de sleutelbegrippen van dit boek. De auteur maakt een onderscheid tussen het symbool en zin nebeelden, die componenten van het Symbolische zijn. In hun beeldvorming betrekken ze de mens in het betekenisweefsel van de werkelijkheid. Het Symbool zelf laat zich alleen via zijn zinnebeelden en metaforiek aanvoelen of in verhulde vormen zien.
Het Symbolische, of misschien beter, de verwerkelijkende symboliseringen die de auteur via de zinnebeelden van de woning, de seksualiteit en de thuiskomst bij de vader evoceert, bepalen de logica en het charisma van het verlangen. Wordt die logica genegeerd, verbroken of verwoest door een eigenmachtigheid die de transcendentie van het heilige verwerpt, dan verschraalt het symbolisch verlangen tot een architectonisch estheticisme, een ontluisterende en liefdeloze seksualiteit en een zich aanmatigende onsterfelijkheid. Deze verschraling is een ontheiliging, een atheïsme dat de onherbergzaamheid, de dierlijkheid en een perverse menswording predikt. Meteen is hier ook het tweede sleutelwoord van het boek gevallen: het ver- | |
| |
langen. In elke mens leeft het verlangen, ter bestemming te komen. Bestemming is dan niet een eindpunt, maar een rustpunt of oponthoud, - een moment waarop het denken uitkijkt naar het andere, dat het denken uit zichzelf niet meer kan verzinnen. De bestemming is het moment waarop de mens in aandachtige trouw duurzame gestalte wil geven aan zijn verlangen.
Bestemming behoort tot het wezen van het verlangen. In alledaagse gegevens en ervaringen - wonen en herbergen, uitnodigen en van iemand houden, heiligen en eren - zoekt de auteur sporen van het Symbolische. Hij wijst aan waar het verlangen leeft en hoe het tot zijn bestemming kan komen. Als gids brengt hij de lezer langs de paden van de alledaagsheid; hij exploreert alle uithoeken van onze samenleving en houdt zich op waar het betekenisvolle zich aandient. De immanente orde lijkt hem zwanger genoeg om niet alleen in het Gelaat een ultieme betekenis te zien, maar ook in Heideggers Geviert dat de wereld omspant. Het atheïsme dat onze samenleving onherbergzaam maakt, mag de auteur dan al scherp ontmaskerd hebben, mild en troostvol laat hij een aantrekkelijk Gelaat van de wereld zien. Een dergelijk filosoferen is een troostvolle meditatie.
□ Geert Faseur
Jacques De Visscher, Het symbolische verlangen. Over onze architectonische, erotisch-seksuele en godsdienstig-religieuze zinnebeelden, Klement, Kampen / Pelckmans, Kapellen, 2002, 174 blz., eur 17,50, ISBN 90-77070-19-2 (NL) / ISBN 90-289-3206-2 (B).
| |
Psychologie
Groeienderwijs
Je kleine spruit zien opgroeien is een fascinerende ervaring. De ontwikkeling van een kwetsbare baby die totaal afhankelijk is van zijn ouders tot een zelfstandig kind dat vrij kan bewegen, zijn eigen beslissingen neemt en ze kan uiten, blijft mensen verbazen. De eerste levensjaren wellicht nog meer dan de andere, omdat er dan het meest gebeurt. Vooral de taalontwikkeling is een wonderlijk gegeven. In de eerste drie levensjaren wordt de cruciale basis gelegd voor het verdere leven. Kort voor zijn derde verjaardag ontstaat er bij het kind een identiteitsbesef. Ontwikkelingspsychologen en pedagogen zijn het er al lang over eens dat een kind psychologisch wordt geboren in zijn eerste drie levensjaren. Groeienderwijs van Ewald Vervaet sluit daar uiteraard bij aan, maar het nieuwe aan dit boek is zijn interesse voor de leeftijd tussen anderhalf en drie jaar, die in andere boeken vaak minimaal wordt weergegeven. Met nieuw onderzoek komt hij zo tot een theorie die aansluit bij de Zwitserse psycholoog Jean Piaget, en de eerste drie levensjaren opdeelt in tien fasen.
Voor alle duidelijkheid: dit is geen boek voor bezorgde ouders die zich afvragen waarom hun kind weer elke nacht huilend wakker wordt, waarom het niet wil eten of vanwaar hun driftbuien komen. Dit boek spitst zich enkel toe op de verschillende aspecten van de psychologische ontwikkeling, zoals ruimte- en tijdsbesef, taalge- | |
| |
bruik, zelfervaring en sociale intelligentie. Het is dus geen opvoedkundig boek, maar het biedt wel een uitvoerig verslag van de onzichtbare processen die volop aan de gang zijn bij de schijnbaar passieve peuter. Passief is deze allesbehalve: Vervaet laat aan de hand van tastbare voorbeelden en eenvoudige proefjes uit zijn onderzoek duidelijk zien dat het kind constant in ontwikkeling is en nieuwe vaardigheden aanleert. Wat je een beetje mist bij de lectuur van de verschillende fases, komt wel aan bod in een afsluitend hoofdstuk dat een meer algemene leidraad schetst die ouders kunnen hanteren bij het opvoeden van hun kind. Vooral de passages over de zin/onzin van het verbieden vormen een welkome afwisseling en aanvulling bij het overwegend academische vertoog. Groeienderwijs blijft wat technisch, al hanteert de auteur een toegankelijke stijl, maar is zonder twijfel een wetenschappelijk verantwoorde studie waarmee ouders en opvoeders beter kunnen inspelen op de ontwikkeling van de jongste generatie.
□ Dimitri De Gruyter
Ewald Vervaet, Groeienderwijs. Psychologie van 0 tot 3, Ambo, Amsterdam, 2002, 238 blz., eur 17,90, ISBN 90-263-1764-6.
| |
Kerk en theologie
Jezuïetentraditie
Ontstaan rond de Parijse universiteit in de eerste helft van de zestiende eeuw, is de Sociëteit van Jezus vandaag wereldwijd geëngageerd in zo'n honderd universiteiten, en een kleine tweeduizend instellingen voor lager en middelbaar onderwijs. Nochtans was het niet de bedoeling van Ignatius van Loyola zijn beginnende orde in de richting van het onderwijs te loodsen. één jezuïet op vier werkt vandaag evenwel in die sector. Reeds vrij snel is Ignatius zelf tot het inzicht gekomen dat de combinatie van intellectueel apostolaat en onderwijs van de jeugd een bijzonder werkzame invulling was van het heel universele doel waarvoor hij de Sociëteit had gesticht: het helpen van de zielen.
De Facultés Universitaires Notre-Dame de ta Paix de Namur hebben tussen november 2000 en november 2001 een lezingencyclus georganiseerd waarin zes specialisten (vier jezuïeten en twee leken) verschillende aspecten van het engagement van de jezuïeten in het onderwijs, de spiritualiteit en de missionering hebben belicht. Dit boekje geeft de integrale tekst weer van de zes conferenties. Telkens opnieuw komen daarin de gerichtheid op het universele, de valorisering van de kennis, maar ook de voortdurende aandacht voor de zwakkeren als typisch ignatiaanse gevoeligheden ter sprake.
In zijn opstel plaatst Jean-Paul Laurent, s.j., directeur van het Brusselse Collège Saint-Michel, de huidige relevantie van de ignatiaanse onderwijstraditie in een interessant historisch perspectief. Hij argumenteert dat in de tweede helft van de zestiende eeuw de ignatiaanse bijdrage er voornamelijk in bestond dat een nieuw lichaam - een concrete pedagogische infrastructuur
| |
| |
- werd gecreëerd voor een bestaande geest - de ignatiaanse spiritualiteit. Evenwel, aan het begin van de eenentwintigste eeuw is het ‘lichaam’ over-ontwikkeld: het wordt moeilijk om binnen de wildgroei van de pedagogische en didactische instrumenten nog een coherente dynamiek, laat staan een duidelijk mensbeeld terug te vinden. Bovendien neemt de druk van het bedrijfsleven om de humaniora te instrumentaliseren toe. De rijke ignatiaanse antropologie en pedagogische intuïties kunnen vandaag echter als kompas dienen om een nieuwe geest en eenheid te geven aan een vormeloos geworden lichaam.
Deze vlot leesbare publicatie is een aanrader voor wie een duidelijker beeld wenst te krijgen van de levende traditie van de Sociëteit van jezus. En niet alleen wat haar engagement in het onderwijs betreft. Ook de eigenheid van de ignatiaanse spiritualiteit (Mark Rotsaert) komt ter sprake. Van zijn kant toont Nicolas Standaert in een analyse van de zeventiende-eeuwse missie in China aan dat we voor het vinden van antwoorden op de huidige uitdaging van een multiculturele en multireligieuze samenleving echt niet van niets af hoeven te beginnen.
□ Nikolaas Sintobin
François-Xavier Dumortier, Luce Giard, Jean-Paul Laurent, Antonella Romano, Mark Rotsaert, Nicolas Standaert, Tradition jésuite. Enseignement, spiritualité, mission, Éditions Lessius/Presses Universitaires de Namur, Brussel/Namen, 2002, 184 blz., eur 20,00, ISBN 2-87037-368-6.
| |
De uitleg van het oude testament
In 1997 kwam Ed Noort, hoogleraar Oude Testament te Groningen, met het voorstel een reeks boeken te publiceren over vragen die je in de theologie kunt verwachten en hoe de theoloog daarmee aan de slag gaat. Zo werd de reeks ‘Ontwerpen’ geboren, inleidingen in de theologie volgens moderne didactische beginselen. Als eerste deel verscheen in 2000 een volledig nieuwe bewerking van de klassieker De literatuur van Oud-Israël door Th.C. Vriezen en A.S. van der Woude, in feite door laatstgenoemde samengesteld en voorzien van een nieuwe titel: Oud-Israëlitische & Vroeg-Joodse literatuur (zie Streven 69, mei 2002, blz. 471-472).
Onlangs is deel 2 van de reeks verschenen. Het is een goed geschreven, gedegen werk over de diverse methoden die bij de uitleg van het Oude Testament (kunnen) worden gebruikt. Na een algemeen inleidend hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 (‘De werkplaats: traditie en ambacht’) het ambacht van professioneel bijbellezer voorgesteld. Het is een rondleiding in het atelier van de bijbelwetenschapper, een eerste kennismaking met teksten en instrumenten, erg mooi toegelicht aan de hand van de zegen van Aäron (Numeri 6: 22-27) en Psalm 67. In hoofdstuk 3 (‘De werkindeling’) leidt de auteur zijn lezers binnen in de wereld van de exegetische methoden, waarbij hij voortdurend voor- en nadelen van elke methode afweegt. Ook presenteert hij een duidelijk voorstel om een bepaalde volgorde aan te houden bij de stappen die men bij het analyseren van de teksten neemt. In hoofdstuk 4
| |
| |
(‘Werk in uitvoering’) wordt aan de hand van 1 Koningen 21- het verhaal van de wijngaard van Nabot - de volgorde van die verschillende stappen uitvoerig gedemonstreerd en besproken, en wordt ook beschreven hoe andere exegeten die stappen hebben gezet. Hoofdstuk 5 laat zien dat niet elke vorm van analyse steeds op dezelfde manier kan verlopen, maar dat elke tekstsoort (verhaal, profetisch twistgesprek, betogende tekst, psalm) een eigen aanpak vergt. Dit wordt toegelicht met behulp van Deuteronomium 4, Jesaja 46 en de Psalmen 67 en 93, die ook al eerder in het boek een rol speelden. Het slothoofdstuk vat de in dit boek gepresenteerde methodologie samen en geeft aan welke plaats de exegetische methoden binnen de theologie innemen.
Het boek bevat uitgebreide literatuurverwijzingen alsmede een lijst van geciteerde auteurs. Het is een uitstekende inleiding in het omvangrijke gebied van de exegetische methoden. Met deze publicatie geeft de auteur, die onlangs tot hoogleraar Oude Testament aan de Vrije Universiteit van Amsterdam is benoemd, een schitterend visitekaartje af. Voordien was hij aan dezelfde universiteit hoogleraar Bijbelwetenschappen en alfa-informatica, in het bijzonder de computergestuurde tekstanalyse.
□ Panc Beentjes
Eep Talstra, Oude en Nieuwe Lezers: Een inleiding in de methoden van uitleg van het Oude Testament (= Ontwerpen, deel II), Kok, Kampen, 2002, 320 blz., eur 29,90, ISBN 90-435-0502-1.
| |
Kunst
Wolfgang Laib
In zijn jeugd heeft de in 1950 geboren Duitse kunstenaar Wolfgang Laib met zijn familie heel wat plaatsen bezocht, onder meer het Assisi van de heilige Franciscus en Konya, in Turkije, waar zich het graf van de soefimysticus Rumi bevindt. Beide figuren zijn belangrijk geworden in de ontwikkeling van Laibs persoonlijkheid. Overigens is de hele familie in Turkije onder de indruk gekomen van de eenvoudige levensstijl van de dorpsbewoners, en neemt ze na de thuiskomst het besluit, alle meubels uit de woning - in een ongerept Zwabisch natuurgebied gelegen - te verwijderen, en voortaan op de grond te zitten, te eten en te slapen. Er volgen reizen naar het Nabije Oosten en naar India, waar zijn vader in 1970 een ontwikkelingsproject opstart. Al die tochten zijn voor Laibs latere artistieke praxis bepalend geweest.
In 1968 zoekt hij het kunstenaarsmilieu op, maar ontmoet er vooral typen die meer om de bohème dan om de kunst geven. Teleurgesteld geeft hij het plan om een opleiding aan de kunstacademie te volgen op, en gaat hij aan de universiteit geneeskunde studeren. Als hij eenmaal afgestudeerd is, zal hij het beroep van arts echter nooit uitoefenen: hij kiest voor het kunstenaarschap, op zijn manier, in een teruggetrokken bestaan. Zonder zich te haasten ontwikkelt hij een sobere, maar intense taal, die diep in de spirituele tradities van de mensheid is geworteld. Laib werkt alleen met na- | |
| |
tuurelementen (marmer, melk, stuifmeel, rijst, bijenwas,...), waarmee hij op rituele wijze omgaat. Melksteen bv. is de naam van sculpturen die uit een witmarmeren plaat bestaan, waarop de kunstenaar 's morgens melk uitgiet (die 's avonds weer moet worden weggespoeld). Het stuifmeel verzamelt Laib tijdens lange wandelingen in de natuur om zijn woning. Met behulp van een zeef spreidt hij het uit over de vloer, zodat een vlekkeloos helgeel vierkant ontstaat, of hij maakt er een serie van vijf minuscule hoopjes van, die hij ‘onbestijgbare bergen’ noemt. Rijst wordt in Indische offerschaaltjes gestrooid, die in een lange rij op de grond worden neergezet. Grote blokken uit bijenwas worden in een enge, gesloten ruimte opgestapeld, in de vorm van een trap of een doodlopende gang. Wie erin stapt, wordt niet allen door de beslotenheid van de naar binnen gekeerde ruimte zelf tot inkeer gebracht, zijn geest raakt bovendien door de indringende geur van de was in vervoering.
Als Laib tentoonstelt, plaatst hij maar één werk, soms van bescheiden afmetingen, per zaal. Maar zijn ‘sculpturen’ - is dit woord wel echt toepasselijk? - zijn dermate sterk dat één ervan volstaat om een grote ruimte te vullen. Zuiverheid, concentratie en meditatie, daar is het Laib om te doen. Het boek dat onder de titel Retrospektive - naar aanleiding van tentoonstellingen in de Verenigde Staten en in München - een overzicht biedt van zijn oeuvre, helpt de lezer om de genoemde kwaliteiten van zijn werken te proeven. De meeste reproducties staan in het midden van de rechterpagina, met een brede witte rand eromheen, terwijl de linkerbladzijde een groot wit blad is. Zo wordt de lezer vanzelf tot concentratie en beschouwing gebracht. De levensbeschrijving die achteraan in het boek is opgenomen, lees je in een adem uit. De twee opstellen die aan de reproducties voorafgaan, zijn van ongelijke kwaliteit. Het eerste, van Klaus Ottman, haalt er onnodig Husserl en Lacan bij om de kunstliefhebber in het pretentieloze werk van Laib in te leiden. Het tweede, van Margit Rowell, treft de juiste toon. Het plaatst Laibs pogingen in de geschiedenis van de spirituele zoektocht van westerse kunstenaars sinds de romantiek, en zijn interesse voor oosterse religies in de lijn van een reeds oude belangstelling van westerse denkers en schrijvers voor het Oosten.
Tot slot: de eerste illustratie van deze prachtige publicatie is niet een werk van Laib, maar een detail uit de Wonderbare Visvangst van Duccio. De tweede illustratie is een landschap van C.D. Friedrich. Die twee afbeeldingen zijn op zich al voldoende om de sfeer, de aard en de diepgang van Laibs werken aan te geven.
□ Jan Koenot
Klaus Ottmann (red.), Wolfgang Laib: Retrospektive, Hatje Cantz Verlag, OstfildemRuit, 2002, 204 blz., eur 49,80, ISBN 3-77570944 4.
| |
| |
| |
Literatuur
Het symposium van roland barthes
‘Een man verveelt zich op de weg naar Phalerus; hij ziet een andere man voor zich uit lopen, haalt hem in en vraagt of hij over het symposium van Agathon wil vertellen. Zo ontstaat de liefdestheorie: toevallig, uit verveling, uit de behoefte te praten of, zo u wilt, uit een roddelverhaal van drie kilometer lang.’ (blz. 179) Moet de auteur van deze zin, Roland Barthes (1915-1980), die aan die liefdestheorie een heel boek heeft gewijd, dan ook niet zelf een roddelaar zijn geweest? Maar daarvoor was hij wellicht te obsessioneel met taal bezig. Zijn geslaagde televisieoptreden in Bernard Pivots programma Apostrophes lag net aan de basis van Barthes' plotse populariteit, en Fragments d'un discours amoureux haalde meteen een grote oplage.
Het boek dateert al van 1977, en is al eerder vertaald door Maartje Luccioni (De taal der verliefden, Arbeiderspers, 1980). Nu is het opnieuw onder handen genomen door Dennis van den Broek voor uitgeverij IJzer. Uit de taal van een verliefde is de eigenzinnige interpretatie van een oudere literatuurwetenschapper die zich opnieuw tot de literatuur heeft bekeerd. De zestigjarige Barthes verlaat hier het pad van de zuivere theorieën (marxisme, semiologie, psychoanalyse en poststructuralisme) en onderzoekt op een meer persoonlijke manier ons spreken over de liefde. En dat is paradoxaal, want ‘datgene waarover ik iets wil weten (de liefde) is precies de materie die ik aanwend wanneer ik spreek (het verliefde spreken)’. Bijgevolg is ‘mijn enige hoop om achter het concept van de liefde te komen “via een omweg”: aan de hand van flitsen, formules, verrassende uitdrukkingen [...]’ (blz. 46) Daarmee is meteen de opzet van het boek verduidelijkt. Alles wat met de liefde te maken heeft, komt ter sprake: het wachten, de verrukking, de eenmaking, het alleen-zijn, de tederheid, het onevenwichtige, de jaloezie, het lichamelijke, je kunt het zo gek niet bedenken of Barthes wijdt er wel een cryptische, poëtische of verrassend heldere passsage aan. En het pad van de verliefden is bezaaid met hindernissen. ‘De wereld zit vol indiscrete buren, met wie ik de ander moet delen. Dat is nu juist de wereld: de verplichting om te delen.’ (blz. 131) Roland Barthes speelde graag met taal (niet voor niets heet een ander boekje van hem Het plezier van de tekst); de lezer moet wel gewillig aan dit spel deelnemen, of hij zal weinig plezier beleven aan Barthes' speelse verwoordingen, scherpe observaties of vreemde gedachtekronkels. Verwacht ook geen intieme ontboezemingen. Roland Barthes blijft een mysterieus personage over wiens
privé-leven weinig bekend is. Je moet al goed tussen de regels lezen om iets op te vangen van zijn intieme gevoelens voor een jongere man (X genaamd).
In deze tekstfragmenten laat Roland Barthes voor het eerst zijn academische stijl wat los en creëert hij een eigen poëtica, die spijtig genoeg nog te cerebraal overkomt. Nochtans maakte dit boek indertijd Barthes'
| |
| |
naam ook bekend bij een breder publiek. Pas met zijn laatste boek, Parijse avonden (dat postuum is verschenen) kun je zeggen dat hij zich heeft weten los te wringen uit het academische intellectuele discours. Bij momenten lijkt het boek gegroeid uit een dosereading van Goethes Lijden van de jonge Werther, dat een rode draad vormt door deze fragmenten. Toch laat zijn ironiserende stijl de tekst ademen en trekken de luchtige passages het thema van de liefde naar alle kanten open.
Als u ook nog verliefd kunt worden en uw partner houdt van literatuur, dan is dit ongetwijfeld een origineel Valentijnscadeau. In het andere geval speelt u maar best op veilig met die fles parfum.
□ Dimitri De Gruyter
Roland Barthes, Uit de taal van een verliefde, IJzer, Utrecht, 2002, 274 blz., eur 22,50, ISBN 90-74328-46-6.
| |
Een liefde in auschwitz
Een klein half jaar nadat hij haar voor het eerst had gezien, besluit Jerzy Bielecki, een Pools ‘politiek gevangene’ in Auschwitz, dat zij moeten proberen te ontsnappen uit het vernietigingskamp, wil de joodse Cyla Cybulska, op wie hij ondertussen verliefd was geworden, de nazi-gruwel overleven. Weer een klein half jaar later ontsnappen ze effectief uit het kamp. Het is ondertussen zomer 1944, de oorlog loopt op z'n einde, - een oorlog die Jerzy (‘Judek’) Bielecki bijna helemaal in het concentratiekamp heeft doorgebracht en weten te overleven.
Het is vooral die periode die in Een liefde in Auschwitz wordt verhaald. Het boek reconstrueert deze hallucinante episode uit het leven van Bielecki op een documentaireachtige wijze. Thilo Thielke, auteur van het boek en journalist bij Der Spiegel, werkte er vijf jaar aan. Dat hij erin geslaagd is een ingehouden, sobere, maar niettemin beklijvende reconstructie op papier te zetten wekt bewondering. Dat dit verre van evident is, werd in Streven reeds door Gie van den Berghe duidelijk gemaakt in zijn bijdrage over Mala Zimetbaum (1996, blz. 175). Zimetbaum was een joodse vrouw uit Antwerpen die ongeveer gelijktijdig en op soortgelijke wijze met haar geliefde, Edek Galinski, uit Auschwitz ontsnapte. In tegenstelling tot Bielicki en Cybulska werden ze echter opgepakt en in Auschwitz terechtgesteld. In het artikel geeft Van den Berghe aan dat reconstructies zoals die van het leven van Mala Zimetbaum vaak nog maar van verre met de realiteit te maken hebben. Mythevorming, overdrijving en ‘romantisering’ zijn vaak niet veraf. Hierdoor wordt evenwel noch aan de geschiedenis, noch aan het leven van deze mensen recht gedaan. Dat Thielke daar volgens mij veel beter in slaagt, is dus geen geringe prestatie.
Hoewel de titel doet vermoeden dat het boek de nadruk legt op de relatie tussen Jerzy en Cyla, is dat niet zo. Dat de gevoelens van Jerzy voor Cyla heel sterk moeten zijn geweest, blijkt uiteraard uit het feit dat hij bereid was voor haar zijn leven op te offeren. Bielicki schatte zijn kansen om te overleven zonder te vluchten in het voorjaar van 1944 vrij hoog in. Thielke ver- | |
| |
haalt hierover: ‘Jureks hoop het kamp te overleven blijft onaangetast. Hij is een “oude” gevangene, die in het concentratiekamp over veel contacten beschikt. Wat zijn gezondheid betreft, gaat het hem niet slecht en hij weet dat het nazi-rijk aan het afbrokkelen is’ (blz. 150). Tegelijkertijd beseft hij dat de situatie voor Cyla heel anders is: ‘[...] hij weet dat Cyla als jodin allang ter dood veroordeeld is’. De evolutie van Jerzy's gevoelens voor Cyla komen in het boek evenwel bijna niet ter sprake. Mogelijk is Thielke daarover weinig aan de weet gekomen. Wel lezen we dat Cyla hem opvalt in zijn eerste contact met een groep joodse meisjes die in het kamp graanzakken repareren. Zij is het eerste meisje dat ‘glimlacht en [hem een knipoogje geeft] sinds hij [...] gearresteerd werd. De eerste keer sinds vier jaar en vijf maanden’ (blz. 137). Het is een deel van een realiteit die binnen Auschwitz bijna onmogelijk lijkt.
In het boek van Thielke kon ik maar moeilijk de impact vatten van de liederen die de gevangen moesten zingen en waarvan enkele in het boek staan afgedrukt (bv. ‘In het kamp van Auswitch was ik weliswaar, Holladri, Holladro, zo menige maand, dag en jaar, [...], toch denk ik welgemoed en graag aan mijn geliefden ver weg van hier’, blz. 63). Toen ik onlangs The Pianist van Roman Polanski zag, greep een scène over een soortgelijk gebeuren in het getto van Warschau me evenwel meteen naar de keel: plots kon ik ook de betekenis ervan in het boek veel beter plaatsen. Merkwaardig hoe een film wel eens sneller en dieper op je netvlies inwerkt dan een boek.
Niettemin vermoed ik dat ik ook Een liefde in Auschwitz nog geruime tijd in mijn denken zal meedragen.
□ Johan Van der Auweraert
Thilo Thielke, Een liefde in Auschwitz, De Arbeiderspers, Amsterdam, 2002, 231 blz., eur 15,90, ISBN 90-295-4837-1.
| |
Geschiedenis
Nazi-sensatie
Kort na elkaar verschenen Hitlers beulen (2001) en Hitters vrouwen (2002), twee boeken waarin de bekende Duitse tv-coryfee Guido Knopp zijn succesvolle programma's over prominenten uit het Derde Rijk nog eens overdoet. Komen aan de beurt: Goebbels, Goring, Himmler, Hess, Speer, Donitz; Eva Braun, Magda Goebbels, Leni Riefenstahl, Winifred Wagner, Zarah Leander, Marlene Dietrich.
Het grote succes van dit type publicaties (als tv-reeks of als boek) bewijst dat het grote publiek smult van dit soort werk. Het lief en leed van de machtigen der aarde heeft de kansarmen altijd gefascineerd, en gekroonde hoofden lagen altijd goed in de markt. Maar Hitler en zijn trawanten droegen geen kroon, waren niet van adel, zijn al vrij lang van het toneel verdwenen. Dat ze blijven boeien, moet te maken hebben met het lugubere spektakel dat ze hebben aangericht, en het (lachwekkende? fascinerende? afstotende?) pathos van hun optreden; ze blijken veel meeslepender te zijn dan keurige de- | |
| |
mocratische politici. Wie interesseert zich voor de hobby's van Achille Vanacker, de eetgewoonten van Gaston Eyskens, het seksleven van Rika De Backer? Geen mens. Maar bij Goebbels en co. rollen de drukpersen, flikkert het scherm en rinkelt de kassa. Over het nazisme en wat het heeft aangericht zijn duizenden boeken verschenen, waarin eindeloos hetzelfde wordt herkauwd; het verschijnsel moet dan ook vooral als ruimer maatschappelijk fenomeen worden behandeld.
Gaat het hier om onschuldig volksvermaak? Natuurlijk niet. Knopp en de zijnen hebben ruim oog voor het mensonterende en het destructieve van het nazi-regime, wat resulteert in een sterk moraliserende inleiding en veel negatief commentaar. Maar toch domineert het anekdotische. Dat zondert de gebeurtenissen af van hun maatschappelijke en politieke context. Is het niet vertederend te horen dat veel nazi's dierenvrienden (en vaak vegetariërs) waren? Dat verschillende nazi-toppers scheve echtelijke schaatsen reden? Dat Magda Goebbels in haar jeugd verliefd was op een jood, en dat ze tussen het moment waarop ze haar zes kinderen doodde en zelfmoord pleegde, nog een patience legde? De indruk wordt gewekt dat het hier om ‘gewone’ mensen gaat met hun zwakheden en kwaliteiten; politiek lijkt daarbij secundair, hun bijdrage aan of medeplichtigheid bij de misdaden van het nazisme worden getrivialiseerd.
Een bijkomend aspect is de keuze van het onderwerp. Geschiedenis gaat over mensen; deze geschiedenis gaat over topfiguren en bevestigt het conservatieve beeld dat alles draait om de groten der aarde. In dit geval een dubbele vervalsing: enerzijds wilde het nazisme een ‘völkische’ beweging zijn die de massa centraal stelde (in casu: vooral in een militaire vorm), anderzijds ging het, meer dan welke andere beweging ook, uit van het Führerprincipe. De hier beschreven paladijnen zijn dan ook secundair - maar, als het fenomeen-Hitler commercieel is uitgemolken en het publiek meer wil, dan krijgt dat publiek wat het vraagt. En sensatie haalt daarbij ruim de bovenhand op nuancering: hoe komt men erbij een bekende tegenstandster van Hitler als Marlene Dietrich bij ‘Hitlers vrouwen’ onder te brengen? Het gezond verstand kan er niet bij, het commercieel verstand allicht des te beter.
Hebben Hitlers medestanders een gemeenschappelijk profiel? Het is Knopps verdienste dat hij deze gemeenschappelijke contouren overtuigend combineert. Eerst is er altijd een sterke emotieve geladenheid, die zich ent op het revanchistisch Duits-nationalistisch grievencomplex, en haar bevrijdende vervulling vindt in de figuur Hitler - de verlosser die in één machtige klap alle rancune, tweeslachtigheid en zinloosheid wegveegt, de onwrikbare bemiddelaar wordt op weg naar het stralende doel, en vooral het als destructief ervaren denken verbant: de bevrijding volgt automatisch uit het zich onvoorwaardelijk engageren. Leidde al dat idealistisch engagement overigens tot een betere politiek? De afloop is daarvan de beste ontkenning: geen regime heeft gepretendeerd zich zo sterk voor het vaderland in te zet- | |
| |
ten, maar geen regime heeft de Duitsers zoveel materiële en morele schade berokkend. Maar ook het in de boeken geschetste, toenmalige dagelijkse leven zit vol intriges, machtsspelletjes, winstbejag en opportunisme; het verschilt daarin absoluut niet van de door de nazi's zo gesmade democratische politiek, en werd daarin trouwens veel minder gehinderd door de politieke oppositie of kritische media. Beide boeken zijn dan ook indirect een pleidooi voor minder emotionele, minder spectaculaire, minder megalomane vormen van politiek. Ook al leiden onze brave, pragmatische, opportunistische politici tot onverschilligheid en verzuring - ze zijn in geen geval zo gevaarlijk als de nazi's.
Knopps boeken ontstaan in het verlengde van zijn tv-reeksen: het zijn boeken naar de film. Ze zijn in principe grondiger dan de (trouwens goed gedocumenteerde) uitzendingen, en werken ook met visuele elementen: veel foto's met commentaar, typografisch opvallende syntheses of commentaren per bladzijde (in Hitlers vrouwen), veel scherpe citaten. Is de overvloedige informatie ook correct? De toevallige vermelding van gebeurtenissen in België stemt wantrouwig. ‘Een Duits koeriersvliegtuig moest bij Mechelen een noodlanding maken’ (Hitlers beulen, blz. 112); het bekende incident vond in werkelijkheid plaats in het toemalige Mechelen-aan-de Maas. En Magda Goebbels kreeg ‘een streng katholieke opvoeding’ in ‘de kloosterschool Thild en Vilvoorde (bij Brussel) van de eerbiedwaardige zusters ursulinen’ (Hitlers vrouwen, blz. 80): hier wordt Tildonk bedoeld. En een macabere woordspeling die in het Nederlands helemaal verloren gaat, wordt ‘vertaald’ zonder enige verklaring (‘Arisch’ en ‘arisch’, blz. 91 in Hitlers beulen).
Deze boeken zijn vakkundiger geschreven dan de meeste andere vulgariserende publicaties van dit slag. Maar uiteindelijk spelen ze al te gemakkelijk in op de wensen van een publiek dat zich verheven acht boven de Vlaamse familiebladen en hun vedetten, maar daarvoor niet onderdoet in sensatiezucht. Dat daarbij een uiterst pervers regime wordt vermenselijkt en getrivialiseerd, maakt het geheel alleen maar bedenkelijker.
□ Jacques De Maere
Guido Knopp, e.a., Hitlers beulen, de Prom, Baarn, 2001, 352 blz., eur 12,50, ISBN 906801-823-X.
Guido Knopp, e.a., Hitters vrouwen, Uitgeverij Byblos, Amsterdam, 2002, eur 24,90, ISBN 90-5847-137-3.
| |
De Grote Oorlog
In Nederland is de belangstelling voor de Eerste Wereldoorlog de laatste jaren sterk toegenomen. Deze groeiende interesse heeft onder meer geleid tot de oprichting van de Stichting Studiecentrum Eerste Wereldoorlog. Deze stichting stelt zich enerzijds ten doel, de belangstelling voor de Eerste Wereldoorlog te stimuleren, en anderzijds de achterstand in kennis van deze toch zo belangrijke periode in de wereld-geschiedenis, die in vergelijking met de omringende landen in Nederland bestaat, enigermate in te lopen. Een
| |
| |
eerste tastbaar resultaat van de inspanningen van deze stichting is het onlangs verschenen, in samenwerking met uitgeverij Aspekt gepubliceerde boek De Grote Oorlog. Kroniek 1914-1918, aangekondigd als het eerste deel van wat dient uit te groeien tot een reeks.
De ondertitel van dit eerste deel luidt Essays over de Eerste Wereldoorlog, en geeft precies aan wat deze uitgave omvat: zeventien essays, van uiteenlopende lengte, over diverse aspecten van de Eerste Wereldoorlog. Aan de orde komen bijvoorbeeld de ineenstorting van het Duitse Keizerrijk in 1918, de inbeslagname van de Nederlandse koopvaardijvloot door de geallieerden, diplomatieke initiatieven van paus Benedictus XV, enzovoorts. Sommige van de bijdragen - bijvoorbeeld die over het lot van Duitse deserteurs in Nederland, of die over de medische hulpverlening tijdens de oorlog - zijn zonder meer lezenswaardig en leerzaam, maar andere zijn van minder niveau. Zo ontgaat mij de betekenis van het betoog van K. de Haas, over het stoomschip Noordam dat tijdens de oorlog twee keer op een mijn liep maar desondanks in de vaart bleef: wat de lezer met deze wetenschap aan moet, is niet duidelijk. En de vergelijking die F. Snapper maakt tussen Britse concentratiekampen tijdens de Boerenoorlog en Duitse vernietigingskampen in de Tweede Wereldoorlog (blz. 285) getuigt niet direct van veel onderscheidingsvermogen.
Jammer is bovendien dat het boek bepaald slordig is uitgegeven: het gebruik van hoofdletters en cursiveringen bij buitenlandse termen is niet consequent, soms worden de beide helften van een woord gescheiden door een spatie, en dergelijke meer. Het is prijzenswaardig dat het initiatief tot deze reeks is genomen. Als de redactie bij volgende delen wat strengere selectiecriteria kan hanteren bij het al dan niet aanvaarden van bijdragen, alsook kan toezien op meer zorgvuldigheid bij de productie van de publicatie, kan de reeks zeker gaan bijdragen aan het verwezenlijken van de doelen die de Stichting Studiecentrum Eerste Wereldoorlog zich stelt.
□ Herman Simissen
H. Andriessen (red.), De Grote Oorlog. Kroniek 1914-1918, Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2002, 372 blz., geillustreerd, eur 26,98, ISBN 90-5911-026-9.
| |
Evolutie en seksualiteit
De uitgeverij Nieuwezijds heeft de laatste jaren flink wat inspanningen geleverd om het gedachtegoed van Charles Darwin opnieuw toegankelijk te maken voor een Nederlandstalig publiek. Op korte tijd vervingen verzorgde en heldere edities van diens drie hoofdwerken de bestaande negentiende-eeuwse vertalingen. Na Het uitdrukken van emoties bij mens en dier (1872/1998) en Over het ontstaan van soorten (1859/2000) is er nu De afstamming van de mens en selectie in relatie tot sekse (1871). Hierin werkte Darwin zijn in Over het ontstaan van soorten geformuleerde besluit uit, dat ‘licht (zal) worden geworpen op het ontstaan van de mens en zijn geschiedenis’.
| |
| |
Terwijl hij in zijn eerste werk vooral het principe van evolutie door natuurlijke selectie (het overleven van de best aangepaste soorten) behandelde en nauwelijks over de mens sprak, is het volgende boek juist aan de mens gewijd. Darwin wachtte niet zonder reden twaalf jaar met de publicatie ervan. De in Over het ontstaan van soorten verkondigde idee dat soorten geleidelijk evolueren door een blind proces van variatie en selectie was in het Victoriaanse tijdperk al schokkend genoeg. Pas in 1871 achtte hij de tijd rijp om zijn tijdgenoten te confronteren met de ultieme consequenties van zijn theorie: dat ook de menselijke geest en emoties een biologische oorsprong hebben: ze zijn ontstaan uit overeenkomstige functies bij lagere soorten.
In het eerste deel van het boek toont hij, aan de hand van allerlei overeenkomsten in anatomie, mentale vermogens en gedrag, de evolutionaire verwantschap van de mens met andere zoogdieren aan. Het tweede deel legt zich toe op het principe van seksuele selectie (evolutie op basis van partnerkeuze). Darwin merkte dat de natuurlijke selectie vele secundaire seksuele kenmerken (bv. de staart van de pauw) niet kan verklaren. Die kenmerken verhogen de overlevingskansen immers niet; integendeel, ze kosten energie en trekken de aandacht van roofdieren. Ze leveren echter wel een voortplantingsvoordeel op: de wijfjes van vele soorten verkiezen te paren met de mooiste of indrukwekkendst geornamenteerde mannetjes. Vrouwelijke voorkeuren liggen zo aan de basis van de evolutie van lichamelijke en geestelijke verschillen tussen de seksen.
Dit principe van de vrouwelijke keuze viel niet in goede aarde bij zijn patriarchaal denkende tijdgenoten, temeer omdat Darwin er geen overtuigende verklaring voor kon bieden (‘de esthetische zin van vrouwtjes’). De theorie van de seksuele selectie raakte na zijn dood in het verdomhoekje, om er pas honderd jaar later weer uit op te duiken. De vrouwelijke keuze, weten we nu, is reëel in alle soorten waarbij het vrouwtje door eieren of door zwangerschap en zogen meer energie investeert in het nageslacht dan het mannetje. Door haar inherent grotere investering is zij kieskeuriger en geeft zij de voorkeur aan mannetjes die door hun grootte, symmetrie of spilzieke ornamenten tonen dat zij over goede genen beschikken, daarbij de concurrentie onder mannetjes aanwakkerend.
Vanwege de omvang van het origineel heeft de vertaler Ludo Hellemis besloten een aantal louter zoölogische hoofdstukken weg te laten. De nummering van de overblijvende 368 bladzijden verwijst naar de Engelse eerste editie. Darwins belezenheid, zijn ongehaaste stijl en de vele anekdotes maken van de uitstekende vertaling van dit historische werk uiterst aangename lectuur.
□ Griet Vandermassen
Charles Darwin, De afstamming van de mens en selectie in relatie tot sekse, vertaald door Ludo Hellemans, Nieuwezijds, Amsterdam, 2002, 368 blz., eur 29,90, ISBN 90-5712-1034.
|
|