| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Het libertinisme volgens Onfray
De Franse filosoof Michel Onfray (o1958) heeft zich bewust afzijdig gehouden van het academisch milieu. Hij geeft les aan een technische school (in Frankrijk is wijsbegeerte een vast onderdeel van elk schoolcurriculum) en publiceert aan de lopende band werken die stuk voor stuk gestalte geven aan het thema waarmee zijn persoon ondertussen vervlochten is geraakt: het hedonisme. En met succes, want bij onze zuiderburen is Onfray een van de meest gelezen filosofen (de kunst van het genieten is dan ook een heel eigentijds en trendy gegeven). Daar verscheen onlangs het derde deel van zijn hedonistisch dagboek, terwijl het eerste deel ervan pas in Nederlandse vertaling in de verzorgde reeks ‘Privé-domein’ is verschenen. Ik moet toegeven dat ik me heb laten verleiden door de titel, Vulkanisch Verlangen, en dat ik met jongensachtige nieuwsgierigheid en ongeduld ben beginnen te lezen.
Het geduld van de lezer wordt wel wat op de proef gesteld. Zo volgt er pas na honderdvijftig bladzijden een eerste expliciete uiteenzetting over de libertijnse levenswijze die het eigenlijke thema is van dit boek. Bovendien mocht het autobiografisch gehalte hoger liggen. Ik dacht niet meteen aan de recente ontboezemingen van de libertijnse Catherine Millet, maar geef toe: de term ‘hedonistisch dagboek’ wekt andere verwachtingen. Hier lees je een serie essays die elk een andere invalshoek bieden op het thema van het libertinisme; sommige ervan hebben wel een autobiografische inslag, maar de meeste handelen over andere auteurs en filosofen. Vaak zijn dat bekende namen (Baudelaire, Bataille, Casanova, Cyrano de Bergerac, Sade, Descartes, Diogenes, Foucault, Kant, en vooral Nietzsche), en soms onverwacht interessante ontmoetingen, zoals de mij voorheen onbekende Pascal Quignard. Anderzijds kun je poneren dat je al deze essays wel moet lezen voordat je een goed begrip krijgt van het libertinisme van Onfray zelf, die duidelijk maakt dat er verschillende vormen van zijn. Als je tussen de regels leest, begin je te
| |
| |
beseffen hoe groot de ruimte is die Onfray belicht. Als hij bijvoorbeeld sporen van Pessoa zoekt in het Lissabon van nu, dan heeft hij ook oog voor de kleurenpracht en de lichtinval. Hij snuift de zeegeur op en geniet van een koele lentebries. Ergens voel je dat Onfray zijn zintuigen heeft geoefend. Hij is aandachtiger en doet meer gewaarwordingen op dan de gemiddelde toerist. Juist dat maakt zijn gevoelsleven ook rijker, genuanceerder. Daarom kan hij ook zo lyrisch zijn over de ‘odor di femmina’ (vrouwengeur) die Don Giovanni opsnuift. Onfrays hedonisme is geen oppervlakkige, maar wel een doorleefde vorm van genieten, waarin bovendien plaats is voor de ander. Daarom lijkt mij de vaak gehoorde kritiek dat Onfray slechts een nihilistische cultuurvisie en een solipsistisch mensbeeld aanbiedt, onterecht. Zijn ironisch pleidooi voor een socratische manier van lesgeven (‘Socrates in het slachthuis’) geeft blijk van een geëngageerde levensvisie. En met socratisch bedoel ik dan vooral dat hij het vuur in de toehoorder aanwakkert, dat hij zijn leerlingen inspireert en hen aanspoort te leven. En van zo'n meester wil ik graag een leerling zijn.
□ Dimitri De Gruyter
Michel Onfray, Vulkanisch verlangen. Hedonistisch dagboek, De Arbeiderspers, Amsterdam, 2001 (= Privé-domein, nr. 244), 478 blz., € 31,70, ISBN 90-295-3631-4.
| |
Kerk en theologie
Jesus Sirach
Het boek Jesus Sirach (ook wel Ecclesiasticus genoemd), dat men alleen in rooms-katholieke bijbeluitgaven als een volwaardig canoniek geschrift aantreft, is het enige boek binnen het Oude Testament waarin de auteur zichzelf met name noemt. Het geschrift is omstreeks 180 v. Chr. in Jeruzalem ontstaan, in een tijd waarin Israël onder druk van de Seleucidische (Syrische) overheersing meer en meer onder hellenistische invloed kwam te staan. In het boek Jesus Sirach kan men heel duidelijk aanwijzen hoe de auteur continu bezig is de waarde van de oude geloofstradities van Israël te vergelijken met hellenistische opvattingen, om aldus te ‘bewijzen’ dat het overgeleverde geloof van de vaderen veel beter is dan al dat nieuwe gedoe. Het boek werd oorspronkelijk in het Hebreeuws geschreven, maar omdat het nooit in de Hebreeuwse Bijbel werd opgenomen, heeft uiteindelijk de Griekse vertaling ervan - vervaardigd door de kleinzoon van Jesus Sirach - een plaats gekregen in de rooms-katholieke Bijbel. Inmiddels zijn tussen 1896 en 1982 in totaal negen Hebreeuwse handschriften met steeds gedeelten van het geschrift teruggevonden, waardoor thans ca. 65% van de oorspronkelijke tekst voorhanden is.
De oudtestamenticus Schreiner, emeritus hoogleraar van Würzburg, heeft een helder commentaar op dit intrigerende bijbelboek geschreven. Als basis gebruikt hij de Einheitsübersetzung die hij, waar nodig, corrigeert op basis van de teruggevonden Hebreeuwse teksten. De Griekse tekst is immers de door de kerk erkende versie.
Het zal nog wel geruime tijd duren, voordat er in ons taalgebied een voor het grote publiek bestemd commentaar op het boek Jesus Sirach voorhanden zal zijn. Tot dat moment lijkt dit onlangs verschenen deel op de hoofdstukken 1-24 van het wijsheidsgeschrift een welkome publicatie.
□ Panc Beentjes
| |
| |
J. Schreiner, Jesus Sirach 1-24, Echter Verlag, Würzburg, 2002 (= Die Neue Echter Bibel, Kommentar zum Alten Testament mit der Einheitsübersetzung, Lieferung 38), 136 blz., € 17,40, ISBN 3-429-02355-6.
| |
Illustraties uit zes joodse Haggadahandschriften
Binnen de joodse gemeenschap is de Haggada (letterlijk ‘vertelling’) een van de meest populaire en geliefde boeken. Het bevat de orde van dienst (Seder) van het Pesachfeest, het verhaal over de bevrijding van Israël uit de slavernij van Egypte. Uit de prachtige collectie middeleeuwse handschriften van The British Library zijn de mooiste, of meest toepasselijke illustraties, van zes beroemde veertiende- en vijftiende-eeuwse Haggadamanuscripten uitgekozen om de integrale tekst van de Pesachliturgie te begeleiden en uit te leggen. Op die wijze is een prachtig boek ontstaan. Op elke pagina vindt men niet alleen de Hebreeuwse tekst van het Pesachritueel, vergezeld van een integrale vertaling ervan in het Nederlands, maar ook een aantal schitterende illustraties uit beroemde middeleeuwse Haggadahandschriften. Zowel de manuscripten als de afzonderlijke illustraties worden in een aparte bijlage van commentaar voorzien. Bovendien is er een inleiding van Rabbi Michael Shire, docent aan de University of London en aan het vermaarde Leo Baeck College aldaar.
De Nederlandse uitgave, die een bewerking is van de oorspronkelijk Engelse editie uit 1998, kent een paar kleine onvolkomenheden. Zo is de rubriek met de beroemde kindervragen getooid met het opschrift ‘De vijf vragen’, terwijl het Hebreeuwse opschrift uitdrukkelijk over ‘vier vragen’ spreekt (blz. 14). Hoewel het in feite om vijf vragen handelt, hadden de vertalers toch de brontekst moeten aanhouden. De passage die getooid is met het opschrift ‘Een zwervende Arameeër’ (blz. 20) had natuurlijk een verwijzing naar Deuteronomium 26:5-8 moeten bevatten; het is namelijk een letterlijk citaat van die bijbeltekst. Maar het is en blijft een schitterend werk dat als geschenk zeer in de smaak zal vallen.
□ Panc Beentjes
De versierde Haggada, met middeleeuwse afbeeldingen uit de Haggada-collectie van The British Library, bewerkt en van commentaar voorzien door Rabbi Dr. Michael Shire, Ten Have, Baarn/Kampen, 2000, 62 blz., € 16,75, ISBN 90-259-5183-X.
| |
Maatschappij
Getuigenissen uit de illegaliteit
Voices front the Shadows is in zijn beperkt opzet eigenlijk een ambitieus boek. In nog geen vijftig bladzijden wil het een beeld schetsen van waarom mensen vluchten, hoe mensen vluchten, hoe ze in de illegaliteit terechtkomen, hoe ze in die situatie uitgebuit (kunnen) worden, hoe hun rechten ingeperkt worden en hoe regularisatiecampagnes hun opnieuw een toekomst kunnen geven. Het doet dat niet via theorieën of analyses over ‘push- en pullfactoren’, globalisering, ongelijke verdeling van rijkdom en kansen, verrechtsing van de westerse samenleving, enz., maar wel via getuigenissen van mannen en vrouwen die in Europa in de illegaliteit zijn beland. Die getuigenissen werden opgetekend via een aantal christelijk geïnspireerde organisaties die dagelijks met deze mensen werken.
Slaagt het boek in zijn opzet? Niet helemaal. Het sterkst zijn de hoofd- | |
| |
stukken over wat deze mensen meemaken in het Europese land waar ze terechtkomen: de getuigenissen over uitbuiting, uitsluiting van basisrechten en slechte behandeling (in een aantal gevallen kun je gerust van ‘mishandeling’ spreken), ook door overheidsinstanties en ambtenaren, zijn ronduit schokkend. Bv. het verhaal van een Rwandese asielzoeker in Duitsland, die verbleef in een centrum dat aangevallen werd door skinheads. Na meerdere aanvallen stelden de asielzoekers voor de autoriteiten een rapport samen, waarin ze hun angst uitdrukten en de politie om beschermende maatregelen verzochten. Over het bezoek van de politie lezen we: ‘They informed us that they did not have the resources to protect us and made the ridiculous suggestion that we should arrest the attacking skinheads and bring them ourselves to the police station. To me all of this seemed a kind of torture...’ In Duitsland hebben asielzoekers slechts een beperkte bewegingsvrijheid - zij mogen zich niet zomaar naar een andere stad begeven. De man in kwestie zakte psychologisch in elkaar. Zijn asielaanvraag werd bovendien ‘bevroren’ omdat de situatie in Rwanda ‘te onduidelijk was’, waardoor hij nog lang in het centrum zou moeten verblijven. Een aanvraag om overgeplaatst te worden naar een andere stad, geschraagd door doktersattesten, werd geweigerd. Hij vertrok toch en werd zo een ‘illegaal’ in hetzelfde land, enkele steden verder...
Het hoofdstuk over de redenen waarom mensen vluchten, slaagt er veel minder in te beklijven - daarvoor zijn de getuigenissen te kort en blijven ze te veel in stereotypen hangen. Waarschijnlijk ligt dat niet aan de mensen die getuigden of aan de redenen waarom ze gevlucht zijn - het zegt veeleer iets over de moeilijkheid voor een Europese hulpverlener, die de leefsituatie ter plekke nauwelijks kent, om zo'n getuigenis goed op te tekenen.
De voornaamste beperking van het boek ligt evenwel niet in de inhoud, maar is inherent aan dit type van publicatie: wie bereik je met zo'n boek anders dan wie reeds vertrouwd is met dit soort situaties? Een artikelenreeks in een krant of tijdschrift, of een televisiereportage lijkt me dan een effectievere manier om mensen te confronteren met, of gewoon te informeren over de realiteit van migratie en illegaliteit, een thematiek die helaas zo vaak als een hetze wordt opgevoerd.
□ Johan Van der Auweraert
Lena Barret (red.), Voices from the Shadows, Jesuit Refugee Service (Haachtsesteenweg 8, 1210 Brussel), 2001,48 blz., € 6,20.
| |
Kunst
Bacons Van Goghs
Begin 1957 zette Francis Bacon zich aan het werk om op een in maart van dat jaar geplande tentoonstelling in zijn Londense galerie nieuw werk te kunnen presenteren. Omdat hem naar verluidt op dat ogenblik niets anders lukte, maakte hij dan maar op basis van een reproductie een serie variaties op Van Goghs Zelfportret op de weg naar Tarascon, een doek dat in 1945 onder de bombardementen van Dresden vernietigd is. Zoals meestal, beschouwde Bacon zelf deze serie achteraf als een grote mislukking. Tien jaar na het overlijden van de kunstenaar kan men zich afvragen, of ze niet tot de hoogtepunten van zijn oeuvre mag worden gerekend.
Geen van de acht doeken van de serie is een getrouwe imitatie van het
| |
| |
origineel. Het zijn allemaal, weliswaar bijzonder expressieve, maar wel typische Bacons, die elk in de herschepping van Van Goghs werk een ander accent leggen. Zo zie je de gestalte van de kunstenaar beeld na beeld als een pelgrim of als een bezetene door het landschap trekken, eenzaam en vastberaden, door de blakende zon en een innerlijk vuur gedreven, totdat zijn schim in de brandende gloed van de laaiende penseelstreken als het ware verdampt. In elke fase van het avontuur is het Zelfportret van Van Gogh een zelfportret van Bacon geworden. De kunstenaar moest zijn pogingen wel als mislukkingen ervaren: Van Gogh is niet te vatten, maar ook hijzelf niet: zijn eigen drang om te schilderen, om alsmaar onder de indruk te komen van de beelden die uit het samenspel van zijn handen en van het toeval ontstaan, is voor hemzelf altijd een wonder gebleven.
De ‘Fondation Vincent Van Gogh’ van Arles is erin geslaagd, zes van de acht doeken van de serie bijeen te krijgen voor een tentoonstelling, verleden zomer. Ze werden aangevuld door een portret van Van Gogh uit 1956, een tweede portret, uit 1960, waarop Van Gogh werkelijk verschijnt als ‘le suicide’ de la sociétê - de door de maatschappij ‘gezelfmoorde’ - die Antonin Artaud beschreven heeft, en voorts een Hommage à Van Gogh, uit 1985, waarin het beeld van de stappende kunstenaar bijna helemaal in een zwart vlak verdwijnt. Het geheel bewijst hoe ingrijpend Bacons ‘relatie’ met Van Gogh is geweest. Dat hij portretten van hem heeft geschilderd, is op zich al revelerend. Bacon heeft zich door heel wat geniale voorgangers laten inspireren. Hij heeft stijlelementen en motieven overgenomen van onder meer Velázquez, Rembrandt, Ingres, Picasso. Van geen van hen heeft hij een portret gemaakt. Van Bacon is bekend dat hij alleen intieme vrienden portretteerde.
De catalogus van de tentoonstelling is keurig uitgegeven en de kwaliteit van de reproducties is op één na vrij behoorlijk, al gaat er van de vitaliteit van de toets en de intensiteit van de kleur van de oorspronkelijke werken onvermijdelijk heel wat verloren. Ook de twee doeken van de serie uit 1957, die door de eigenaars niet voor de tentoonstelling werden uitgeleend, staan in de uitgave afgebeeld. Aldus biedt het boek een volledig overzicht van dit hartgrondige ‘gesprek’, op het hoogste niveau, tussen twee zielsverwante kunstenaars, over de magie, de passie en de onbegrijpelijkheid van de kunst, en van het leven.
□ Jan Koenot
Van Gogh vu par Bacon, Fondation Vincent Van Gogh - Arles, Actes Sud, Arles, 2002, € 33,00, ISBN 2-7427-3840-1.
| |
Literatuur
Verleidingen in de woestijn
Omstreeks het jaar 357 schreef Athanasius, briljant theoloog en bisschop van Alexandrië, een biografie van de woestijnmonnik Antonius. In het turbulente leven van de bisschop had de Egyptische woestijn een grote betekenis. De eenvoudige kluizenaars die daar woonden, hadden hem immers gastvrijheid geboden toen de politieke macht en de daarmee collaborerende bisschoppen Athanasius naar het leven stonden. Het Leven van heilige Antonius de Grote is dan ook een eerbetoon aan datgene wat er zich in de stilte van de woestijnkluizen afspeelt.
Nadat de christenen in de eerste eeuwen her en der verdacht gemaakt
| |
| |
waren, en te lijden hadden gehad vanwege met-christenen, was sinds het Tolerantie-edict van 313 het tij gekeerd. Doch toen bleek pas echt dat een politieke structuur die tolerant is voor het christelijk geloof niet de minste geestelijke garanties biedt. De eigenlijke kwestie - de innerlijke weerzin voor Christus - schuilt in ieder mensenhart, en overstijgt het bovendien. Ieder mens wordt belaagd door deze demon: óók de christenen, en dus niet alleen zij die zich niet tot het christendom bekennen. In de eenzaamheid van de woestijn hebben gelovige christenen als Antonius de rechtstreekse confrontatie aangedurfd met het diepste van deze huiveringwekkende dynamiek. Wat bisschop Athanasius met dit korte, fascinerende boek heeft beoogd, laat hij doorschijnen in zijn laatste zin: ‘de heidenen zien de demonen voor goden aan, maar de christenen bewijzen dat het geen goden zijn: ze vertrappen ze, verjagen ze als dwaalgeesten en bedriegers van de mensheid, in Christus Jezus onze Heer’.
Deze tekst is een monument in de westerse literatuur. Al zijn er natuurlijk wel ‘voorlopers’ te vinden in de voorchristelijke biografieën over wijze mannen, toch kan men gerust zeggen dat Athanasius een nieuw literair genre heeft geschapen, namelijk dat van het ‘heiligenleven’. En weinig genres in de westerse literatuur zijn zo vruchtbaar geweest. De figuur van Antonius zelf heeft trouwens evenzeer geïnspireerd. Hoewel hij niet de eerste christelijke monnik was, wordt hij meestal toch beschouwd als de ‘vader van het christelijke monnikendom’, en is hij door de eeuwen heen ook zo vereerd. Die faam heeft hij te danken aan Athanasius.
Van deze mijlpaal uit de christelijke cultuurgeschiedenis is nu een nieuwe Nederlandse vertaling beschikbaar, van de hand van Vincent Hunink. Het is een prachtige vertaling: in helder, toegankelijk Nederlands, voorzien van een behulpzame situering en een overzichtelijk aantal nuttige noten. De vertaler is er bijzonder goed in geslaagd de eenvoudige - eigenlijk: geraffineerd eenvoudige! - stijl van dit meesterwerk weer te geven. Verbazend is wel dat de uitgever er zo'n simpele paperback van gemaakt heeft. Een vertaling van Joyces Finnegans Wake (om maar een voorbeeld te noemen) wordt luxueuzer aangeboden. Anderzijds lijkt het me dat men zowel Athanasius als Antonius eigenlijk geen groter plezier had kunnen doen.
□ Rob Faesen
Athanasius van Alexandrië, Verleidingen in de woestijn. Het leven van de heilige Antonius. Vertaald door Vincent Hunink, Athenaeum / Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2002, 88 blz., € 11,50, ISBN 90-253-0185-1.
| |
België volgens Victor Hugo
Tussen 1837 en 1871 is Victor Hugo minstens vijftien keer naar België gekomen en heeft hij in zijn brieven meer dan vijfentwintig plaatsen, waaronder alle kunststeden beschreven. Hij heeft ons land altijd hoog in het vaandel gevoerd. In 1852 vond hij er onderdak toen hij vluchtte voor Napoleon III, en schreef en publiceerde hij er vervolgens zijn satirische pamflet Napoléon-le-Petit. Wanneer hij nadien naar de Kanaal-eilanden trekt, schrijft hij er o.a. Les misérables, dat hij in 1861 in ons land komt afwerken. Hij vestigt zich een tijdje in Waterloo en doorkruist het slagveld van de beruchte slag om die beter te kunnen beschrijven. Nadien zal men het boek voor een recordbedrag in ons land uitgeven. Het werk dat uitgeverij Lannoo uitbrengt, heeft het slechts vluchtig over deze verblijven,
| |
| |
maar biedt ons een interessante verzameling brieven en dagboeknotities aan die Hugo bij elkaar schreef tijdens verblijven in 1837, 1838 en 1864.
Samen met zijn minnares Juliette Drouet reist hij meermaals België door. Hij laat geen kerk onbezocht, neemt gretig de toen splinternieuwe trein en schrijft 's avonds in Vlaamse en Waalse herbergen brieven aan zijn in Parijs achtergebleven vrouw Adèle Foucher. Als begaafd tekenaar vereeuwigde hij in de marge van zijn brieven met zichtbaar plezier de Brusselse Sint-Goedele, de Gentse Dulle Griet, het stadhuis van Lier en talrijke andere monumenten.
‘Overal waar een kathedraal is, een stadhuis of een Rubens, ben ik van de partij. En zo zigzag ik zonder einde. Mijn reis trekt een extravagante arabesk doorheen België. Maar in dit land vindt men om de zes mijlen een stad zoals men die in Frankrijk maar om de zestig mijlen aantreft.’ In Antwerpen is hij ‘uitgeput van bewondering’. 's Avonds spoelt hij alle emoties door met een Belgische pint: ‘Ik drink bier als een Vlaming. Het bier uit Leuven heeft een zoeterige nasmaak en ruikt naar een dode muis. Dat smaakt heel goed’.
Hij beklaagt er zich over dat Vlaamse kosters en onderpastoors hun mooiste kunstwerken graag verstoppen achter enorme kandelaars en kruisbeelden, en niet te beschaamd zijn om een centje te vragen als je vraagt die opzij te zetten. Onze kerken zijn prachtig, maar veel te proper, vindt hij. Er wordt trouwens veel te veel gepoetst in ons landje, aldus Hugo, met het gevolg dat ‘België het land is waar de huizen het properst zijn en de vrouwen het vuilst’.
En zo is het heerlijk te lezen in deze eerlijke brieven van een groot schrijver die met open mond door ons Vlaamse land reist. Het resultaat kun je misschien wel beschouwen als een van de eerste toeristische gidsen van België, prachtig uitgegeven door Lannoo, rijkelijk geïllustreerd met Hugo's tekeningen en afbeeldingen van beroemde Vlaamse meesters. Een nostalgisch avondje lees- en kijkplezier!
□ Bart Van Loo
Pierre Arty (red.), Victor Hugo. Indrukwekkend België, Uitgeverij Lannoo i.s.m. Dexia, Tielt, 2002, 128 blz., € 29,95 (gebonden), ill., ISBN 90-209-4915-2.
| |
Geschiedenis
Geschiedenis van de jezuïeten in Nederland
‘Deze Gids voor de geschiedenis van de jezuïeten in Nederland 1850-2000 wil een hulpmiddel zijn voor al degenen die nadere kennis willen opdoen of verbreiden over deze periode. Hij bevat basisinformatie voor ieder die leven en werken van de jezuïeten in Nederland wenst te onderzoeken.’ Zo introduceert de auteur Paul Begheyn, s.j., het verschijnen van deze gids. Begheyn is in Amsterdam directeur van het Ignatiushuis, centrum voor geloofsverdieping en cultuur. Hij publiceert regelmatig op het gebied van boekhistorie en kunstgeschiedenis over de orde en heeft in 2001 het initiatief genomen voor de vestiging van het Nederlands Instituut voor Jezuïeten Studies (N.I.J.S.) in Amsterdam. Zijn jarenlange ervaring met onderzoek naar de geschiedenis van de jezuïeten heeft nu geresulteerd in de betreffende gids. Kennelijk achtte hij de tijd rijp.
Ignatius van Loyala stichtte de jezuïetenorde in 1540 in Parijs samen met een groep vrienden, maar pas in 1850
| |
| |
wordt een zelfstandige Nederlandse provincie opgericht. Dat maakt het logisch deze gids in dat jaar te laten beginnen. Na een korte inleiding en een voorwoord is de gids volledig gewijd aan het bieden van praktische informatie.
De kern van het boek bestaat uit een uitgebreide bibliografie, die in totaal 1268 nummers omvat. Veel zaken komen hierbij aan de orde: de algemene geschiedenis van de orde, de chronologische geschiedenis van de Nederlandse provincie, maar ook de geschiedenis ingedeeld naar thema, zoals pastoraat, wetenschappelijke werkzaamheden en de bijdrage aan het onderwijs. Verder is een aparte rubriek gewijd aan de plaatsen waar jezuïeten werkzaam geweest zijn en is er een rubriek met publicaties over jezuïeten individueel. Wie geïnteresseerd zou zijn in Jan van Kilsdonk of Piet Schoonenberg vindt hier allerlei aanknopingspunten. Erg nuttig voor de (toekomstige) gebruiker is een tweetal indexen waarmee de bibliografie ontsloten is.
Het praktische gehalte van de gids blijkt tevens uit een kalender die een lijst geeft van de belangrijkste gebeurtenissen binnen de provincie. Ook wie wil weten waar de jezuïeten gevestigd zijn of waren binnen Nederland, kan in de gids terecht. Hetzelfde geldt voor informatie over het bestuur van de orde. De gids besluit met twee zaken: een woordenlijst van jezuïetentermen, voor wie minder is ingewijd in het specifieke taalgebruik van de orde, en ten slotte de verschillende collecties van de jezuïeten waar men terechtkan voor studie, onderzoek en advies. In dit gedeelte van het boek vindt men informatie over het archief van de jezuïeten, de provinciebibliotheek en het eerder genoemde N.I.J.S.
Uw recensent is van protestantse huize en kijkt als zodanig met de ogen van een buitenstaander naar het hier bijeengebrachte materiaal. In het (Engelstalige) voorwoord spreekt Mark Lewis, s.j., directeur van het historisch instituut van de jezuïeten in Rome, over ‘the growing number of researchers who are not Jesuits, nor clergy, nor perhaps even Christian’ aan wie men middelen ter beschikking wil stellen tot het doen van onderzoek. Begheyn lijkt in de opzet, een breed publiek aanknopingspunten en concrete informatie te bieden, geslaagd. Wie op zoek is naar meer materiaal, wordt hier op weg geholpen.
Lastiger is het te beoordelen of in de huidige vorm van het boek zaken ontbreken en of de wijze van presenteren tegemoetkomt aan de behoeften van toekomstige gebruikers. Pas bij het uitvoeren van gericht en specifiek onderzoek zullen de voor- en nadelen van de gids duidelijk worden. Het boek ziet er qua vormgeving helder en overzichtelijk uit. Het is verzorgd door Gerrit Vroon in Nijmegen, die voor een paarskleurig omslag gekozen heeft met een illustratie van Jan Toorop van een jezuïet op het observatorium. Men kan gissen naar de beweegredenen van dit ontwerp. Wellicht is het wetenschappelijk bestuderen van het hemelse gezien als symbolisch voor de orde?
Naar ik heb begrepen, is het de bedoeling van de auteur over de eerste periode van de aanwezigheid van jezuïeten in Nederland (reeds vanaf 1543!) een soortgelijke gids te laten verschijnen. Dit dient zeker te worden toegejuicht.
□ Wouter Meeder
P. Begheyn, s.j., Gids voor de geschiedenis van de jezuïeten in Nederland 1850-2000 (= Jesuitica Neerlandica, I en Subsidia ad Historiam Societatis Iesu, 13), Uitgeverij Valkhof Pers, Nijmegen, 2002, 144 blz., € 13,50, ISBN 90-5625-132-5 en ISBN 88-7041-413-2.
|
|