| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Onuitputtelijk is de waarheid
In het landschap van de Nederlandse filosofiebeoefening is Otto Duintjer tegelijkertijd een bekende en een onbekende figuur - bekend omdat hij jarenlang hoogleraar metafysica aan de Universiteit van Amsterdam was, en onbekend omdat zijn denken zó sterk afwijkt van laten we maar zeggen het heersende denken (modern of postmodern) dat er weinig belangstelling voor was. Ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag verscheen Onuitputtelijk is de waarheid, een bundel van Duintjers opstellen van de laatste jaren. Daarin wordt op verschillende manieren de relatie tussen filosofie en spiritualiteit aan de orde gesteld. Inspirerende figuren zijn voor hem vooral Plato, met name diens transcendentie-ervaringen, en Heidegger, en dan vooral diens denken over waarheid als onthullingsgebeuren. In de bundel zijn over beide denkers essays opgenomen. Meditatie en andere contemplatieve oefeningen bevestigden op concrete manieren wat hij al eerder aan metafysische inzichten had uitgewerkt, zo blijkt uit het eerste essay. Het vernieuwende van Duintjers benadering van de metafysica is dat spirituele ervaringen (transcendentieervaringen) weer serieus genomen worden - persoonlijke ervaringen die sinds Kants veroordeling van ‘metafysische dromerij’ als kennisbron voorgoed leken te hebben afgedaan.
Tegelijkertijd met deze bundel verscheen een aflevering van Tijdschrift voor Filosofie waarin een artikel van Otto Duintjer geflankeerd wordt door bijdragen van K. van der Wal, G. Visser, I. Verhack en J. De Visscher. In die bijdragen wordt op verschillende manieren ingegaan op de relatie tussen filosofie en spiritualiteit. Gezien de grote invloed van Kants erfenis is dat een opmerkelijk feit. Tegenwoordig bloeien er vele wilde en minder wilde vormen van spiritualiteitsbeoefening, maar alle buiten de tuinen van het universitaire milieu. De eerste weg die daar van de universitaire wereld naartoe leidt, is de weg van psychologisch onderzoek: naar meditatie, stress reduction, en boeddhistische opvattingen over de
| |
| |
psyche. Ik denk hierbij aan het werk van Han de Wit (Contemplatieve psychologie), Mark Epstein (Thoughts without a Thinker), M. Scott Peck, M.D. (The Road less Travelled; New Psychology of Love, Traditional Values and Spiritual Growth). De combinatie van Duintjers werk en genoemd nummer van het Tijdschrift voor Filosofie kan wellicht beschouwd worden als het begin van een tweede weg: onderzoek naar filosofische grondslagen van spiritualiteit.
□ Ilse N. Bulhof
Otto Duintjer, Onuitputtelijk is de waarheid, Uitgeverij Damon, Budel, 2002,136 blz., ISBN 90-5573-285-0.
Tijdschrift voor Filosofie, jg. 64 (2002), nr. 1, Thema ‘Spiritualiteit en Transcendentie’.
| |
Kerk en Theologie
Het reisverhaal bij Lucas
In ons Nederlands taalgebied is er - zeker in rooms-katholieke kring - nog steeds geen recent commentaar op het evangelie volgens Lucas voorhanden. Daar komt waarschijnlijk pas over twee jaar verandering in, wanneer in de serie ‘Belichting van het bijbelboek’ een uitvoerig commentaar van Dr. Huub Welzen op Lucas zal verschijnen. Tot dan kan men heel goed terecht bij François Bovon, thans verbonden aan de Harvard University (USA). Inmiddels is van zijn hand het derde deel van zijn uitvoerige uitleg bij dit intrigerende evangelie verschenen. Deze derde band biedt een vertaling en uitvoerige toelichting bij Lc. 15:1-19:27, de tweede helft van het reisverhaal dat Jezus en zijn leerlingen naar Jeruzalem voert. Deze sectie van het derde evangelie is mede van groot gewicht, omdat veel parabels en gelijkenissen er een plaats in hebben gekregen (de verloren zoon, de arme Lazarus, de farizeeër en de tollenaar). Naast aandacht voor de taal en de stijl van Lucas, is er met name veel ruimte voor de ‘Wirkungsgeschichte’ van teksten: hoe hebben kerkvaders over een bepaalde tekst gepreekt, hoe is een bepaalde perikoop in de kunst uitgebeeld, hoe is de gelijkenis van de verloren zoon in de loop der tijden in de literatuur opgepakt en verwerkt? Aparte vermelding verdient nog de uitvoerige bibliografische informatie aan het begin van elke sectie. Daarnaast mag ook de typografische verzorging er zijn. Een mooi boek dus.
□ Panc Beentjes
François Bovon, Das Evangelium nach Lukas (Evangelisch-Katholischer Kommentar zum Neuen Testament III); 3. Teilband: Lk. 15,1-19,27, Benziger Verlag, Düsseldorf-Zürich / Neukirchener Verlag, Neukirchen-Vluyn, 2001, VIII + 304 blz., € 59,00, ISBN 3-545-23133-X / ISBN 3-7887-1810-2.
| |
Bidden volgens de traditie
Er lijkt een zekere interesse terug te komen voor de christelijke spiritualiteit. Zelfs de oude woestijnvaders, jarenlang bijgezet in het museum van achterhaalde ideeën, worden weer serieus genomen. Daarmee is niet automatisch gezegd dat hun denkbeelden onmiddellijk voor moderne mensen invoelbaar zijn en in de praktijk gebruikt kunnen worden.
Toch is dat wat Anselm Grün met zijn boekje Bidden met de woestijnvaders beoogt: het bevat veertig ‘korte levenslessen’ van meest enkele regels, met name uit het werk van Evagrius (eind vierde eeuw), voorzien van wat com- | |
| |
mentaar. Het resultaat zijn ‘eenvoudige aanwijzingen om in vrede te leren leven met onszelf, onze medemensen en God’.
De opzet en het doel zijn sympathiek, en de teksten lijken inderdaad bruikbare hulp te geven. Mooi zijn bijvoorbeeld: ‘Een grijsaard zei: “Doe niets zonder gebed, dan zal niets je berouwen”’ (blz. 45) en: ‘Het gebed verdrijft verdriet en moedeloosheid’ (blz. 71), waarna Grün terecht opmerkt dat we niet altijd meteen in therapie moeten, maar soms beter kunnen gaan bidden.
Toch rijzen er wel een paar vragen. De oude Griekse teksten worden onnodig los van enige context gepresenteerd. Er is geen enkele vorm van achtergrondinformatie (zelfs een vage datering en typering van Evagrius ontbreekt geheel). De toelichtingen beperken zich tot reflectie op de spirituele inhoud. Soms is zelfs in de korte teksten nog geknipt, kennelijk om historisch bepaalde details te vermijden. Dat mag, maar daarmee lijken de woestijnvaders iets tijdlozer dan ze misschien zijn.
Enige zorgen baart voorts het gegeven dat het boekje niet is vertaald uit het Duits, de taal waarin Grün gewoonlijk publiceert (er wordt verwezen naar een Tsjechisch origineel), en dat de citaten duidelijk niet vanuit de grondtaal zijn weergegeven. We lezen de oude Vaders dus in gefilterde vorm en via minstens een extra vertaalslag. Nog een laatste verzuchting: het commentaar omvat altijd zes-, zevenmaal zoveel ruimte als de oude teksten zelf, terwijl die toch heel vaak vrijwel voor zichzelf spreken. Maar misschien is dit eigen aan het genre van pastorale tekstuitleg.
Al met al levert het boekje een aantal bruikbare spreuken vanuit de traditie van de woestijnvaders ter persoonlijke overweging. Niet minder, maar ook niet meer.
□ Vincent Hunink
Anselm Grün, Bidden met de woestijnvaders, vertaald door Ton van der Stap, Meinema/Pelckmans, Zoetermeer/Kapellen, 2002, 98 blz., € 11,25, ISBN 90-289-3027-2.
| |
Maatschappij
Noodlottige globalisering?
Ontwikkelingshulp, armoedebestrijding, emancipatie... Het zijn dominante begrippen in de internationale politiek en in het discours van de Wereldbank, het Internationaal Muntfonds, de Wereldhandelsorganisatie. Betekent dat, dat tegenwoordig het denken en handelen van het rijke Westen door idealisme wordt gedomineerd, en dat globalisering en filantropie samengaan?
Francine Mestrum is alvast wantrouwig, en in haar boek Globalisering en armoede wil ze bewijzen dat het de bedoeling is dat ‘de armen worden opgesloten in blokkendozen van troosteloze monotone volgzaamheid’ (blz. 11). Het armoedediscours is volgens haar een door het Westen opgeroepen ideologische constructie, in westerse termen gesteld, met een westerse timing, vanuit westerse legitimatiedrang en westers eigenbelang. Geen geringe beschuldiging, maar zeer degelijk ondersteund met kritische analyses vanuit de vertogen van de hierboven genoemde, leidende westerse organisaties.
De auteur volgt de behoeften van de ontwikkelingslanden, van de armen in het algemeen en de vrouwen in het bijzonder, en stelt vast dat sluitende definities ontbreken - wat het discours vager, tegenstrijdiger, maar ook com- | |
| |
fortabeler maakt: het Westen kan rustig van eigen premissen uitgaan. Ze spreekt haar (gereserveerde) voorkeur uit voor de vroegere ‘ontwikkelingshulp’, die vertrok vanuit reëlere behoeften van de Derde Wereld en rekening hield met lokale belangen. Maar deze praktijk is omgebogen naar ‘armoedebestrijding’, die voortvloeit uit de huidige globaliseringsgedachte en -praktijk van het rijke kapitalistische Westen, en in feite de triomf bezegelt van het kapitalisme en het rechts-liberalisme.
Want armoede wordt nu gezien als een universeel aan te pakken verschijnsel: arme landen moeten een onderdeel worden van de internationale kapitalistische markt, en zullen daardoor geleidelijk hun deel van de internationale welvaart verwerven. Wie dan nog echt arm is (buiten zijn schuld?), moet kunnen rekenen op liefdadigheid, maar binnen strikte, restrictieve krijtlijnen. Daarin is geen plaats voor structurele armoedeafbouw vanuit economisch of sociaal langetermijndenken, geen plaats voor sociale of syndicale actie, weinig plaats voor overheidsingrijpen: ‘Met een dergelijk sociaal contract heeft de overheid geen enkele verantwoordelijkheid voor haar burgers zodra de armoededrempel is bereikt [...]. Armoedebestrijding delegitimeert alle sociale eisen boven de armoedegrens’ (blz. 140).
Uiteraard weigert Francine Mestrum in dat manipulerend betoog mee te stappen. De echt emanciperende bewegingen moeten dit hypocriete, egoistische discours een halt toeroepen: ‘Het economische systeem moet in elk geval een andere basis krijgen’ (blz. 228), en ze voert daarvoor heel wat brand- en discussiestof aan.
Dit vertoog dat andere vertogen analyseert en samenvat, is natuurlijk controversieel. Uiteenzettingen van verschillende organisaties, gedeeltelijk ook uit verschillende tijdperken, worden samengebracht onder één samenzweringsbedoeling: het Westen, de rijken en de mannen aan de macht te houden. Dat is per definitie altijd een simplificatie, en spontaan welt de gedachte op dat het zo nooit goed is en ook nooit goed kan zijn - tenslotte gaat het toch om echte hulpprogramma's en reële hulp? Toch is het vertoog origineel, verhelderend en meeslepend (al zijn de teksten van de wereldorganisaties nu niet bepaald spannende literatuur); wie oog heeft voor, of inzicht wil verwerven in de mondiale, onrechtvaardige verdeling van de rijkdom en wat eraan gedaan kan worden, leert dat de vlotte praatjes over mondialisering en universele vrije markt in feite een noodlottig discours zijn dat alleen onze belangen dient - op zeer korte termijn.
En dat is een verontrustende en culpabiliserende gedachte.
□ Jacques De Maere
Francine Mestrum, Globalisering en armoede. Over het nut van armoede in de nieuwe wereldorde, EPO, Berchem, 2002, 271 blz., € 25,00, ISBN 90-6445-255-5.
| |
Cyberwijs
Een opvallende ontwikkeling in het onderwijs in de laatste tien, vijftien jaar is de opkomst van de informatie- en communicatietechnologie: decomputer heeft een plaats in het leslokaal gekregen, en het ligt in de lijn van de verwachting dat het belang van de computer in het onderwijs in de nabije toekomst enkel nog groter zal worden. Dit zal uiteraard zijn gevolgen hebben, in de eerste plaats voor leerlingen en
| |
| |
docenten, daarnaast ook voor minder direct betrokkenen als bijvoorbeeld ouders. Aan deze thematiek heeft de leraar en filosoof Piet Buunk onder de titel Cyberwijs een beschouwing gewijd, waarmee hij zijn lezers stof tot nadenken hoopt te bieden.
Deze beschouwing bestaat uit vijf hoofdstukken en een epiloog. In de vijf hoofdstukken wordt achtereenvolgens ingegaan op de mogelijkheden die de nieuwe technologie zoal biedt, op de problemen rond het voorspellen van de toekomst, op de digitale wereld en haar eigenschappen, op de betekenis van de digitale wereld voor opvattingen over wat kennis is, en over de mogelijkheden die een en ander biedt voor het onderwijs. In de epiloog wordt het betoog in de vorm van een dialoog tussen twee docenten nog eens samengevat.
Het onderwerp dat de auteur bespreekt is zeer wezenlijk. Daarom valt het des te meer te betreuren dat hij een erg oppervlakkig boek heeft geschreven, waarin allerhande zaken worden aangestipt, maar niet serieus worden behandeld. Een voorbeeld: op bladzijde 26 gaat de schrijver in op de betekenis van de techniek, en stelt: ‘[d]e technologie volgt haar eigen ontwikkelingsweg en trekt zich niet al te veel aan van overwegingen die te maken hebben met wenselijkheid of maatschappelijk nut’. Deze stelling wordt verder niet onderbouwd - de auteur lijkt zich er niet van bewust dat onder techniekfilosofen en -historici uitgebreid is en wordt gediscussieerd over de verhouding tussen technologische ontwikkeling en maatschappelijke context, en dat dit een uiterst complex probleem is. Even verder, op bladzijde 92, lijkt de auteur het selecteren, knippen en plakken te willen rehabiliteren als proces van kennisverwerving, opnieuw zonder dat dit wordt beargumenteerd - terwijl een toch gerenommeerde filosoof als R.G. Collingwood heel fundamentele bezwaren tegen een dergelijke visie op kennisverwerving heeft geformuleerd. Dit boek bevat helaas al te veel van dergelijke versimpelingen om de lezer tot denken aan te zetten over dit toch zo belangrijke onderwerp - en is daarmee een gemiste kans.
□ Herman Simissen
Piet Buunk, Cyberwijs: onderwijs, ICT, toekomst, Klement, Kampen, 2002, 174 blz., € 17,50, ISBN 90-77070-01-X.
| |
Kunst
Aby Warburg herleeft
De in 1953 geboren Franse kunsthistoricus en filosoof Georges Didi-Huberman, die inmiddels al een twintigtal boeken heeft laten verschijnen, waaronder zowel commentaren op het werk van klassieke en hedendaagse kunstenaars (Fra Angelico, Giacometti, Penone, Hantaï,...) als meer algemene theoretische werken (Devant l'image, Phasmes, Devant le temps,...), heeft thans in een kanjer van nagenoeg zeshonderd pagina's de bevindingen neergeschreven van tien jaar onderzoek naar het werk van Aby Warburg (1866-1929). De titel van zijn studie, L'image survivante, verwijst naar dé vraag die de joodse geleerde zijn leven lang heeft beziggehouden: hoe komt het dat beelden over de afstand van tijd en ruimte heen hun slagvaardigheid niet verliezen? Die vraag heeft Warburg tot een gigantisch speurwerk aangezet. Zoals bekend heeft hij in zijn privé-bibliotheek duizenden reproducties van
| |
| |
kunstwerken en tienduizenden boeken verzameld, in de hoop een nieuwe wetenschap van het beeld te ontwikkelen, waarvoor hij echter nog geen naam kon bedenken. In de kunst gaat het alleszins volgens hem niet om de schoonheid - hij verafschuwde de ‘esthetiserende kunstgeschiedenis’ - maar om de kracht van het beeld, en die kracht vind je ook buiten de kunst, in de mode, in de dans, in de maskers en riten van buiten-Europese culturen. Aby Warburg was ervan overtuigd dat je voor een goed begrip van de kunst antropologie en cultuurgeschiedenis nodig hebt. Een beeld is in zijn opvatting geen harmonisch rustpunt, maar een explosieve samenbundeling van tegengestelde krachten. In beroemde werken van de Renaissance zie je als het ware nog steeds de botsing van heterogene, onverzoenbare lagen natrillen: symbolen van de christelijke heilsboodschap worden er geconfronteerd met reminiscenties van het klassieke heidendom en sporen van de oerinstincten van de primitieve mens (die volgens Warburg in ieder van ons hardnekkig voortleeft). In de totstandkoming van een dergelijke, complexe beeldtaal spelen heel wat mechanismen mee. Om die te begrijpen is Warburg onder meer te rade gegaan bij de etnoloog Tylor, de historicus Burckhardt, de filosoof Nietzsche, de wetenschapper Darwin en de schrijver Goethe.
De invloed die zij gehad hebben op de ontwikkeling van de twee basisbegrippen van Warburg - Nachleben en Pathosformel - wordt door Didi-Huberman nauwkeurig onderzocht. Vervolgens maakt hij een boeiende vergelijking tussen Warburgs denkwijze en het gedachtegoed van Freud, dat zich in dezelfde tijd ontwikkeld heeft. Ook gaat hij uitvoerig in op de ‘intellectuele dialoog’ die zich ontsponnen heeft tussen Warburg en de psychotherapeut L. Binswanger, bij wie hij meerdere jaren in behandeling is geweest. De theorie van de Einfühlung, zoals die door de kunsthistoricus R. Vischer is ontwikkeld, krijgt ook ruime aandacht. Warburg heeft heel wat inspiratie gevonden in het intellectuele milieu van zijn tijd, en dat wordt door Didi-Huberman grondig aangetoond (de bibliografie van deze publicatie beslaat vijfenzestig bladzijden). Drie beelden die Warburg nooit hebben losgelaten, fungeren als leidmotief in deze studie: de beroemde Laocoöngroep die in het Vaticaan bewaard wordt, een Florijntijnse Ninfa, en de foto van een Indiaan, tijdens een ritueel, met een slang om de hals (deze publicatie bevat een negentigtal nuttige illustraties).
Warburgs oeuvre geniet op dit ogenblik opnieuw wat meer belangstelling, en meerdere delen van zijn verzameld werk zijn onlangs in Berlijn verschenen. Met zijn studie reageert Didi-Huberman tegen de eenzijdige interpretatie van zijn erfenis, juist in de school van filosofen en kunsttheoretici die zich op hem beroepen: zowel de neokantiaanse theorie van de symbolische functie van Cassirer als de iconologische interpretatieleer van Panofsky bieden een rationeel, helder verklaringsmodel dat het beeld op een veilige afstand houdt, terwijl, in de ogen van Warburg zelf, theoretische beschouwingen geen ander doel hebben dan te leiden tot een intenser ervaren van de duistere complexiteit van het beeld, waarin pathos en logos een onoplosbare strijd voeren.
Naast dit correctief op de receptie van Warburg in de gangbare kunsttheorie levert deze studie een goed inzicht in de traditie waaruit Didi-Hubermans eigen benadering van de kunst gegroeid is. Helemaal in de lijn van War- | |
| |
burg vat hij het beeld op als een symptoom, d.w.z., niet als een ding, maar als een levende gedaante waarachter zich allerlei onderhuidse driften, energieën, breuklijnen en spanningen verbergen, en waardoor de toeschouwer kan communiceren met de verborgen krachten van zijn eigen bestaan, van zijn cultuur en van de mensheid.
Didi-Hubermans beschouwingen over het spel van tijd en (individueel en collectief) geheugen roepen vragen op. Maar de antropologische en cultuurhistorische benadering van de kunst, die hij van Warburg overneemt, is een boeiend spoor om over de zeggingskracht van het beeld na te denken. L'image survivante is niet altijd een even gemakkelijk, maar wel van de eerste tot de laatste bladzijde een stimulerend boek.
□ Jan Koenot
Georges Didi-Huberman, L'image survivante. Histoire de l'art et temps des fantômes selon Aby Warburg, Les Éditions de Minuit, Parijs, 2002, 592 blz., € 27,00, ISBN 2-7073-1772-1.
| |
Beeld en Geluid
Bij zijn dood in januari 2001 genoot Johan van der Keuken internationale bekendheid als onconventioneel documentairemaker uit de school van Joris Ivens. Maar net zo belangrijk en onthullend als zijn films en foto's zijn zijn teksten over deze media. Van der Keuken verkeerde in de best denkbare positie om te weten hoe de praktische omstandigheden van het maken van een film het resultaat bepalen en hij bezat ook als schrijver de gave om dat in woorden zichtbaar te maken.
In Beeld & Geluid is een groot aantal van zijn artikelen, interviews en columns bijeengebracht. Van der Keuken schrijft zowel over zijn eigen werk als over dat van anderen, en steeds ook over de politieke en culturele context waarin een filmmaker moet functioneren. In zijn beschouwingen gaan morele en politieke vragen op een vloeiende wijze samen met de analyse van de filmische praktijk en met een opwindend vermogen tot het lezen en analyseren van beelden.
Zonder zelfkritiek is Van der Keuken niet. ‘Hoe wist je dat allemaal?’, vraagt hij zich af, wanneer hij tegen het eind van zijn leven terugziet op de politieke stelligheid van zijn films uit de jaren zeventig. Maar de bewogenheid van waaruit hij filmde, is nooit verdwenen. Met indrukwekkende eenvoud spreekt hij in een interview over zijn ervaringen in Tsjetsjenië, waar hij te midden van de sluipschutters een film draaide, en over de wijze hoe de schoonheid van de beelden de dood die ze laten zien, nog wranger maakt.
Met de jaren leek zijn vermogen om in filmbeelden en foto's het onopvallende waar te nemen en van betekenis te voorzien alleen maar toe te nemen. Zijn vaak uiterst beknopte columns zijn meesterstukken van kijk- en woordkunst. Op dezelfde manier onthult hij in zijn analyses van de montage van zijn eigen films bijna terloops de geheimen van de filmtaal en van een goed verteld cinematografisch verhaal.
Dankzij de vele foto's en filmsequenties die in dit boek zijn afgedrukt, zijn de analyses van Van der Keuken op de voet te volgen. Meer dan illustraties vormen ze zelfstandige elementen in dit doorlopende avontuur van zien en ontcijfering. Beeld & Geluid is niet alleen het commentaar van een filmmaker op zijn eigen oeuvre, maar ook een onderdeel van dit oeuvre zelf. Het is een monument voor een van de belang- | |
| |
rijkste documentairemakers van de afgelopen eeuw.
□ Ger Groot
Johan van der Keuken, Beeld & Geluid. Films foto's teksten, De Geus, Breda, 2002, gebonden, 240 blz., € 31,50, ISBN 90-445-0168-2.
| |
Literatuur
De ongeneeslijke lezer
Sinds tien jaar is Arjan Peters literatuurrecensent van de Volkskrant. Critici zijn voor veel mensen enigszins verdachte types, maar in zijn onlangs verschenen bundel De ongeneeslijke lezer verdedigt Peters zowel de criticus als het elitaire leesplezier. Die twee horen bij elkaar, want een recensent spreekt een oordeel uit over een boek en gaat ervan uit dat niet iedere mening evenveel waard is. Een criticus dient daar verstandige dingen over te zeggen en hij kan dat omdat hij al veel gelezen heeft, en overtuigt omdat hij zijn mening weet te beargumenteren. En tegelijk moet hij zijn lezers enthousiasmeren, opdat ook zij literatuurlezers worden. Hoe een criticus dat aanpakt, laat Peters zien in een ruime selectie uit zijn eigen recensies, onderbroken door een vijftal beschouwende stukken waarin hij zijn werkwijze en criteria toelicht.
Literatuur is een gelukkige verslaving, zo meent hij. Je moet er langzaam aan verslingerd raken en naarbinnen worden gezogen. Dat heeft niets te maken met grote getallen van verkochte exemplaren en ‘lezerspotentieel’. Het is ongegeneerd selectief en ouderwets veeleisend, en een literatuurwetenschapper die ‘bij de tijd wil zijn’ kan daarmee niet meer uit de voeten. Die streept het oordeel van de criticus liefst weg tegen de stem des volks en de populaire literatuur, waarin hoog en laag één pot nat is. Tegen hen verdedigt Peters met vuur dat niet de personencultus van de schrijver, de gelikte en ‘actuele’ onderwerpkeuze van het boek of het morele en ‘politiek-correcte’ gehalte daarvan, maar slechts de strikt literaire waarde voor een recensent doorslaggevend moet zijn. ‘De zindering en actie van welke roman ook schuilt in het ondergaan van de ritmes, van de woordkeus, van de opbouw van een scène, van de bouw van een roman’, schrijft hij. ‘De vorm van een boek beslist over de graagte waarmee wij het lezen.’
Dat is een erg formalistisch standpunt, waar veel tegen in te brengen is. Maar dankzij dit boek weet men in ieder geval waar men met Peters aan toe is en kan er op grond van argumenten worden gediscussieerd. En het is moeilijk niet te worden aangestoken door het lyrische credo waarmee Peters zijn bezwering besluit: ‘Zolang er behalve rotzooi ook goede romans verschijnen, en zolang er recensies bestaan waarin de kwaliteit kan worden benoemd, zolang zal ik me niet neerleggen bij de schelle en massale koorzang van het requiem voor de roman en de traditionele romankritiek’.
□ Ger Groot
Arjan Peters, De ongeneeslijke lezer, Contact, Amsterdam, 2002, 336 blz., € 19,75, ISBN 90-254-1370-6.
| |
Nijmeegse saudade
In 1993, twintig jaar nadat Frans Kusters de voor debutanten belangrijke Reina Prinsen Geerligsprijs had gekregen, schreef Gerrit Jan Zwier in de
| |
| |
Leeuwarder Courant dat de kans zeer gering was dat Frans Kusters ooit een roman zou schrijven. Hij had toen wel een nieuwe verhalenbundel met de titel Een schijn van oneindigheid gepubliceerd, maar met een debiet van vijfentwintig bladzijden per jaar beschikte hij volgens Zwier niet over de geest van Zola of Vestdijk om een werk van langere adem tot stand te brengen. Kusters' recente boek, Na het wonder, vermeldt nu expliciet op de titelpagina dat het om een roman gaat. De inhoud omvat zeventien hoofdstukken, maar eigenlijk gaat het om zeventien verhalen die Kusters tot een roman gemonteerd heeft.
Het verschil tussen eerdere verhalenbundels, die Frans Kusters ‘boeken’ noemde die zijn leven in een bepaalde periode partieel weerspiegelden, en deze ‘roman’, die momentopnamen uit dat bestaan eveneens monteert tot een geheel, is dan ook verwaarloosbaar.
Het hoofdthema van de korte roman ligt vervat in de titel van het eerste hoofdstuk: ‘Hollandse saudade’. Het Portugese saudade is een onvertaalbaar woord, schrijft Kusters. ‘Het is niet alleen de verte en het heimwee naar dat heimwee, het is ook de pijn om het broze van je dromen.’
Om de onoverbrugbare kloof tussen droom en werkelijkheid in zijn roman gestalte te geven ontwerpt Frans Kusters een parallelle wereld, waarin zijn hoofdpersoon, Theo Pasveer, moeiteloos Wim Wijnands, een verzonnen alter ego, kan zijn. In die wereld is de maatschappij verwisselbaar met een instelling, zodat het personage Van Sanderen tegelijk hoofd van de vakgroep Rechten van de Nijmeegse universiteit is en in de perceptie van Theo Pasveer ook hoofdverpleger van een therapeutische unit Zo'n parallelle wereld treffen we eerder al aan in de bundel Het milde systeem uit 1984, waarin Frans Kusters E.A. Poe citeert, die de aarde een enorm krankzinnigengesticht noemt waarin de patiënten denken dat ze een normaal leven leiden zonder te beseffen dat ze geobserveerd worden en geestesziek zijn.
In Na het wonder worden ze als een beetje kaduuk bestempeld, de een iets meer dan de ander. ‘Kaduuk van binnen, kaduuk van de drank en van de dope. Van het huwelijk, de opvoeding, het geloof, het werk en noem maar op.’
Pasveer, zijn collega's Van Sanderen en Wissink, zijn jeugdvrienden Toon en Gerrie, het zijn bekend klinkende namen voor wie het gestaag groeiende verhaaloeuvre van Frans Kusters volgt. Tegenover de maatschappelijke realiteit die mensen in een keurslijf dwingt of kraakt, reageert het hoofdpersonage in Na het wonder met schitterende dromen of groteske situaties die voor een absurdistisch maar heilzaam tegengewicht zorgen.
‘Waar Theo is, zijn er altijd raadsels, dilemma's en dubbele bodems’, zegt de auctoriële verteller ergens halverwege het boek.
In het slothoofdstuk fantaseert Pasveer dat hij een begenadigd muzikant is die - als hij speelt - bij iedereen een schrijnende hunkering vanbinnen veroorzaakt. ‘Dat is het stille heimwee in je ziel, dat de ogen vochtig maakt, wanneer de avond valt’, luidt de slotzin, die erg lijkt op de ‘weemoedigheid, die niemand kan verklaren, / en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat’, zoals Elsschot in zijn overbekende gedicht ‘Het Huwelijk’ schreef.
Kusters belijdt zijn Nijmeegse saudade in dezelfde zuivere toonaard als Elsschot zijn naar de keel grijpende weemoedigheid.
□ Joris Gerits
| |
| |
Frans Kusters, Na het wonder, De Bezige Bij, Amsterdam, 2001, 111 blz., € 13,50, ISBN 90-234-0031-3.
| |
Geschiedenis
Leopold II
Sinds jaren heb ik niet meer zo'n warrig boek gelezen als Bouwen met zwart geld. De grootheidswaanzin van Leopold II van de veel besproken Lucas Catherine.
Na een zware aanval op de monarchie in de inleiding, wijdt Catherine zich aan de psychologische contouren van Leopold II. Dat levert een interessant beeld op van een streng-katholieke (!), autoritaire megalomaan, die droomt van een groot-België (en zeer ernstig een oorlog met Nederland overweegt), een koloniaal rijk (met Congo als succesmodel na een aantal mislukte pogingen elders), een zéér royale hoofdstad en een exuberant persoonlijk fortuin (dat aan het eind van zijn leven 3500 maal groter was dan in het begin) - en die die dromen met zeer machiavellistische middelen trachtte en meestal ook wist te realiseren. Kortom, ‘Leopold II had allure en karakter, dat is het minst [sic] wat je kan zeggen’, vindt de auteur (blz. 171). Jammer genoeg komt de persoonlijkheid van de koning daarna nauwelijks nog ter sprake, en die oppervlakkigheid is jammer: wie wil bijvoorbeeld niet weten hoe het strengkatholieke samengaat met zijn hebzucht, achterbaksheid en uiterst gevarieerd seksleven?
De vorst had zijn ideeën vooral ontleend aan de wereldtentoonstelling van 1851 in Crystal Palace in Londen. Dat leidt tot uitvoerige beschrijvingen van de egyptische en oosterse invloeden in de westerse kunst, die vooral op Leopolds architectuur een grote invloed zullen hebben. Catherine kruidt dat met anekdotes over de zeer Belgische, surrealistische lotgevallen van verschillende van deze objecten en van archieven, en met verhalen over de wereldtentoonstellingen in Brussel en Antwerpen. Ze worden vermengd met rudimentaire overzichten van de bemoeienissen van Leopold en zijn kapitalistische secondanten in den vreemde. Tot de vette Congo-appel van de boom valt.
Maar daarna gaat het vooral over Leopolds architecturale ingrepen in Brussel en randgemeenten (en in mindere mate in Oostende), met geld uit Congo. Tussendoor wordt nog een hoofdstuk gewijd aan de structuur van zijn fortuin, en de geraffineerde manier waarop hij het heeft opgebouwd. Het boek wordt echter vooral een overzicht van zijn urbanisatie, en de manipulaties waarmee hij ze heeft doorgezet. Voor wie met Brussel, Oostende en hun omgeving vertrouwd is, ontplooit zich een boeiende, met beeldmateriaal ondersteunde vergelijking, tussen het volkse toen en het zielloze nu.
De auteur eindigt met een liefdesverklaring aan België, dat dreigt uiteen te vallen ‘in drie minuscule, miserabele mini-republieken’, en een aanval op het nieuwe Vlaanderen, met ‘zijn vulgair geel-en-zwart etiket met Peugeotleeuwtje’ (blz. 172).
Wat moet de lezer met deze chaotische mengeling van feit en opinie, van plotse sprongen tussen (goed vertelde) anekdotiek en gekruid commentaar? Wil Catherine iets bewijzen? Dat doet hij niet: zijn uitvallen zijn niet gefundeerd, en wat funderend materiaal zou kunnen zijn, leidt tot ‘conclusies’ die niet op het materiaal zijn gebaseerd of kant noch wal raken. Zo wordt Leopold II als een uitgekookte schurk
| |
| |
opgevoerd, en toch is het eindoordeel opvallend mild: in tegenstelling tot de huidige vertegenwoordigers van de monarchie was hij tenminste ‘kleurrijk’. Ronduit onthutsend is de reactie op de geruchtmakende aanklacht van Adam Hochschild, die hij (in slecht Duits) aanmaant voor eigen deur te vegen. De koning is immers een ‘kind van zijn tijd’, ‘Leopold staat niet alleen’, ‘hij maakt deel uit van een systeem dat wij ginder kolonialisme en hier kapitalisme noemen’ (blz. 55). Het wordt waarlijk wel eens tijd dat de beschuldigingen van Hochschild gefundeerder worden weerlegd. Misschien kan de parlementaire Lumumba-commissie door een Leopold II-commissie worden af gelost?
Het boek bevat ook storende fouten of onvolledigheden. Inhoudelijk: ‘het Belgisch vorstenhuis is altijd fervent katholiek geweest’ (blz. 112; en Leopold I dan?); er wordt nauwelijks een woord besteed aan de spanningen tussen katholieken en liberalen, o.a. bij de aanleg van het plantsoen van de Kleine Zavel (blz.113). Door de formulering ‘Voor veel geld hebben die Europese bezoekers hen verplicht erotische dansen uit te voeren...’ (blz. 59). En gewone taalfouten: ‘jubelpark’ (blz. 63), ‘feaubourg’ (blz. 98), ‘commisaris’ (blz. 111), ‘Lago Majore’ (blz. 117), ‘Toutes les caises se confondent’ (blz. 125), ‘financieël’ (blz. 132),...
Lucas Catherine heeft een interessant thema grotendeels verknoeid door het op een slordig journalistieke manier te behandelen. Door dit boek zal hij beslist niet minder controversieel worden.
□ Jacques De Maere
Lucas Catherine, Bouwen met zwart geld. De grootheidswaanzin van Leopold II, Houtekiet, Antwerpen/Amsterdam, 2002, 176 blz., € 17,95, ISBN 90-5240-640-5.
| |
De bibliotheek van Rubens
Van de oorspronkelijke bibliotheek van de befaamde Antwerpse schilder Pieter Pauwel Rubens is de inventaris niet meer voorhanden. Maar de bibliograaf Prosper Arents (1889-1984) is erin geslaagd ruim vijfhonderd titels op te sporen die met zekerheid of grote waarschijnlijkheid tot die bibliotheek hebben behoord. Zijn reconstructie is nu postuum uitgegeven in een fraai boekwerk, dat tevens het jaarboek 2000-2001 van ‘De Gulden Passer’ vormt. Uit negentien heel uiteenlopende bronnen heeft Arents zijn gegevens geput, variërend van boeken met exlibris en boeken met handschriftelijke of gedrukte opdrachten tot aankopen bij de Officina Plantiniana (liefst 213 titels) en gedichten en brieven aan Rubens. Ook boeken van Rubens' verwanten zijn in het onderzoek betrokken, zoals de veilingcatalogus van de bibliotheek van zoon Albert Rubens, die geheel in facsimile is opgenomen. Bijzonder interessant uiteraard is de afdeling waarin werken worden beschreven, waarin een titelprent of prenten naar tekeningen van Rubens voorkomen. Opmerkelijk in die sectie is het grote aantal jezuïetenauteurs.
Van alle vermelde boeken wordt een gedetailleerde beschrijving gegeven, waarbij telkens ook desbetreffende literatuur en vindplaatsen staan vermeld. Met behulp van verschillende registers wordt het bijeengebrachte materiaal ontsloten.
Dit is een fraai voorbeeld van de resultaten die gedegen boekhistorisch onderzoek kan opleveren, waarbij het ‘fraai’ ook betrekking heeft op de typografische vormgeving, die in handen was van Prof. Dr. G. Persoons.
□ Paul Begheyn
| |
| |
Prosper Arents, De Bibliotheek van Pieter Pauwel Rubens: een reconstructie. Bewerking: Frans Baudouin, Lia Baudouin, Elly Cockx-Indestege, Jacques De Bie en Marcus de Schepper. Eindredactie: Alfons K.L. Thijs. Vereniging der Antwerpse Bibliofielen, Antwerpen, 2001, 388 blz., € 80,00, ISSN 0777-5067.
| |
Varia
De prijs van de passie
Vanuit zijn therapeutische ervaring en kennis van literatuur, film en theater neemt Wilfried Van Craen het al te menselijke verschijnsel van de ontrouw onder de loep. De prijs van de passie is een persoonlijk, eigenzinnig essay geworden, gestoffeerd met citaten, anonieme getuigenissen, en psychologische en sociologische bevindingen. Het boek schept een breed genuanceerd kader en nodigt elke lezer uit, zelf een omschrijving te geven van wat (on)trouw zijn nu juist betekent voor hem/haar. De pragmatische invalshoek die de kronkelwegen van ons verlangen volgt, richt zich in het tweede deel van het boek concreet op de drie betrokken partijen: de vreemdganger, de partner en de minnaar of minnares. In het derde deel geeft Van Craen een wetenschappelijk overzicht van de motieven waarom mensen ontrouw zijn. Hoewel je de indruk kunt krijgen dat er tussen de regels door een pleidooi wordt gehouden voor het vreemdgaan, wordt in feite vooral de schaduwzijde ervan belicht. Misschien schuilt de grootste kwaliteit van het boek wel in het feit dat het oneindig veel vragen oproept: ‘waar eindigt trouw en begint ontrouw?’, ‘wanneer ga je over de grens?’, ‘is fantaseren ook al een vorm van ontrouw?’, ‘wat vertel ik mijn partner?’, en bovenal ‘hoe ga ik ermee om?’. Vele vragen klinken dan ook verdacht herkenbaar en tonen onze preoccupatie met ‘zinvolle’ relaties. Met het lezen wordt het duidelijk dat Van Craen zijn onderwerp overstijgt en een levensvisie wil ontwikkelen die oog heeft voor ons complexe gevoelsleven en onze veranderende persoonlijkheid. Kort na de lectuur van dit boek ging ik trouwens naar de film Faithless van Liv Ullman kijken. Het was alsof Van Craen het scenario had geschreven. Faithless toont dezelfde begripvolle benadering, maar brengt ook de negatieve emoties van onmacht, frustratie en ontreddering in beeld.
Een kleine opmerking betreft het inleidende hoofdstuk, dat wat summier is. De auteur blijft vaag net daar waar je wat meer research verwacht. Voorbeeld: ‘In sommige culturen was (is?) het de gewoonte dat vaders hun adolescente zoon onder de arm nemen en afleveren aan zo'n adres’ [van een prostituee] (blz. 42). Dan wil ik weten over welke cultuur hij het heeft, anders blijft deze bewering een mythe. En, ten slotte, maar nu word ik wat persoonlijk: termen als ‘ontrouwland’ en ‘musturberen’ zijn wellicht functioneel, maar klinken afgrijselijk. Maar dit schoonheidsfoutje doet niets af aan de verrijkende inhoud.
Voor de mensen die de realiteit onder ogen willen zien en de confrontatie met zichzelf durven aan te gaan, is De prijs van de passie verplichte lectuur. Voor de huichelaars onder u: vermijdt dit boek!
□ Dimitri De Gruyter
Wilfried Van Craen, De prijs van de passie. Trouw aan ontrouw, Uitgeverij Van Halewyck, Leuven, 2002, 260 blz., € 19,91, ISBN 90-5617-380-4.
|
|