Streven. Jaargang 69
(2002)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 486]
| |
Frans Van Bladel: tachtigjarige wijsheidWijs en bejaard: zo kwam mij ongeveer veertig jaar geleden Frans Van Bladel voor. Mijn behoefte om te reageren op bestaande ideeën, om artistieke verschijnselen te analyseren en om mijn bevindingen degelijk beargumenteerd mede te delen en ter discussie te stellen, was zo intens dat ik het voor lief nam dat deze obsessie enkel door pen en papier kon worden geconcretiseerd. Er dienden dus artikelen te worden geschreven die gepubliceerd moesten worden. Streven en Frans Van Bladel gaven mij daartoe de kans. Dat was niet zomaar een vrijblijvende geste. Hard werken, en zoals dat heet, ‘bloed, zweet en tranen’ kwamen eraan te pas. Al dat gezwoeg was te wijten aan het feit dat ik eigenlijk geen twee fatsoenlijke zinnen na elkaar kon schrijven - en ik moet toegeven dat het schrijven van fatsoenlijke zinnen mij weinig interesseerde. Al werkte ik mij suf op zo'n stuk, het bleef onpubliceerbaar. De eerste vijf jaar dat ik essayistiek en journalistiek bedreef, betekende elke geschreven pagina een lijdensweg, die ik enkel en alleen aflegde omdat de drang om me ‘bezig te houden met cultuur’ zo intens was.
Frans nam de kopij ter hand en corrigeerde ijverig, bewerkte en herschreef. Maar daar bleef het niet bij; soms had hij vragen over de inhoud en twijfelde hij of hij de gedachtegang wel goed had begrepen en correct had ge(her)formuleerd. Ik kreeg de gecorrigeerde kopij terug - geen zin was onaangetast gebleven; de getypte pagina was één grote palimpsest - en daarna maakten we een afspraak. Doorgaans was dat op zaterdagmiddag - na het onmisbare dutje -en, omdat ik toen erg productief was, zagen we elkaar zo om de twee weken, afgewisseld met een ander zaterdags bezoek, dat aan Carlos Tindemans. Wat een karwei temeer had kunnen zijn, en een pijniging boven de pijniging van het schrijven, werden dankzij Van Bladel voor mij boeiende, prikkelende en hoogst plezierige ontmoetingen waarin het leek alsof de tekst slechts een aanleiding was om over kunst en cultuur van gedachten te wisselen en regelmatig ook over cultuurpolitiek (al heette dat toen nog niet zo). Voor mij werden de artikelen zoiets als een voorwendsel, want ook als er niets te bespreken viel, ging ik Frans geregeld opzoeken. | |
[pagina 487]
| |
Vermoedelijk hoopte Van Bladel dat zijn begeleiding vruchten zou afwerpen, en dat ik na verloop van tijd toch blijk zou geven van enige vordering op het gebied van de stilistiek. Maar met regelmaat luidde het: ‘Ik heb er veel werk aan gehad!’ ‘Ja’, antwoordde ik, ‘maar wat ik wilde formuleren was ook zo ingewikkeld.’ Ik werd er wanhopig van, maar intussen vergde het schrijven zelf veel minder inspanning, en geleidelijk aan eiste het zelfs geen inspanning meer, maar werd het van een labeur een genot (tot op de dag van heden is het schrijven van om het even wat een bron van vreugde). Dat was in ieder geval bereikt: dat je iemand bij wie dat niet is aangeboren, het plezier van het schrijven kunt bijbrengen! Dat is heel wat: want het omgekeerde had zich net zo goed kunnen voltrekken: afkeer en walg van het schrijven. Er gebeurde nog meer, wat ik pas een decennium later ontdekte. Dat ik zelf niet alleen in staat was andermans teksten te verbeteren, maar ook beginnende studenten plezier in het schrijven bij te brengen. Soms dacht ik wel eens: die leert het nooit. Een studente van mij zat wekelijks in tranen op mijn kamer. Maar ze zette door en van de tien nieuwe pagina's van haar scriptie die ze wekelijks inleverde, was er telkens een bij waarvan één enkele paragraaf behoorlijk las. En zie, jaren later is zij een (onder meer) briljante journaliste. Ik heb van Frans beslist geleerd hoe ik de schrijfkwelling van een ander in schrijfplezier kan doen ontluiken. Ik vraag mij af, bij wie hij in de leer is geweest. De kunst bestaat, zoals in elk leerproces, in het tentoonspreiden van veel geduld, maar vooral in het au sérieux nemen van zowel de persoon - in casu de schrijver - als datgene wat hij te zeggen heeft - zijn tekst. Dat kon Frans Van Bladel op bewonderenswaardige wijze; hij kon zich prachtig vereenzelvigen met de tekst die jij had geschreven. Alsof het om zijn problematiek en zijn tekst ging! Ik heb de indruk dat we vaak ook over het tijdschrift zelf spraken. Bij mij was dat voornamelijk ingegeven door een drang die mij nu naïef voorkomt, het verlangen om in de redactie te mogen zetelen. Daar had Frans Van Bladel - wellicht terecht - geen oren naar. Wel werden alle voorstellen die ik deed, ook die welke buiten mijn eigen gebied van de filmessayistiek lagen, aanvaard, en niet alleen aanvaard, maar ook ondersteund en in een enkel geval zelfs met kracht verdedigd. Wat ik ook nog van deze leermeester heb geleerd, is de kunst van de fraaie, exacte formulering, de retorica zal ik maar zeggen. Zijn gebruik van het gesproken Nederlands maakte grote indruk op mij en diende mij tot voorbeeld. Er moet aan worden toegevoegd dat in die tijd in Vlaanderen de welbespraaktheid eerder aan de povere kant was en het officiële ‘model BRT’ mij met afkeer vervulde. Frans Van Bladel kwam mij in zijn eentje voor als het symbool van een ‘cultureel klimaat’. Dat is: het culturele klimaat waar ik naar verlangde, een klimaat waarin ik kon gedijen, en dat in Vlaanderen in de jaren zestig en zeventig daadwerkelijk ontbrak. Op een dag, ik herinner het mij nog goed, fulmineerde hij - naar aanleiding van een of ander incident waar hij bij betrokken was geweest en dat ik ben vergeten - tegen wat hij ‘de tirannie van de middelmatigheid’ noemde. Ik begreep heel goed waar hij het over had... | |
[pagina 488]
| |
Ik bewaar behalve aan de tweewekelijkse gedeelde woede of verontwaardiging ook de herinnering aan gedeelde lachbuien. Hoe een intellectuele discussie of een discussie onder intellectuelen een vreemd register van vriendschap kan onthullen. Nooit gingen onze gesprekken over intieme aangelegenheden, en toch was ze diep intiem. Affiniteit ging over in affectie, en dit terwijl hele gebieden van zíjn zowel als van mijn privé- of beroepsleven onaangeroerd bleven. Dat hoefde overigens niet gezegd of geuit; immers, het zat in ons werk en onze samen-werking. Wijs en jarig, beste Frans, mijn oprechte dank en beste wensen.
Eric De Kuyper | |
[pagina 489]
| |
In een artikel dat in januari 1989 is verschenenGa naar eind[1], neemt Frans Van Bladel het onzindelijke Nederlands van een recensent van de Standaard der Letteren op de korrel. Zijn besluit luidt als volgt: ‘Ach, dat hij geen Nederlands kan schrijven, dat is zijn persoonlijke handicap, daar moet hij mee zien te leven. Maar kwaad [ben ik] vooral omdat niemand er iets van schijnt te merken, de redactie van de SdL niet, de lezers niet. Als ik aan collega's vraag of zij deze kroniekjes lezen en wat zij ervan vinden, krijg ik steevast ten antwoord: “Ik weet niet, ze lijken me wel informatief”. Leest er dan niemand meer? Ik bedoel lézen. Lezen wat er staat. Ze kunnen nog veel pamfletten over het lamentabele culturele klimaat in Vlaanderen schrijven, de Deleus en de Reynebeaus. Zolang we niet leren lezen, zal daar niet veel aan veranderen. Als we niet lezen wat er staat, maar alleen wat we denken dat er staat, denken we niet, maar denken we alleen dat we denken. En dat is een collectieve kwaal.’ |
|