| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Morele Wanorde
De Franse jezuïet en filosoof Paul Valadier bedoelt de titel van zijn jongste boek heel letterlijk: Morale en désordre betekent niet ‘morele verwarring’, maar ongeordende moraal, zoals men vroeger sprak van ongeordende neigingen. Want volgens Valadier is er wel degelijk een moraal in onze maatschappij aanwezig, maar het morele leven wordt niet meer volgens heldere beginselen op orde gebracht, en daardoor laat het collectieve bewustzijn zich aan mindere krachten onderwerpen: de dwang van de publieke opinie, die verkeerdelijk als de incarnatie van de wil van het volk en als norm voor het politiek beleid wordt beschouwd, de zogenaamde evolutie van de zeden en samenlevingsvormen, de ideologie van de vrijheid en het genot. Er heerst een ‘intellectueel terrorisme’ dat een politiek correct denken en spreken oplegt. Zo wordt wie uit antropologische of morele overwegingen een vraag m.b.t. homoseksualiteit uitspreekt, meteen van homofobie verdacht. Terwijl wetten de roeping hebben tussen ideaal en feitelijkheid te bemiddelen, wordt nu van de wetgever verwacht dat hij de maatschappelijke ontwikkelingen zonder meer volgt. In zijn betoog bespreekt Valadier talrijke voorbeelden, vaak uit het gebied van de medische ethiek. De heersende ideologie leidt tot paradoxale houdingen. Men is tegen het kapitalisme, zolang men maar van de voordelen ervan kan genieten. Men verwerpt het verdrukkende morele gezag van religieuze en ethische tradities, maar van de politieke overheid aanvaardt, en verwacht men zelfs, een verregaande regulering van alle domeinen van het bestaan, en een kordaat optreden tegen elke verstoring van de heersende consensus.
De huidige morele wanorde hangt samen met een gebrek aan ordentelijk denken. De theorieën van het einde van het humanisme en antropocentrisme en van de relativiteit van de culturen - met name bespreekt Valadier in dat verband de opvattingen van Sloterdijk, Singer en Rorty - hebben de metafysische fundering van de mensenrechten en van de idee van de- | |
| |
mocratie ondergraven. Er is geen waardehiërarchie meer om het gedrag van enkelingen en van culturen te beoordelen. De erfenis van Kant wordt in een subjectivistische en pragmatische interpretatie ontkracht. Mensen worden beschouwd als verstandige diertjes die hun eigen geluk proberen te organiseren en nauwelijks aangemoedigd worden om verder te kijken dan hun directe omgeving.
Valadier is geen cultuurpessimist. Zijn diagnose wil geen defaitisme verkondigen, maar de geesten veeleer wakker schudden, en tot ordening van het moreel leven oproepen. De ondertitel van zijn boek luidt dan ook ‘Un plaidoyer pour l'homme’ . De auteur herinnert aan de betekenis van het natuurrecht, als een wet die in de mens zelf geschreven staat - in het moreel gevoel en in de uitoefening van de praktische rede - en hem in staat stelt weerstand te bieden tegen elke onrechtmatige gang van zaken. Juist zijn vermogen tot morele keuzen, onafhankelijk van neigingen en voordelen, maakt de mens tot mens, nu niet minder dan vroeger. En de eerbied voor de mens als mens blijkt des te sterker, wanneer de menselijke waardigheid erkend wordt ook van die personen die naar de vigerende normen van succes, bevalligheid en gezondheid, elke schijn van menselijkheid ontberen.
Moraal wordt nu veelal als storend ervaren, omdat ze ingaat tegen de dwang van het sociaal conformisme, de pressiegroepen en de reclame. Valadier vermoedt voorts dat ‘de nieuwe obscurantisten van de liberale orde er baat bij hebben de godsdienst als volstrekt achterhaald af te schilderen, omdat die in feite de vijand van de heersende vanzelfsprekendheden is, en een van de weinige plekken waar zich thans vrije persoonlijkheden kunnen ontwikkelen, verankerd in eigen overtuigingen, en daardoor in staat om zich tegen de coryfeeën van de nieuwe ideologie te verzetten’. In de laatste bladzijden van het boek schetst Valadier in enkele rake trekken het fundament van het christelijk humanisme: Gods scheppende woord maakt van de mens een wezen van verlangen en vrijheid, dat Hij uit liefde er telkens opnieuw toe oproept op te staan uit de verstikkende nacht van onverschilligheid, vernietigingsdrang en dood.
Ik weet zeker dat sommige lezers zich aan een aantal uitspraken van dit boek zullen ergeren. Toch doet Valadier in dit vlot geschreven ‘pleidooi voor de mens’ precies wat je van een filosoof mag verwachten: hij stelt zijn tijdgenoten een paar lastige vragen, uit de overtuiging dat er in de mens meer zit dan hij zichzelf doorgaans in zijn luiheid wijsmaakt.
□ Jan Koenot
Paul Valadier, Morale en désordre. Un plaidoyer pour l'homme, Éditions du Seuil, Parijs, 2002, 218 blz., eur 18,00, ISBN 2-02-051177-0.
| |
Kerk en theologie
De Bijbel onder vuur
Begin 1997 werd een aantal colums van Maarten 't Hart die in 1992-1994 en 1996-1997 in NRC Handelsblad wa- | |
| |
ren verschenen, tezamen met bijna twee dozijn andere die hij niet had durven publiceren, gebundeld in het boek Wie God verlaat heeft niets te vrezen. De Schrift betwist. Dit boek heeft nu een vervolg gekregen. Dit keer zijn het er geen 45, maar heeft de auteur - met een knipoog naar de Heidelbergse catechismus - 52 kritische bijbeloverdenkingen opgenomen. Het zijn stuk voor stuk kostelijke kleine opstellen. Op onnavolgbare wijze weet 't Hart tegenstrijdigheden in bijbelteksten bloot te leggen, om vervolgens tot de conclusie te komen dat het betreffende bijbelverhaal niet echt gebeurd kan zijn en dat bijbellezers dus voortdurend voor de gek worden gehouden. Het feit echter dat 't Hart nogal vaak theologische auteurs en boektitels in zijn stukken noemt, wijst er mijns inziens op dat hij serieuzer met zulke problemen bezig is dan je zou denken. En van een taalvirtuoos als hij is, zou je inderdaad verwachten dat hij na het signaleren van het probleem vervolgens de nodige aandacht zou gaan schenken aan het literaire aspect van die bijbelverhalen. Een verhaal hoeft immers niet echt gebeurd te zijn om toch ‘waar’ te zijn.
Gelukkig laat Maarten 't Hart zelf ook wel eens een steek vallen. In een column over Abraham gebruikt hij het in 1975 verschenen werk van John Van Seeters, Abraham in History and Tradition (New Haven/Londen), voorwaar geen eenvoudige kost! De argumentatie m.b.t. Abraham verloopt bij 't Hart nogal komisch, aangezien hij het heeft over ‘de vroege tweede eeuw voor Christus’ (blz. 24), terwijl het origineel van Van Seeters spreekt over ‘het vroege tweede millennium voor Christus’ (blz. 114).
Wie tegen een stootje kan en zich niet al te veel ergert aan de wijze waarop 't Hart met de Bijbel, en in de laatste paar opstellen met rooms-katholieken omgaat, is ook deze tweede bundel een kostelijk boek.
□ Panc Beentjes
Maarten 't Hart, De bril van God. De Schrift betwist, deel II, De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 2002, 240 blz., eur 12,00, ISBN 90-295-2228-3.
| |
Psalmen 51-100
Het is altijd jammer wanneer auteurs door hun uitgeverij wordt gevraagd de omvang van hun manuscript binnen de perken te houden, terwijl zij zoveel te melden hebben. Dat is het geval met het onlangs verschenen tweede deel van het Psalmencommentaar van Frank-Lothar Hossfeld, hoogleraar Oude Testament in Bonn, en Erich Zenger, hoogleraar Oude Testament in Munster. Het eerste deel (1993) bevatte namelijk een nouveauté: naast de uitleg van elke psalm afzonderlijk introduceerden zij daarnaast ook een beschouwing over het verband van de betreffende psalm met de omringende psalmen en met het psalmboek als geheel. Dit aspect is in het tweede deel enigszins bekort, al blijft het rudimentair aanwezig. Wie zich voor de Psalmen 51-100 uitvoerig over die nieuwe aanpak wil laten voorlichten, zal hun recente publicatie in de meer wetenschappelijk georiënteerde nieuwe serie ‘Herders Theologischer Kom- | |
| |
mentar zum Alten Testament’ moeten raadplegen.
Wie dichter bij huis wil blijven, kan heel goed terecht bij Nico Tromp, emeritus hoogleraar Oude Testament in Utrecht, en in ons taalgebied dé autoriteit op het gebied van de Psalmen. Het voordeel van zijn commentaar is dat elke psalm opent met de door Tromp voor de herziene Willibrord-vertaling (1995) vervaardigde vertaling van de psalmen. Hossfeld en Zenger moesten uitgaan van de Einheitsübersetzung, zodat hun toelichting steevast opent met heel wat veranderingen en/of verbeteringen bij die oecumenische bijbelvertaling. Nog méér dan zijn beide Duitse collega's besteedt Tromp aandacht aan de opbouw van elke psalm. Zijn boek bevat ook speciale thematische paragrafen (‘notities’) waarvan hij er in dit tweede deel in totaal elf heeft opgenomen, o.a. over ‘klacht, aanklacht en overreding’, ‘de naam van God’, ‘strofen in bijbelse poëzie’, ‘het eeuwig leven’, ‘recht en wraak’. Bovendien verwijst Tromp geregeld naar andere publicaties van zijn hand, waar men dieper in de thematiek wordt binnengeleid. We hebben hier twee commentaren op dezelfde collectie psalmen die elkaar uitstekend aanvullen!
□ Panc Beentjes
F.L. Hossfeld & E. Zenger, Die Psalmen: Psalm 51-100 (= Die neue Echter Bibel: Kommentar zum Alten Testament mit der Einheitsübersetzung, Lieferung 40), Echter Verlag, Würzburg, 2002, blz. 319-530, eur 24,50, ISBN 3-429-02359-9.
Nico Tromp, Psalmen 51-100 (= Belichting van het bijbelboek), Katholieke Bijbelstichting, 's-Hertogenbosch, 2001, 269 blz., eur 16,50, ISBN 90-6173-893-8.
| |
Maatschappij
Levensbeëindiging
Na Nederland heeft onlangs ook België euthanasie gelegaliseerd. Aan de wettelijke regeling ging een langdurige discussie vooraf die vooral sinds de tweede helft van de jaren negentig zowel in de senaat als in de pers werd gevoerd. In het debat heeft het onderzoek ‘Handelwijzen van artsen rond het levenseinde van hun patiënten’ (van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, Vlaanderen) een grote rol gespeeld. Dit onderzoek werd opgestart in 1997 met een pilot-study in Hasselt, waarna de onderzoeksmethode in 1998-1999 werd toegepast in heel Vlaanderen. Als methode werd geopteerd voor een sterfgevallenonderzoek waarbij aan de artsen werd gevraagd te specificeren waarom zij welke beslissingen omtrent het levenseinde van hun patiënt hebben genomen, in die gevallen waar een ingrijpen met betrekking tot het levenseinde mogelijk was.
De publicatie van Deliens en Mortier verzamelt, presenteert en bespreekt de resultaten van dat onderzoek voor een Nederlandstalig publiek. Een vergelijking met de resultaten van een soortgelijk onderzoek in Nederland en in Australië ligt voor de hand. Tevens wordt er uitgebreid ingegaan op de methode van onder- | |
| |
zoek en op de gehanteerde begrippen. Om die redenen is het boek ongetwijfeld een referentiewerk voor al wie van ver of van dichtbij geconfronteerd wordt met de problematiek van de levensbeëindiging in Vlaanderen en daarbuiten.
De eigenlijke meerwaarde van het boek ligt m.i. elders: de auteurs hebben gekozen in hun bespreking van het onderzoek recht te doen aan de meerstemmigheid die in het euthanasiedebat geklonken heeft. Het is ongetwijfeld die pluralistische aanpak die het boek behoedt voor eenzijdigheden. Uit de bespreking van de auteurs blijkt dat cijfers niet zonder meer objectieve gegevens zijn, dat interpretaties van cijfers nauw samenhangen met wat in de onderzoeksvragen onvermeld werd gelaten, en dat snelle en algemene conclusies uit empirisch materiaal voortdurend het gevaar lopen onrecht te doen aan de complexiteit die eigen is aan de praktijk van de levens-beëindiging. Met andere woorden, alleen een benadering die de meerstemmigheid van het debat au sérieux neemt, brengt de eigenlijke ethische dimensie ervan aan het licht. Men mag hopen dat deze publicatie een aanzet is om het onderzoek verder te verfijnen en om alsnog de meerstemmigheid in de praktijk zelf, waar de arts ongetwijfeld de belangrijkste, maar zeker niet de enige actor is, aan bod te laten komen.
□ Arthur Cools
L. Deliens & F. Mortier (red.), Levensbeëindiging in Vlaanderen. Het Vlaamse onderzoek naar handelingen van artsen hij het levenseinde van hun patiénten, Academia Press, Gent, 2001, XI + 160 blz., eur 12,50, ISBN 90-3820324-1.
| |
Kunst
David Claerbout
David Claerbout, die na studies in Gent en Antwerpen in 1996 aan de Rijksacademie van Amsterdam is afgestudeerd, heeft ondertussen een consistent oeuvre opgebouwd dat alle aandacht verdient. Naar aanleiding van een overzichtstentoonstelling in Hannover in september 2002 - dat deze expositie ook niet ergens in Vlaanderen is gepresenteerd, kun je alleen maar betreuren - is een catalogus verschenen waarvan de sobere en stijlvolle opmaak helemaal met het werk van de kunstenaar overeenstemt.
Claerbouts video- en foto-installaties hebben een meditatief karakter. Ze wekken bij de toeschouwer een dankbaar besef van de aanwezigheid van dat stukje realiteit dat door de beelden wordt opgeroepen. Claerbout hanteert subtiele digitale manipulatietechnieken om oude foto's in videoprojecties opnieuw tot leven te brengen, door bv. beweging te suggereren in de takken van een boom of in de gelaatstrekken van geportretteerden. Andere videowerken laten minutenlang een landschap of mensen zien die nauwelijks verroeren. Elk anekdotisch of verhalend element wordt uitgeschakeld. Om een tegenwicht te bieden voor het thans alomtegenwoordige virtuele beeld, dat de zwaartekracht van de
| |
| |
stoffelijke werkelijkheid negeert, kiest Claerbout met opzet motieven als zonlicht, sneeuw, gutsende regen, mensen, of bomen (want ‘Bomen zijn werkelijk’, zoals Hans Andreus dichtte). De kunstenaar is er duidelijk om bekommerd het fotografische of gefilmde beeld opnieuw te laten spreken in een omgeving - onze zogenaamde beeldcultuur - waarin de flitsende stroom van niet meer te verwerken schermgegevens, op de computer en op de tv, de kracht van het beeld ondermijnen. De wezenlijke elementen waarop het medium fotografie en het medium film gebouwd zijn, weet Claerbout meesterlijk te bespelen: de factor licht, zonder welke geen beeld verschijnt, en de factor tijd, zonder welke er geen bewustzijn is.
In deze uitgave staat een beknopte, maar degelijke inleiding op Claerbouts werk, van de hand van Stephan Berg. Laurent Busine gaat in een lezenswaardige bijdrage op zoek naar de vogels in zijn beelden: je ziet er niet veel, ze zitten meestal ergens verscholen, maar ze zijn er wel! Opmerkelijk is dat deze publicatie, in tegenstelling tot de meeste monografieën, geen biografie bevat, noch een lijst van solo- en groepstentoonstellingen. Ook dat past bij het karakter van de kunstenaar, die niet, zoals andere tijdgenoten, de behoefte voelt om zijn eigen persoontje voortdurend in de kijker te plaatsen. Liever cijfert hij zichzelf weg om het werk vrij te laten spreken. Wel is in deze uitgave een gesprek opgenomen dat Lynn Cooke met hem per fax en email gevoerd heeft. Het voordeel van de gekozen ‘gesprekstechniek’ is dat je geen oppervlakkige uitwisseling krijgt met korte vragen en snelle antwoorden, maar enkele weloverwogen beschouwingen van Claerbout als antwoord op de waardevolle analyse van Lynn Cooke. Alle teksten van deze uitgave staan in drie talen te lezen (Duits, Engels, Nederlands).
De zorgvuldige compositie van Claerbouts werken heeft mij aan de foto's van Jeff Wall doen denken. Voorts is het boeiend vast te stellen dat zijn ingetogen en beschouwende werken, ver van het gangbare luidruchtige en sensationele gedoe, uiteindelijk een radicale maatschappijkritiek bevatten. Claerbout brengt beelden tot rust, om mensen te bewegen en te ‘bekeren’.
□ Jan Koenot
David Claerbout. Video works. Photographic installations. Sound installations. Drawings. 1996-2002 (catalogus van de tentoonstelling in de Kunstverein, Hannover, van 24 augustus tot 29 september 2002), uitgegeven door A Prior, Brussel, 2002, 134 blz., ISBN 90806774-4-2.
| |
Literatuur
Biografie van Menno Ter Braak
Menno ter Braak (1902-1940) heeft altijd het imago van een wat saaie intellectueel gehad. Vooral naast zijn avontuurlijker aangelegde vriend Eddy du Perron stak hij wat bleekjes af. Van lieverlede, maar zeer ten onrechte, is dat imago afgestraald op zijn werk. Ter Braaks publicaties zorgden in de jaren dertig immers meer dan eens voor ru- | |
| |
moer, en ook nu nog vormen ze boeiende lectuur. Uit het eerste deel van Léon Hanssens eigenzinnige biografie van de ‘Reinaert uit Eibergen’, zoals Ter Braak wel eens werd genoemd, blijkt dat hij ook een leven buiten de literatuur heeft gehad.
Hanssen besteedt erg veel aandacht aan Ter Braaks voorgeslacht. Hij laat daarbij niet na te wijzen op de zelfmoordenaars in de familie, die vooral van vaderszijde talrijk waren. Daarnaast plaatst de auteur Ter Braak tegenover de wereld van zijn moeder - ‘domineesland’, al blijkt het naderhand eerder om een haat-liefdeverhouding te gaan. Rond die polen - de zwijgzame, zwaarmoedige vader en de ondernemende, betuttelende moeder - is de hele biografie gebouwd. Hanssen heeft zich daardoor in een keurslijf gewrongen waarbij hij meer dan eens niet aan Hineininterpretierung kan ontsnappen. Bijvoorbeeld, wanneer de biograaf vaststelt dat Ter Braak ooit een stuk heeft geschreven over de moeder en grootmoeder van keizer Otto III (aan wie hij zijn proefschrift wijdde), heet het: ‘Ook hieruit blijkt weer hoe matriarchaal Ter Braak eigenlijk georiënteerd was!’ (blz. 311) Naar aanleiding van Ter Braaks bespreking van de Russische film De moeder roept Hanssen: ‘Voer voor psychologen!’ (blz. 355) als blijkt dat de recensent sympathie koestert voor het hoofdpersonage - de vader is nota bene een harteloze zuiplap! - en bovendien partij kiest voor de film en tegen een vertoningsverbod van de plaatselijke burgervader.
Op andere plaatsen waar Hanssen niet zo meteen een psychologische verklaring kan geven, zoekt hij zijn heil in een soort van predestinatiegeloof, zoals op blz. 462: ‘Dingen zijn gebeurd omdat ze moesten gebeuren’. Ter Braak was volgens Hanssen duidelijk voorbestemd om zelfmoord te plegen. Op blz. 57 stelt hij de zaken zelfs zo voor, dat de conclusie moet luiden ‘dat Ter Braak geen omineuzer naam had kunnen hebben, voornaam en achternaam’. Ja ja.
Hanssen heeft dus duidelijk gekozen voor een subjectieve benadering van de biografie. Dat is zijn goed recht en best wel een verademing na de vele feitenbiografieën die recentelijk het licht hebben gezien. Natuurlijk bevat Want alle verlies is winst ook genoeg nieuw feitenmateriaal: over Ter Braaks vriendschap met Dick Binnendijk, zijn mislukte verlovingen en zijn verhouding met een getrouwde vrouw. Jammer genoeg schiet de biograaf iets te vaak door in zijn drang om alles te verklaren. Feiten spreken immers vaak voor zichzelf. En zo gunt men de lezer ook nog wat.
Inmiddels ook het tweede deel, getiteld Sterven als een polemist, dat de periode na 1930 behandelt, verschenen. Om te weten hoe het afloopt, hoeft u het niet te lezen. Maar de bladzijden waarop Hanssen Ter Braaks laatste uren beschrijft, behoren wel tot de mooiste van het boek.
□ Manu van der Aa
Léon Hanssen, Want alle verlies is winst. Menno ter Braak 1902-1940. Deel één: 19021930, Uitgeverij Balans, Amsterdam, 2000, 556 blz., eur 38,57, ISBN 90-5018-527-4.
| |
| |
Léon Hanssen, Sterven als een polemist. Menno ter Braak 1902-1940. Deel twee: 1930-1940, Uitgeverij Balans, Amsterdam, 2001, 727 blz., eur 43,00, ISBN 90-5018-528-2.
| |
Hadewijch
Aan de lezers van Streven hoeft Frans Van Bladel niet voorgesteld te worden. Toch weten ze misschien niet allemaal dat hij in 1954 een vertaling van Hadewijchs Brieven publiceerde. Onlangs heeft hij deze draad weer opgenomen en een bloemlezing met teksten van Hadewijch vertaald. Deze publicatie, waarbij nu alle vier de genres van Hadewijchs oeuvre ruim aan bod komen, is bijzonder geslaagd, al vind ik de Rijmbrieven (meestal Mengeldichten genoemd) toch wat ondervertegenwoordigd. Frans Van Bladel vertaalt zoals hij dat altijd doet: eerlijk én mooi. Hij probeert zo goed mogelijk in levend, hedendaags Nederlands om te zetten wat Hadewijch bedoelt, en daar slaagt hij wonderwel in. Met de keuze die hij gemaakt heeft kan ik me goed verzoenen. Toch ontwijkt deze bloemlezing enigszins die dimensies van haar werk die momenteel vrij moeilijk liggen. Met name de grote nadruk op het lijden, een dimensie die trouwens bij alle Brabantse mystieke tijdgenoten van Hadewijch opvalt, blijft naar mijn gevoel onderbelicht. Afgezien daarvan beschikt de hedendaagse lezer die kennis wil maken met Hadewijch, hiermee over een mooie en waardevolle inleiding. Ze nodigt uit tot verdere lectuur. De uitgave is bovendien erg verzorgd. Bij de teksten zijn ook een tiental miniaturen uit de Rothschild-Canticles opgenomen. Het ontgaat me volledig wat de concrete band is van deze, weliswaar schitterende miniaturen, met de teksten van Hadewijch. De commentaar erop door Boris Todoroff heeft mij niets verduidelijkt. Deze miniaturen zijn dertiende-eeuws en mystiek-theologisch van aard, maar de lezer verwacht toch wel meer verheldering. Ten slotte is het zeker vermeldenswaard dat deze uitgave een cd bevat waarop Tine Ruysschaert een aantal teksten uit de bloemlezing vertelt. Dezelfde teksten brengt zij op haar nieuwe tournee door Vlaanderen en Nederland. Wie vroeger de opvoering door de Internationale Nieuwe
Scène over Hadewijch zag, zal verrast zijn. Wat Tine Ruysschaert brengt is veel indringender en laat de toeschouwer veel intenser kennismaken met de echte Hadewijch. Door de uiterste soberheid van de voorstelling - alléén Hadewijch komt aan het woord, de weinige momenteel gekende melodieën van haar liederen incluis - en de betovering die uitgaat van de geraffineerde herhalingen in Hadewijchs werk, begint de toeschouwer iets te vermoeden van dit weergaloze begin van onze dertiende-eeuwse mystieke literatuur.
□ Rob Faesen
Frans Van Bladel, Hadewijch. Die minne es al, Davidsfonds, Leuven, 2002, 144 blz., met cd, eur 24,95, ISBN 90-6306-458-6.
| |
| |
| |
Geschiedenis
De jeep in Nederland
Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog had Nederland - vanzelfsprekend onder veel meer! - te kampen met een groot tekort aan vervoermiddelen, terwijl die bij de wederopbouw van het land juist zo hard nodig waren. Geprobeerd werd in deze leemte te voorzien door de aankoop van grote hoeveelheden legervoertuigen van de geallieerde troepen, die na afloop van de vijandelijkheden in de bevrijde gebieden ter beschikking kwamen. Op deze manier werd ook de jeep in Nederland geïntroduceerd - een voertuig dat veelgevraagd was, omdat het voor de meest uiteenlopende doelen geschikt was, dan wel kon worden gemaakt.
In het boek De jeep in Nederland beschrijft J.W. Hoogendoorn de introductie en het gebruik van de jeep in Nederland in met name de eerste naoorlogse jaren. De jeep werd ingezet in diverse sectoren van het maatschappelijk leven: uiteraard in het leger - de auteur gaat in dit verband ook uitgebreid in op het gebruik dat in Nederlands-Indië van dit voertuig werd gemaakt -, maar ook door politie en brandweer, als ambulance of als tractor in de landbouw, als bestelwagen en zelfs als locomotief. Hoogendoorn heeft daarbij ruime aandacht voor de brede cultuurhistorische context van de introductie van de jeep in Nederland. Juist daarom is dit boek niet alleen interessant voor degenen met een specialistische belangstelling voor de geschiedenis van militaire voertuigen, maar ook voor lezers met een meer algemene interesse in de naoorlogse tijd. De schrijver heeft daarbij oog voor sprekende details: zo laat hij zien hoe Sinterklaas - met zijn gevolg - op 1 december 1945 zijn intrede in Amsterdam niet te paard deed, maar in een Canadese legerjeep! Zo ook verwijst hij naar het populaire liedje Trees heeft een Canadees, gezongen door Albert de Booij, met daarin de regel ‘Samen in de “Jeep” en dan vol gas’, en naar het liedje De Jeep van Jansen van Toon Hermans. Die brede cultuurhistorische aanpak, in combinatie met een overvloedige hoeveelheid uiteenlopende illustraties - uiteraard veel foto's van jeeps, maar ook advertenties, reclamefolders, platenhoezen, enz. - maakt De jeep in Nederland tot een even geslaagde als aantrekkelijke uitgave.
□ Herman Simissen
J.W. Hoogendoorn, De jeep in Nederland. Verkrijging en gebruik in de jaren van wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog, Europese Bibliotheek, Zaltbommel, 2002, 199 blz., geïllustreerd, eur 29,95, ISBN 90-288-3527-X.
|
|