Streven. Jaargang 69
(2002)– [tijdschrift] Streven [1991-]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 424]
| |
Fernand Van Neste
| |
[pagina 425]
| |
derhorigen bepalen door aan te wijzen hoever zij mogen gaan in de ontplooiing van hun eigen mogelijkheden, welke de ruimte is waarbinnen zij vrij mogen optreden. Vanzelfsprekend speelt hier de taal, de rechtstaat een grote rol. Handelingen kunnen uiterlijk sterk op elkaar gelijken, maar intentioneel - wat de bedoeling ervan betreft -, zeer verschillen van elkaar. Bijvoorbeeld, ik overhandig een voorwerp aan een persoon. Met dit ene gebaar kan ik op z'n minst vier verschillende bedoelingen hebben: het voorwerp verkopen, ruilen, lenen, of gewoonweg schenken. De bedoeling die ik heb bij dit gebaar, moet ik met woorden duidelijk maken. Zonder precieze begrippen waarin ook de bedoelingen bepaald worden, is er geen rechts-ordening mogelijk. Maar precieze begrippen ontwerpen, veronderstelt dat de regelgever een volledige en correcte kennis heeft van de activiteiten die hij wil ordenen. De wetgever moet zo goed mogelijk de materiële waarheid kennen van de handelwijze die hij wil reguleren, verbieden of toelaten: de kennis van die waarheid is een noodzakelijke voorwaarde om een goede rechtsregel tot stand te brengen. De materiële waarheid van een bepaald handelen kennen, betekent de aard van de zaak, de rerum natura, la nature des choses, grondig en correct inzien. In de negentiende eeuw wordt ons daar een interessante illustratie van gegeven door niemand minder dan Marx. In zijn Jugendschriften hekelt hij de wetgevers van de Rheinische Landtag, omdat zij hout sprokkelen en boomstammen roven als misdrijf gelijkstellen en op dezelfde wijze bestraffen. Volgens Marx is dat als wetgever ‘liegen’, de waarheid van de ‘Natur der Sache’ van beide handelingen miskennen of zelfs negeren. Om de waarheid van de natuur der dingen te respecteren, met het oog op een ‘goede’ regelgeving, moet de wetgever eerst en vooral een correcte terminologie vinden om de handelingen te benoemen. Uit de definities en omschrijvingen moet duidelijk blijken waarin aanverwante begrippen van elkaar verschillen. Zo is in het wetsontwerp betreffende euthanasie dat momenteel in het Belgisch Parlement wordt besproken alleen maar sprake van euthanasie (d.i. ‘opzettelijk levensbeëindigend handelen door een ander dan de patiënt, op diens verzoek), terwijl voor niet-terminale patiënten het euthanaserend handelen wellicht meer en meer ‘hulp bij zelfdoding’ zal heten. De meerderheid in het Parlement weigert vooralsnog dit onderscheid te maken. Zo worden twee verschillende handelwijzen in de wet onder één benaming gebracht. Hier handelt de wetgever onzorgvuldig. In deze bijdrage wil ik erop wijzen dat met het openstellen van het ‘huwelijk’ voor homoseksuele partners, de wetgever opnieuw onzorgvuldig handelt, omdat hij met de ‘natuur’ (de rerum natura) van het huwelijk geen rekening meer houdt. | |
[pagina 426]
| |
Het huwelijk: een antropologische en cultuur-historische verkenningHet huwelijk vindt zijn verklaring in een natuurlijk gegeven, namelijk de biologische noodzakelijkheid van het paren van man en vrouw, om het leven door te geven. Dit biologische gegeven is in de loop der tijden vanzelfsprekend gehumaniseerd. Mannen en vrouwen die geslachtsgemeenschap hadden, gingen samenwonen, de vrouw zorgde voor het onderhoud van het vuur terwijl de man voedsel ging zoeken. Binnen dergelijke kleine gemeenschappen zijn de eerste normen (taboes) totstandgekomen: bv., broers en zussen mochten niet met elkaar paren. Zo werden zij gedwongen hun partners te gaan zoeken in andere clans, in andere stammen. Op die manier kon het sociaal weefsel zich voortdurend vernieuwen (uitbreiding van het familieverband, of clan- of stamverband). De antropologie en de geschiedenis leren ons dat de leefgemeenschap van mannen en vrouwen in bijna alle culturen vaste vorm heeft gekregen en geleidelijk een centrale rol is gaan spelen in de organisatie van de samenleving. Daarbij gaat het om het vestigen en voortzetten van de mensengemeenschap in de tijd, door de band die de voorouders, (ancêtres, antecessores) met hun nakomelingen of nageslacht verbindt (let op de voorvoegsels!). Tegelijkertijd wordt de samenhang van de mensengroep uitgebreid in de ruimte door leden van de groep te verplichten partners te zoeken buiten de reeds bestaande groep. Deze sociale structurering krijgt in de Grieks-Romeinse beschaving een juridische uitdrukking. In de teksten van het Romeinse recht heet dat ‘vitam instituere’: menselijk leven in de maatschappij, in de Staat een standplaats geven, instellen, in de vorm gieten van een maatschappelijke instelling. Vitam instituere betekent voor de mens: sociaal ter wereld komen, nadat hij eerst biologisch geboren isGa naar eind[1]. Om in de zin van het vitam instituere de samenleving te organiseren zijn rechtsregels nodig met betrekking tot de afstamming, huwelijk en verwantschap, en de ouderlijke macht. Daarover gaan de voornaamste rechtsinstellingen binnen het familierecht. Dankzij die structurering waarin het biologische met het sociale in verband wordt gebracht, krijgt het individu als vader, moeder, zoon, dochter, grootouder, schoonbroer, neef, enz. een eigen naam en een bepaalde plaats toegewezen in het geheel. Ieder krijgt een eigen rol, met rechten en plichten tegenover de anderen, en is daardoor ‘gelegitimeerd’, juist omdat hij een status heeft in de sociale tijd en ruimte. Anders is men familieloos, naamloos, - ‘infans terrae’ heette het bij Romeinse rechtsgeleerden. In de Europese cultuur is het recht belang blijven hechten aan familie, huwelijk en afstamming. Dat geldt zowel voor het Romeinse recht en het canonieke recht als voor de Code NapoléonGa naar eind[2]. Het familie- en personenrecht is niet een rechtsregeling die de enkeling zelf bepaalt, contractueel. De | |
[pagina 427]
| |
rechten en plichten, de gedragsscenario's worden bepaald door de overheid. Het individu stapt erin, en zo krijgt het zijn status. Uit deze korte analyse blijkt dat het huwelijk een belangrijke betekenis heeft voor de samenleving: het gaat erom te zorgen voor het voortbestaan van de groepGa naar eind[3], nieuwe familieverhoudingen te creëren (aanverwanten) en het sociale weefsel te vernieuwenGa naar eind[4]. Tegelijk wordt de individualisering van de mens in de hand gewerkt. Het individu is niet zomaar een nummer onder de vele exemplaren binnen het magma van menselijk leven, maar elk individu krijgt een eigen naam toegekend, een eigen plaats in de genealogie, een eigen rol, eigen rechten en plichten binnen de familie. De betekenis van het huwelijk was voor de samenleving dermate belangrijk dat het oorspronkelijk de grotere groep, de familie is die uithuwelijkt. De voortplanting is steeds een wezenlijke opdracht voor de gehuwden. Daarom gaan in vele culturen man en vrouw pas samenwonen als de vrouw zwanger is, en volgens het Romeinse recht konden de eunuchen om die reden niet trouwen. Veel later, in het Romeinse recht, is het consensuele huwelijk ontstaan (‘nuptias non concubitus sed consensus facit’). Voortaan mocht men zelf zijn partner kiezen. Ook de duurzaamheid is een kenmerk van latere datumGa naar eind[5]. Geleidelijk wordt de ‘affectio’, het aan elkaar gehecht zijn van man en vrouw belangrijk. Erotiek en liefde krijgen pas aandacht in de huwelijksbeleving in de Moderne Tijd. | |
Het huwelijk: filosofische verkenningIn de filosofie worden de fenomenen niet alleen beschreven, maar ook verder uitgediept: waarom vertoont het huwelijk de kenmerken die wij in de bovenstaande analyse hebben gevonden? In de westerse filosofie vinden wij omtrent het huwelijk een belangrijke bijdrage in het stoïcijnse denken. In de moraal van de Stoa maken wij kennis met een van de stromingen van het natuurrechtsdenken. De stoïcijnse opvatting van het natuurrecht heeft het denken van Cicero, van de kerkvaders en van de middeleeuwse theologen aanzienlijk beïnvloed. De stoïcijnen hechtten veel aandacht aan de voorafgegeven ordening van de werkelijkheid, die zij als norm beschouwden, ook voor het menselijk handelen. ‘Goed handelen is handelen overeenkomstig de natuurlijke ordeningen.’ Daarvan afwijken is tegennatuurlijk, immoreel. In dit denken is weinig ruimte voor vrijheid, voor ontwikkeling, verandering, want de ordeningen, zeker wat de biosfeer betreft, zijn in de ogen van de stoïcijnen zo goed als onveranderlijk. Volgens de Stoa behoort het huwelijk tot de natuurlijke ordeningen die inherent zijn aan de werkelijkheid en kunnen worden gekend door de menselijke logos (rede). Tot de natuurlijke ordening van het huwelijk be- | |
[pagina 428]
| |
hoort in de eerste plaats dat de seksuele omgang op de voortplanting is gericht - hetgeen paring van man en vrouw, en dus twee verschillende geslachten veronderstelt - en voorts dat de seksuele omgang onlosmakelijk verbonden is met de opgave het leven door te geven en gedurende geruime tijd voor de kinderen te zorgenGa naar eind[6]. Deze elementen worden door de stoïcijnen beschouwd als de grondslag van het huwelijk. De impact van het stoïcijnse denken op de christelijke seksuele moraal en huwelijksmoraal is zeer groot geweest. Op grond van de ‘natuurlijke’ ordening waaronder de seksuele gemeenschap valt, worden in het christelijk denken homoseksualiteit, seksuele gemeenschap buiten het huwelijk en anticonceptie op moreel vlak negatief beoordeeld. De natuurlijke ordening moet men blijven respecteren, zelfs wanneer door een lichamelijk gebrek (bv. steriliteit), de seksuele gemeenschap haar doel niet kan bereiken. Daar komen de bezwaren, in ieder geval de aarzelingen van het christelijk denken vandaan t.a.v. de kunstmatige vruchtbaarheidstechnieken. Naast de stoïcijnse opvatting van het natuurrecht heeft ook de aristotelische opvatting een grote invloed gehad. Ook die beschouwt de natuurlijke ordening als de grondslag van de moraal. In de natuurlijke ordening zit immers een evenwicht, dat de mens niet in het gedrang mag brengen. Ook menselijke handelingen vertonen een natuurlijke ordening, waarvan het belangrijkste element volgens Aristoteles de doelgerichtheid van het handelen is. Daarom wordt het doeleinde van een bepaalde activiteit door hem de ‘natuur’ van dit handelen genoemd: ‘de natuur van een zijnde is zijn doel’. In deze opvatting is de ordening dus niet zo determinerend als bij de stoïcijnen. Het streven naar het doel van een bepaald handelen wordt nu een belangrijk beginsel van de moraal, en dat biedt meer mogelijkheden voor de vrijheid dan het louter volgen van de vooraf bepaalde natuurlijke ordening. Behoren de familie en het huwelijk tot de ‘natuur’ van het menselijk handelen? Volgens Aristoteles is de politieke gemeenschap een doelgerichtheid van het mens-zijn, en behoort ze dus tot de natuur van de mens. Bovendien behoren alle gemeenschapsvormen die noodzakelijk zijn om dit doel te bereiken tot de natuur van de mens. Familie en huwelijk rekent Aristoteles onder deze gemeenschapsvormen. Ook de aristotelische opvatting heeft de christelijke huwelijksmoraal beïnvloed. Voortplanting en groeien in ‘affectio’ worden nu doeleinden genoemd in de christelijke huwelijksopvatting. Impotentie is een reden tot nietigheid van het christelijk huwelijk. Naast deze ‘heidense’ ingrediënten in het christelijk denken over het huwelijk zijn ook andere, specifiek christelijke elementen van de huwelijksmoraal te vermelden, en met name de opvatting van het huwelijk als | |
[pagina 429]
| |
‘verbond’ (foedus). Met andere woorden, terwijl de moraal van de Oudheid (vooral van de Stoa) meer oog heeft voor de zin en betekenis van het huwelijk voor de samenleving, zal het christelijk denken meer aandacht besteden aan de attitudes (zoals trouw en liefdevolle zorg) die vereist worden van de gehuwden zelf opdat zij de zin en betekenis van het huwelijk ten volle zouden kunnen beleven. In de twintigste eeuw ten slotte wordt in het christelijk denken het huwelijk opgevat als een ‘liefdes- en levensgemeenschap’, en de vruchtbaarheid wordt dan in dat perspectief geplaatst. | |
Het ‘homohuwelijk’Uit wat voorafgaat blijkt dat de zin en betekenis van het huwelijk van oudsher gelegen is in het voortbestaan van de groep, het doorgeven van het leven en het tot stand brengen van nieuwe familiebetrekkingen (aanverwanten). De zin en betekenis van het ‘homohuwelijk’ daarentegen is gelegen in de individuele zelfontplooiing van de personen die een homoseksuele geaardheid hebben. Het ‘homohuwelijk’ is niet zo diep in het verleden geworteld als het traditionele huwelijk. Het vindt zijn grondslag in de leer van de mensenrechten, die de individuele vrijheid en zelf-ontplooiing (zelfrealisatie) enerzijds, en anderzijds de gelijkberechtiging en gelijke behandeling van alle personen ongeacht hun ras, geslacht, godsdienst en seksuele geaardheid verdedigtGa naar eind[7]. Volgens de voorstanders ervan is de grondslag van het ‘homohuwelijk’ gelegen in het recht op privacy, d.w.z., op de vrijheid om, zolang wij anderen niet schaden, ons persoonlijk leven zelf te ontwerpen en vorm te geven, om te kiezen wat we voor ons persoonlijk leven al dan niet waardevol vinden, en er ook naar te handelen. Overeenkomstig deze zienswijze kunnen homo's, zoals de hetero's, aanspraak maken op een gezinsleven, op het ‘huwen’, het ter wereld brengen of adopteren van kinderenGa naar eind[8]. | |
Huwen als uiting van zelfontplooiingOpmerkelijk is dat een dergelijke individualistische visie op het gehuwd zijn eveneens geworteld is in het natuurrechtsdenken, maar dan niet dat van de Oudheid en de Middeleeuwen, maar het natuurrecht dat zijn bloeiperiode heeft gekend in de zeventiende eeuw (Grotius, Hobbes, Locke, Leibniz). In die opvatting is het natuurrecht een geheel van fundamentele rechten van het rechtssubject, ter bescherming van een aantal belangrijke persoonswaarden zoals leven, gezondheid, vrijheid, veiligheid, eigendom. Uit deze moderne opvatting van het natuurrecht hebben de mensenrechtenverklaringen van de achttiende en twintigste eeuw, alsook de grondwettelijke vrijheden van de burger hun inspiratie geput. De individuele | |
[pagina 430]
| |
grondrechten, de persoonlijkheidsrechten, het zelfbeschikkingsbeginsel (niet alleen free from, maar ook free to) zijn vruchten van deze moderne opvatting van het natuurrechtGa naar eind[9]. | |
Tot besluitIk respecteer de wil van de wetgever die voornemens is een wettelijk statuut toe te kennen aan de relatie en de levensgemeenschap van homo's. Ik heb wel bezwaren tegen de wettelijke benaming (‘homohuwelijk’) die aan deze relatie zou worden gegeven. Niet alleen omdat daardoor het begrip ‘huwelijk’ een betekenis krijgt die toch zeer verschillend is van de betekenis die het van oudsher heeft gehad in alle culturen. Ik heb nog andere bezwaren. Het recht op ‘gehuwd zijn’ heeft voor de homo's zijn grondslag in de zelfbeschikking en de zelfontplooiing van het individu. Als men aanspraak maakt op de benaming ‘huwelijk’ als rechtsfiguur voor de homorelatie, brengt men via de wetgeving een uiterst individualistische opvatting van de vrijheid binnen in een levensvorm die toch uiteraard tot het gemeenschapsleven van de mens behoort. En het leven in gemeenschap impliceert een andere vorm van vrijheid dan de individuele vrijheid. Samen vrij worden is inderdaad niet hetzelfde als individueel vrij worden (denk aan het onderscheid tussen vrijheid als autonomie en vrijheid als participatie). De vrijheid van de leden van een gezin of van een familie bestaat er o.a. in zelf voor de belangen van de andere leden te mogen zorgen, en daartoe de nodige bevoegdheden te krijgen. Die vrijheid brengt vanzelfsprekend soms meer lasten en plichten mee dan bevoegdheden en rechten. Maar het is een vorm van vrijheid te mogen meewerken aan de opbouw van de gemeenschap. Deze vrijheid wordt uitgeoefend binnen vooraf bepaalde juridische scenario's (huwelijk, afstamming, voogdij). Het ordenend beginsel is hier duidelijk aanwezig op het terrein zelf waarop de vrijheid wordt uitgeoefend. Een volgend bezwaar is dat de wettelijke erkenning van het ‘homohuwelijk’ de erosie van het familierecht in de hand werkt. De zelfbepaling speelt een steeds grotere rol in het familierecht, er is alsmaar minder plaats voor ordeningselementen waardoor het gedrag van echtgenoten of van ouders en kinderen tegenover elkaar wordt geregeld. Als de zelfbepaling steeds meer de doorslag geeft in situaties waarin vrijheid moet worden gedeeld met anderen, wordt het familierecht, als netwerk en evenwicht van rechten en plichten, beschadigd en op termijn zelfs vernietigdGa naar eind[10]. Ik noem nog een laatste bezwaar. Het invoeren van het ‘homohuwelijk’ wijst erop dat er een nieuwe huwelijksopvatting aan het groeien is in de westerse beschaving. Het huwelijk zou in de eerste plaats of zelfs uitsluitend gericht zijn op de zelfontplooiing binnen een persoonsrelatie, | |
[pagina 431]
| |
waarin vooralsnog het perspectief op vruchtbaarheid ontbreekt. In de traditionele opvatting daarentegen werd het huwelijk in de eerste plaats beschouwd als ‘uiteraard gemeenschapstichtend’, als een dienst aan het leven. Die opvatting over het ‘natuurlijke huwelijk of het huwelijk volgens de natuur’ werd trouwens, en wordt nog steeds, althans impliciet, aanvaard in het huwelijksrecht (burgerlijk huwelijk). Door het openstellen van het huwelijk voor homoseksuele partners, zal het burgerlijk huwelijk een andere inhoud krijgen. Of zal, onder invloed van de traditionele huwelijksopvatting, de visie op de homorelatie met een perspectief op vruchtbaarheid worden verrijkt? Op internationaal vlak wordt, zowel in de wetgeving als in de rechtspraak geen verband gelegd tussen een homorelatie enerzijds en afstamming en ouderlijke macht anderzijds. Zelfs het recht op adopteren wordt aan homoseksuele partners door de wetgever nog steeds geweigerd. |
|