| |
| |
| |
Johan Vanhoutte
‘Dan zal ik u geen Trooster meer noemen’
Afscheid van Jef Van Gerwen
Deze woorden werden uitgesproken tijdens de Verrijzenisliturgie op 24 augustus 2002 in de Sint-Jacobskerk in Antwerpen.
Beste ouders, lieve zus, medebroeders, familie en vrienden, collega's, kennissen,
De invalshoek van deze homilie is beperkt. Het is een medebroeder en vriend die nu getuigenis zal afleggen. Het spreekt vanzelf dat er nog veel meer over Jef te zeggen is, maar als men het allemaal in bijzonderheden zou gaan vertellen en optekenen, zou wellicht zelfs de wereld te klein zijn voor de boeken die men dan moet schrijven.
Ieder van u heeft immers zijn herinneringen aan hem. En niemand van ons kende hem helemaal. Zoals de dichter stelt:
De mens is onbereikbaar tot en met zijn dood.
Nooit is één liefde, nooit één vriendschap klaar,
En, zelfs geboren uit dezelfde schoot,
zijn wij nog vreemden voor elkaar.
| |
| |
Ook Jef zal een mysterie blijven. Een mysterie dat we nooit volledig zullen ontsluieren, maar slechts behoedzaam kunnen omcirkelen. Maar het is goed dat we dat blijven doen in onze gesprekken. Het is goed dat we elkaar meedelen wat we in hem hebben gezien en wat hij voor ons heeft betekend. Want als we zo over hem blijven vertellen, zal onze herinnering rijker worden, zal het beeld dat we van hem hebben meer gaan beantwoorden aan wie hij was. Ik vermoed dat ook onze dankbaarheid intenser zal worden, dezelfde dankbaarheid die de snijdende pijn van de herinneringen omvormt tot stille vreugde. In die zin waren er in de voorbije dagen - te midden van een kolkende zee van verdriet - ook heerlijke momenten vol zalige herinneringen.
Maar ook Jef zal een mysterie blijven. Zo is er de vraag die de laatste dagen op aller lippen ligt: wat is er toch gebeurd? Het is plots allemaal zo snel gegaan! Heeft Jef ons in zijn spreken, in zijn doen en laten op het verkeerde been gezet? Dergelijke vragen blijven maar aangolven en daarom wil ik hier graag iets over kwijt.
Donderdag 1 augustus - daags na het feest van Sint-Ignatius - ging ik met Jef in de AVA-papierhandel twee zaken kopen: eerst een doos met maar liefst ‘1000 blad 12-inch-kettingpapier’ - hij bleef thuis in de communiteit graag werken op zijn oude vertrouwde printertje - én... én ten tweede: een nieuwe agenda voor het jaar 2002-2003 - de academische agenda's waren er nog niet, iets waaraan hij zich kon ergeren - daarom wilde hij per se en nogal dringend zo'n handig schoolagenda'tje om zijn ‘vele’ afspraken voor het volgend semester een beetje ordentelijk in te kunnen schrijven. Het is dus werkelijk ongelooflijk, twee weken scheiden ons nog van zijn dood en Jef schrijft zijn nieuwe agenda vol engagementen.
Het is dan ook niet te verwonderen dat ik na zijn overlijden ettelijke mails gekregen heb in de trant van: wat mij het meest opviel en waarvoor ik hem ook intens waardeerde, was de gedrevenheid waarmee hij nog veel wilde realiseren, waarmee hij voor de UFSIA, voor het werk, voor alles en nog wat, steeds opnieuw in de weer was.
Hoeveel vrienden en collega's hebben ons de voorbije dagen niet gezegd of gebeld of met stomme verbazing geschreven: hoe kan dat nu, Jef heeft ons heel onlangs nog gezegd dat we ons geen zorgen hoefden te maken, dat het de goede richting uit ging.
Ook uit Nicaragua, waar op dit moment een exposure van een groep van zijn USOS-studenten plaatsheeft, kregen we een dergelijk signaal: het bericht van Jefs overlijden kwam hier toch nog als een donderslag bij heldere tropische hemel. Hij was zo sterk dat het leek alsof hij er zich toch nog zou doorslaan, ondanks alles. Zo sterk was zijn weigering om zelfs maar de mogelijkheid dat hij de strijd zou verliezen in ogenschouw
| |
| |
te nemen... tenminste tegenover mij, in USOS-kringen. Ik betrap mijzelf er nu op dat hij erin geslaagd was om mij nog te overtuigen ook.
Uit Nijmegen, van een collega-Strevenredacteur, kwam een gelijkaardig bericht: ik wist natuurlijk donders goed dat hij erg ziek was - maar toch had ik er geenszins rekening mee gehouden dat, toen wij na de redactievergadering van juni afscheid namen, dit meteen ook een afscheid voor altijd zou zijn. Hij was toen nog zo strijdbaar, hij geloofde nog zo in een verbetering van zijn gezondheid door nieuwe behandelingen, en, vooral, hij maakte nog zoveel plannen voor dingen die hij nog ging doen en schrijven... En dan ineens het bericht van zijn overlijden...
Ja, vrienden, ‘tobben’ was aan Jef niet besteed. Dat werkwoord stond niet in zijn woordenboek. Hij leefde doordrongen van het Schriftwoord dat niemand met al zijn zorgen ook maar een el kan toevoegen aan zijn leven. Jef maakte zich niet bezorgd om de dag van morgen, want de dag van morgen zal zich wel bezorgd maken over zichzelf.
Maar toen kwam die dag van morgen. Vrijdag 2 augustus was er die belangrijke afspraak met de oncoloog. Met een klein hartje bracht ik hem ernaartoe. Ook Jef was ongeruster dan anders. Tijdens de terugrit zei hij niet veel, alleen dat ze de chemotherapie zouden stopzetten en met pillen verderwerken. En dan kwam er weer dat heel typische - daarom haal ik het nog maar eens aan: je kunt niet weten, hé, misschien helpen die medicamenten wel. Maar hij had ook nog een vraag die hij liever niet in de auto stelde.
Boven op ons terras opende Jef voor de allereerste en allerlaatste keer een tweede luikje: er was namelijk ook slecht nieuws. De arts was heel eerlijk geweest en had hem duidelijk laten verstaan dat hij geen middelen meer zag om de kanker te genezen. Hij verwachtte dat Jef niet meer in staat zou zijn om het volgend academiejaar te werken als docent.
Maar Jef benadrukte: ik vertel het voorlopig alleen aan u en de provinciaal. Met de rest wacht ik tot de verslechtering van mijn toestand een feit is - ook en vooral om mijn ouders nog wat te sparen. Dat laatste maakte hem erg verdrietig. Hij vroeg me samen met Lieve goed voor zijn ouders te zorgen. Dat is dan ook mijn vijfde plechtige jezuïetengelofte: wie Jef voor mij was, die zal ik zijn voor jullie.
Kort daarop herpakte hij zich evenwel en met betraande ogen zei hij - bijna in telegramstijl - drie zaken: 1) Ik ben niet depressief, en ik hoop dat het zo mag blijven. Pas op, ik ben zeker geen stoïcijn. 2) Ik denk dat ik de situatie goed ga verwerken. Ik voel me gesteund door God en mijn vrienden. 3) Mijn Jezusboek is toch afgeraakt.
Daarna hebben we het afscheid nooit meer besproken. Hierop volgde echt een mooie week. We waren maar met enkelen thuis en we hadden een gast, een medebroeder-missionaris uit Naïrobi. Jef schreef koortsachtig
| |
| |
aan zijn boek, de printer op de derde verdieping van de D-blok zal het geweten hebben En wij, wij deden zaken die we anders zelden of nooit doen: we stonden uren aan het fornuis en prepareerden soepjes, verse groentjes, pasta's, slaatjes - licht verteerbare zaken. Want, zoals het leven bleven ook de spijzen heel smaakvol voor Jef. In de avonduren werd er verteld, over alles en nog wat. Overheerlijk.
Ja, dat doet deugd: als broeders in één huis samen te leven. Dat is als kostbare balsem uitgestort over het hoofd en neervloeiend in de baard van Aäron tot in de hals van zijn kleed. Dat is als de morgendauw van de Hermon neerdalend op Sions bergen. En zoals de psalmist besluit: daar schonk de Heer ons zijn zegen, leven in eeuwigheid.
Die drie korte bedenkingen die Jef me meegaf, op ons terras boven, blijven natuurlijk heel intrigerend. Ik wil er even bij verwijlen.
| |
1) Mijn Jezusboek is toch afgeraakt.
Zijn geestelijk testament. Een boek over de navolging van Jezus in de eenentwintigste eeuw. Het was er hem om te doen te verhelderen wat Jezus kan betekenen binnen de historische en culturele context die de onze is.
Een boek waarin hij vier wegen voorstelt die stof tot dialoog bieden tussen christenen en andersdenkenden, en die de blijde boodschap beter verstaanbaar kunnen maken - kunnen incultureren - in onze tijd. Ten eerste, de ethische weg van de naastenliefde. Deze eerste morele weg van actie en inzet vraagt om een contemplatieve pendant. De weg van de mystieke ervaring levert deze aanvulling. Als derde weg om het evangelie te incultureren stelt Jef de esthetische weg voor: de weg van de kunst, de creativiteit en de scheppende activiteit. De selectie nu van de vorige drie wegen mag voor velen nog min of meer evident lijken, de keuze voor de vierde weg zal wel menige wenkbrauw doen rijzen, het is de weg van de ars moriendi of de kunst van het sterven. Jef vond dat de aandacht voor de dood een bij uitstek eigentijdse weg is om geloof en cultuur te verbinden.
Al de intellectuele en spirituele energie die hij in zich had, zijn in de laatste maanden, weken en dagen naar dit boek gegaan. Het zou - het zal (?) - verschijnen rond Pasen volgend jaar.
| |
2) Ik ben niet depressief, en ik hoop dat het zo mag blijven. Pas op, ik ben zeker geen stoïcijn.
Hij had het blijkbaar niet hoog op met die stoïcijnen. Een stoïcijn is iemand die zijn emoties onderdrukt, zijn passies negeert en emotioneel koud en
| |
| |
onbewogen de dood onder ogen ziet. Jef onderschrijft in zijn Jezusboek wat de Zwitserse theoloog Hans Küng op het einde van zijn werk over het Credo suggereert: ook Jezus van Nazareth stierf niet als een stoïcijn, in onverschillige onthechting, met zo weinig mogelijk rouwklachten, maar in een emotionele storm en een schreeuw van godverlatenheid. Met deze dood voor ogen moeten christenen geen moeite doen om hun angst en beven te negeren, maar mogen ze er anderzijds zeker van zijn dat ook hun angsten en onzekerheden door God die liefde is, opgenomen zullen worden, omgevormd in de vrijheid van de kinderen van God. Die houding van christenen ontdoet de dood van haar stekel, van haar macht.
Zo interpreteer ik de piëta die je op de cover van het misboekje vindt en die de centrale plaats in zijn kamer had gekregen. De aquarel is van Jef zelf. Hij maakte die tijdens zijn ‘Derde Jaar’, in de derde week van zijn grote retraite. Er zit veel pathos in. Jef wilde niet leven en sterven met de apathie van een stoïcijn, maar vanuit de levenskeuze en de stervenskunst van een christen.
In zijn Jezusboek noemt hij drie bakens of mijlstenen op de weg van de stervenskunst. De vond ze adembenemend en heb ze met enorm veel ontroering gelezen, verslonden, zeg maar. Het smaakte zo zoet als honing. Ik laat jullie even meelezen.
Het eerste baken van die ars moriendi luidt: Leef in het heden.
Wie geconfronteerd wordt met levensbedreigende ziekte of aftakeling, heeft onwillekeurig de neiging om te gaan zoeken naar houvast in de toekomst of in het verleden. Houvast in de toekomst betekent: hoelang zou ik nog te leven hebben? Wat kan ik nog allemaal doen voor het te laat is? Kan ik het tij nog doen keren door andere levensgewoonten, andere eetgewoonten, een andere therapie aan te spreken? Dit zoeken kan leiden tot een erg onrustig en jachtig bestaan. Uiteraard heeft elke mens het recht, en zelfs de plicht, te trachten zijn gezondheid te herstellen, of de dood uit te stellen, als dat nog mogelijk is. Maar als dit verlangen de realiteit van de eindigheid en de naderende dood toedekt en ontkent, leven we niet meer in de waarheid. Er komt dus een moment dat we die waarheid onder ogen moeten durven zien.
Een analoge dynamiek richt de zieke mens naar het verleden. Waar is deze ziekte ontstaan? Had ik dit kunnen vermijden? Ben ik schuldig, zijn anderen schuldig? We zoeken spontaan naar een verklaring voor de oorzaak van ons lijden.
Tegenover de verleiding om in toekomst of verleden te vluchten stelt de pedagogie van het evangelie het ‘blijven in het heden’. Dat betekent zowel dat we de waarheid van de naderende dood onverbloemd onder ogen zien, met de onzekerheid wanneer en hoe ze juist komen zal, maar
| |
| |
ook dat we genieten van elke dag die ons nog gegeven is, met de beperkte maar reële energie en levenskwaliteit die ons rest. Het gaat dus om een dialectische houding: pluk de dag in dankbaarheid, tracht niet verder te piekeren over morgen, maar zie het heden in zijn ware gedaante, als kwetsbare mens die je onbewust al altijd was, maar die je nu bewust moet zijn.
Deze spiritualiteit van ‘het leven in het heden’ heeft brede wortels in de joods-christelijke traditie, gaat vooral terug op de visie van het boek Deuteronomium, waarin onderstreept wordt dat God ‘heden’ in het hart van de mens woont. Datzelfde inzicht verwoordde ook de filosoof Wittgenstein kernachtig: als we onder eeuwigheid verstaan, niet de oneindige duur in de tijd, maar tijdloosheid, leeft diegene eeuwig die in het heden leeft.
Het tweede baken op die weg van de stervenskunst is: Een kort leven is niet slechter dan een lang.
Een tweede verleiding waaraan we gemakkelijk toegeven, zeker in de huidige context van een langere gemiddelde levensverwachting, is het feit dat we een lang leven bijna als een verworvenheid gaan beschouwen. Zo'n verworvenheid is natuurlijk niet slecht op zich; we mogen er gerust naar streven. Het wordt echter bedenkelijker wanneer dit streven een vanzelfsprekendheid wordt, die onze ogen sluit voor de betekenis van het kortere leven.
In een evangelische optiek denkt men daar in elk geval anders over. Ignatius van Loyola heeft in zijn Geestelijke Oefeningen de volgende uitspraak genoteerd: het is nodig dat wij ons onthechten van al wat geschapen is. Zozeer dat wij van onze kant gezondheid niet meer verlangen dan ziekte, rijkdom niet meer dan armoede, eerbewijzen niet meer dan verguizing, een lang leven niet meer dan een kort, en zo in al het overige. Het enige dat wij moeten verlangen en kiezen is wat ons dichter brengt bij het doel waarvoor wij geschapen zijn.
Vroeger, schrijft Jef, vond ik dit altijd een onverteerbare uitspraak. Ik kon nog wel aanvaarden dat je een rijk leven niet spontaan verkiezen mag boven een arm leven, want je moet solidair zijn met de armen; ook het verdragen van vernedering als gevolg van een consequent leven tegen de stroom van de goegemeente in kon ik nog wel plaatsen. Je mag niet te afhankelijk worden van de eerbewijzen van je omgeving. Maar dat je gezondheid en een lang leven niet veel meer waardeert dan hun tegenpool, leek me ongerijmd. Later heb ik begrepen dat ik het mis had.
Er is maar één waarachtige remedie tegen deze grenzeloze honger naar meer: de aanvaarding dat ook een korter leven bevredigend kan zijn, omdat niet de kwantiteit van jaren telt, maar de kwaliteit van wat
| |
| |
je met je eindige leven doet. Stel dus niet eindeloos uit om te doen wat je denkt te moeten doen, doe het vandaag, en kies elke dag opnieuw in functie van de vermogens die je resten. Zo haal je ‘het onderste uit de kan’, of beter, in positieve evangelische beeldspraak, krijg je ‘je volle, overlopende maat, leven in overvloed’.
De derde mijlsteen op de weg van de stervenskunst luidt: Niet alleen uit eigen macht.
De pedagogie van het bewuste sterven steunt op de uiteindelijke overtuiging dat ik wel alleen sterf, in de radicale zin van alleen: alle bekende referenties van mijn leven, mijn lichaam, mijn geschiedenis vallen weg, - maar toch niet vereenzaamd. Ik sterf in de gemeenschap van degenen die me liefhebben en in de gemeenschap van de mysterieuze liefde van God die me op een nieuwe wijze kan opnemen en bewaren.
Over deze laatste werkelijkheid, van de dood als poort naar een nieuwe bestaanswijze ‘in God’ heb ik geen enkel vast beeld. Uiteraard niet, want ik leef nog in het aardse en historische heden. We kunnen enkel maar een vertrouwen krijgen dat deze mogelijkheid zich aanbiedt. Zo vindt de weg van de persoonlijke stervenskunst zijn voleinding in de hoop op de verrijzenis.
Dit derde baken sluit aan bij de laatste bedenking die hij me op die tweede augustus meegaf:
| |
3) Voor de rest denk ik dat ik de situatie goed ga verwerken. Ik voel me gesteund door God en mijn vrienden.
Jef is inderdaad gestorven in de gemeenschap van degenen die hem liefhadden en in de gemeenschap van zijn God, die hem op een nieuwe wijze zal opnemen en bewaren.
Straks zul je op het gedachtenisprentje een tekst vinden die hij eigenhandig op aquarelpapier geschreven heeft en die we gevonden hebben op zijn bureau, boven op zijn papieren. Wees gij mijn Trooster Heer, de honing van mijn leven, morgendauw, licht van een nieuwe dag, ik zoek U.
Jef heeft heel zijn leven God gezocht, zoals iemand naar woorden zoekt voor wat onzegbaar is. Hij wist dat als wij het diepste uitspreken dat ons ter harte gaat, dat ons raakt en beweegt, wij dan Gods naam noemen: trooster, honing van mijn leven, morgendauw, licht van een nieuwe dag. Je moet weten dat het Jefs geliefde meditatiehouding was te zitten gericht naar het prille morgenlicht.
Heel zijn leven heeft Jef God gezocht, een God die ons mensen soms zo vreemd is en toch zo vertrouwd, dichter bij ons dan wij bij onszelf zijn - zoals ook Augustinus al schreef. In de tweede strofe lezen we dan ook:
| |
| |
dan zal ik u geen Trooster meer noemen, verzadigd zal ik zwijgen, en bij U zijn, die mij kent, als niemand anders, als geen ander. Jef is verzadigd thuisgekomen. Hij heeft zijn uiteindelijke bestemming bereikt. Zijn diepste voleinding.
Onder die tekst stonden vier referenties: de drie lezingen van deze verrijzenisviering en een verwijzing naar het laatste deel van de Geestelijke oefeningen van Ignatius, de Contemplatio ad Amorem, de Beschouwing om tot Liefde te komen.
Wanneer, in het verhaal van de brandende doornstruik, Mozes vraagt naar de naam van de god die hem zendt, laat het schijnbaar ontwijkende antwoord hem niet in de kou staan. Mijn naam? Het antwoord luidt in Exodus 3, 14: ‘ehié asjer ehié’, ‘ik ben die is’ of ‘ik zal zijn wie ik zal zijn’ of ‘vertrouw me, ik zal er zijn’ of ‘ik ben er ook nog’ - zoals Luc Geysels zaliger, een oude kompaan van Jef bij De Nieuwe Boodschap, graag vertaalde. Die Godsnaam is van kracht geworden in Jef, in zijn mond, in zijn hart, in zijn geschriften, in heel zijn doen en laten. Die Godsnaam heeft in Jef gewerkt, hij is herkend door mensen wier diepste verlangen het was bevrijd te worden.
Het tweede vers is Johannes 15, 15, uit de afscheidsrede van Jezus: ik noem jullie niet langer ondergeschikten; een ondergeschikte weet immers niets van het werk van zijn meerdere. Daarom noem ik jullie mijn vrienden. Net als die minneverzen uit het Hooglied verwijst deze perikoop naar het diepste verlangen van Jef: hij hunkerde naar die intieme relatie, die eenwording met zijn God, zijn beste vriend, die hem kende als niemand anders, als geen ander. Dan zal ik verzadigd zwijgen en bij U zijn.
Blijkbaar heeft Jef alle wegen die hij beschreven heeft in zijn Jezusboek zelf bewandeld en verkend. Zeker die van de ethiek en de esthetiek, maar ook de weg van de stervenskunst en heel duidelijk ook de mystieke weg. Een van de laatste zaken die hij aan vader Van Gerwen toevertrouwde was: ik kan toch nog altijd goed bidden.
Ik groei naar mijn besluit: jouw dood, Jef, is voor velen als een kaalslag in de bergen - de Alpen, zeg maar, waar je zo van hield en waar we met Vincent nog naartoe zouden trekken. Een echte kaalslag. Jij gebruikte zelf graag dit beeld. Wie langs een berghelling trekt, stuit soms op een plek die door een lawine kaalgeslagen is. Bomen en struikgewas zijn meegesleurd, samen met het grootste deel van de humus. Hier en daar zijn enkele stronken blijven steken, elders ligt de blote rots aan de oppervlakte. De eerste tijd geeft het geheel een desolate en chaotische aanblik. Je geraakt er ook nog nauwelijks door: alle paden zijn weggeveegd. Als je enkele jaren later terugkomt, is de open plek nog steeds aanwezig, zichtbaar als een duidelijk litteken in de bergflank. Maar de kaalslag is intussen verzacht door nieuwe tekenen van leven. Sommige stronken kregen nieuwe
| |
| |
scheuten, en in het volle licht van de open ruimte hebben nieuwe kruidsoorten hun kans benut. Er loopt ook weer een paadje, iets lager dan vroeger, de berghelling langs...
Onze bergtocht gaat verder. Iets lager dan vroeger, dat wel. Maar de aanblik van jouw geliefde hooggebergte zal voor ons een symbool blijven, een aanvoelen dat het leven bevrijd wordt door de confrontatie met datgene wat het te boven gaat en er tegenover staat.
Jef, jouw beeltenis zal slechts heel langzaam uit ons gezichtsveld wijken. We zullen je blijven zien met je schoudertasje, je knalgele jekker, je sandalen, je wollen sokken en de mooie truien van je moeder - die zoveel vertrouwen wekten, die ook tot gezelligheid uitnodigden. Maar wanneer je als een stip aan de horizon verdwijnt, dan zullen wij vlak in de Zomerzon kijken, in de stralende luister van uw en onze verrezen Heer Jezus, in wiens liefde gij voor eeuwig zijt opgegaan.
Misschien nog iets heel persoonlijks. Jef was voor mij een huisgenoot, reisgenoot, studiegenoot, generatiegenoot, bondgenoot, lotgenoot, zielsgenoot. Hij stond naast me in de mooiste maar ook in de moeilijkste momenten van mijn leven: toen ik voorging in de uitvaartliturgie van mijn vader, tijdens het kerkasiel in de UFSIA-kapel, en ook nu voel ik hem overduidelijk naast me, bij me. Wij kennen elkaar 31 jaar. Wij hebben 17 jaar samengewoond, dat is 6205 dagen. Daarvan hebben we zeker, zéker zo'n 2000 avonden samengezeten. Welnu, waarom niet, zoals we altijd al zeiden na een avondlijke babbel: welterusten, Jef. Slaap wel.
|
|