| |
| |
| |
Boeken
Filosofie
Rorty, filosoof als kind van zijn tijd
Richard Rorty is een van de belangrijkste hedendaagse filosofen, en zoals het belangrijke mensen past wordt hij zowel bewonderd als verguisd. Voor sommigen biedt hij interessante sleutels om in onze postmoderne tijd te denken en te handelen, door anderen wordt hij voor een defaitistische nihilist versleten. Marc Van den Bossche vertrekt in Ironie en solidariteit van een respectvolle houding. Hij beschouwt Rorty's werk als interessante ‘gereedschapskist’ om in onze tijd nog een (eigen) filosofisch verhaal in elkaar te knutselen. Dit betekent niet dat Van den Bossche geen kritiek laat horen. Waar Rorty tekortschiet, bijvoorbeeld inzake politieke filosofie en praxis, grabbelt Van den Bossche gewillig in een andere gereedschapskist. Hij verwijst naar Hannah Arendt en vooral naar Benjamin Barber.
Meteen is duidelijk dat Van den Bossche geen klassieke inleiding wil schrijven op Rorty. De ondertitel heeft het over een ‘kennismaking’. Van den Bossche wil vanuit zijn eigen ‘bevooroordeelde houding’ kritisch meedenken met Rorty om hedendaagse problemen het hoofd te bieden. Deze bevooroordeelde houding impliceert de overtuiging dat filosofie de ivoren toren moet verlaten, en dat ze zich nooit op een gegeven methode kan beroepen om tot absolute zekerheid te komen. Dit laatste is ook een belangrijk thema in andere boeken van Van den Bossche: Kritiek van de technische rede (1995) en Natuur en lijfelijkheid (1998). Filosofie heeft zich vroeger eenzijdig gespiegeld aan de natuurwetenschappen die objectiviteit claimden op basis van onwrikbare fundamenten, maar deze benadering is niet langer houdbaar. Filosofie moet een andere weg bewandelen, wil ze nog iets betekenen. Voor zover Rorty in de hermeneutische, fenomenologische traditie van Heidegger, Merleau-Ponty en Gadamer staat, kan hij ons op dit punt heel wat leren, vindt Van den Bossche.
Ironie en solidariteit behandelt Rorty's filosofie chronologisch. Het begint bij The linguistic turn (1967) en Philo-
| |
| |
sophy and the minor of nature (1979) om te eindigen bij Achieving our Country (1998). Uit de teksten van Rorty worden enkele belangrijke ideeën gedestilleerd, zonder dat Van den Bossche zich in technische discussies verliest: hij wil het midden houden tussen ‘academisme en toegankelijkheid’.
Door het boek loopt een rode draad: de verhouding tussen het liberale, individualistische denken en de politieke en sociale werkelijkheid. In het private is een speelse ironie troef: ‘laat duizend bloemen bloeien, zolang we elkaar geen pijn berokkenen’. Anderzijds is individualisme pas mogelijk in een maatschappelijke context, ondersteund door solidariteit. Hoe kunnen we ‘ironie en solidariteit’ samen denken, hoe kunnen we als ‘individualistische creatievelingen’ en als ‘dichter van het eigen leven’ nog aan een solidaire maatschappij bijdragen?
Rorty zet ons een eind op weg, maar hij gaat niet ver genoeg. Hij heeft te weinig oog voor het verband tussen privaat en publiek. De solidariteit in de vorm van een ‘sterke democratie’ (Barber), waarin plaats is voor verschillende ideeën, is een sociale mogelijkheidsvoorwaarde voor de vrijheid tot individuele zelfcreatie.
Ons tijdperk wordt inderdaad gekenmerkt door individualisering en vrijheid, en de vraag naar (de mogelijkheid van) solidariteit is pertinent. Ook al heeft Rorty niet voor alles een sluitend antwoord, hij stelt tenminste nog vragen ‘die ertoe doen’ en zet mensen hiermee aan het denken.
□ Patrick Loobuyck
Marc Van den Bossche, Ironie en solidariteit. Een kennismaking met het werk van Richard Rorty, Lemniscaat, Rotterdam, 2001, 134 blz., ISBN 90-5637-249-1.
| |
Kerk en theologie
Het Oude Testament in hoofdlijnen
Mijn eerste indruk van het boek dat in 1996 onder de titel Teach Yourself the Old Testament (London/Chicago) werd gepubliceerd en thans in een Nederlandstalige uitgave beschikbaar is, was nogal lauw. Maar toen ik deze publicatie aandachtig begon te lezen, werd ik steeds enthousiaster. Het biedt namelijk niet alleen een goed leesbare, maar ook een gedegen inleiding op het Oude Testament. Het Oude Testament dient hier verstaan te worden als de Hebreeuwse (= protestantse) canon, waardoor dus geen aandacht wordt besteed aan de zgn. deuterocanonieke boeken die in rooms-katholieke bijbeluitgaven als normaal bestanddeel staan opgenomen. Dus helaas niets over 1-2 Makkabeeën, Wijsheid van Salomo, Wijsheid van Jesus Sirach, Judith, Tobit, Baruch. Dit gemis wordt echter ruimschoots gecompenseerd door wat dit boek wél te bieden heeft.
Het eerste hoofdstuk is gewijd aan de wereld van het Oude Testament, het tweede aan de ‘Geschiedenis van het Oude Testament’. De auteur heeft met opzet die opvallende titel gekozen, en niet de meer gebruikelijke benaming ‘Geschiedenis van Israël’, omdat het de lezer dan ‘dicht bij de theologie van het Oude Testament brengt’ (blz. 45). Het derde hoofdstuk bespreekt de drie hoofddelen van het Oude Testament (Pentateuch, Profeten, Geschriften), het vierde hoofdstuk gaat nader in op de diverse methoden van lezen en besteedt aandacht aan het begrip ‘canon’. De vertaalster van de Nederlandstalige uitgave heeft gemeend er een pagina aan toe te moe- | |
| |
ten voegen over de zgn. Amsterdamse school. Hoofdstuk 5 (‘Christelijke en joodse interpretaties’) geeft een impressie hoe geloofsgemeenschappen op heel verschillende manieren met hetzelfde boek omgaan. Het afsluitende hoofdstuk (‘Het Boek van God’) kan beschouwd worden als een aanzet tot een ‘Theologie van het Oude Testament’.
Een enkele keer gaat de auteur te vlug voor zijn lezers. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer hij op blz. 170 de naam van W. Eichrodt laat vallen, daarbij vertelt dat zijn Theologie van het Oude Testament nogal systematisch van opzet is, maar er niet bij vertelt dat in deze drie banden steeds de notie ‘verbond’ dat systematische aspect is. In de literatuurlijst is door de vertaalster zo veel mogelijk geprobeerd om Nederlandstalige uitgaven van in het buitenland gepubliceerde werken te vermelden. Dat had ook nog gekund bij Ph. Trible, God en sekse-gebonden taalgebruik (Gooi & Sticht, 1988).
Dit boek is zeker de moeite waard. Het lijkt mij zowel geschikt voor gebruik in bijbelgroepen als voor individuele bestudering.
□ Panc Beentjes
Gordon McConville, Oude Testament in hoofdlijnen, Boekencentrum, Zoetermeer, 2001, 207 blz., € 17,90, ISBN 90-239-0846-5.
| |
Maatschappij
Intellectuelen in Nederland
‘Waarschijnlijk is er geen groep in de samenleving die zichzelf zo vaak ter discussie stelt als intellectuelen’, schrijft de cultuurwetenschapper René Gabriëls in zijn boek Intellectuelen in Nederland. Dat is misschien minder verwonderlijk dan het klinkt. Intellectuelen leven er nu eenmaal van zaken ter discussie te stellen. Maar ontegenzeglijk heeft de intellectueel het de laatste decennia met zichzelf wat moeilijker gekregen. De grote denksystemen waarvan zij zich de woordvoerders maken hebben aan overtuigingskracht ingeboet en tegenover een steeds beter geïnformeerd publiek en een steeds breder scala aan vakdeskundigen hebben zij veel van hun intellectuele overwicht moeten afstaan.
Aan de hand van een drietal recente maatschappelijke discussies gaat Gabriëls na wat de rol van intellectuelen vandaag de dag de facto nog is: het debat rond de kernenergie, de maatschappelijke armoede en de veroordeling die door Iran over Salman Rushdie werd uitgesproken. Daarmee verankert Gabriëls zijn onderzoek stevig in de werkelijkheid en voorkomt hij het soort ideële abstracties waaraan de klassieke intellectueel zich volgens hem vaak schuldig maakte.
Toch ontkomt ook hij uiteindelijk niet aan normatieve uitspraken over de rol die intellectuelen te vervullen hebben. Noch de ‘modernistische’ opvatting, volgens welke intellectuelen spreken en oordelen vanuit universele ideeën en waarden, noch de ‘postmoderne’, volgens welke zij slechts op zeer lokaal terrein en binnen specifieke problematieken contextgebonden uitspraken kunnen doen, voldoet daarbij volgens hem. De rol van intellectuelen ligt tussen beide in. Steeds moeten zij zich bewust blijven van de situatie en context waarbinnen zij spreken, maar tegelijk moeten zij zich afvragen in hoeverre datgene wat zij zeggen, zon- | |
| |
der bij voorbaat universeel te zijn, universaliseerbaar is.
De bescheidenheid die deze pragmatische ‘nieuwe kosmopolieten’ als intellectuelen uitstralen is zeker behartigenswaardig, al is het de vraag in hoeverre de meeste intellectuelen de universaliteit die zij verdedigden altijd al niet eerder als een opgave dan als een uitgangspunt hebben gezien. Anderzijds lijkt zijn concentratie op maatschappelijke en politieke vraagstukken Gabriëls enigszins blind te hebben gemaakt voor de levensbeschouwelijke functie die zij eveneens vervullen. Daarbij gaat het, anders dan de door hem behandelde kwesties, niet in de eerste plaats om maatschappelijke controverses.
In zoverre betrokkenheid bij deze laatste voor Gabriëls een wezenlijk kenmerk van de intellectueel vormt, beperkt hij - wellicht als gevolg van de opzet van zijn boek - diens rol te veel tot het politiek-maatschappelijke. Men zou in de formulering van de functie van de intellectueel nog één stap dieper moeten gaan. Intellectuelen dragen ideeën aan die kunnen bijdragen aan de integratie van een incoherente of verbrokkelde werkelijkheid. Men kan het met Gabriëls eens zijn dat deze ideeën nooit meer dan tentatief kunnen zijn: ze reiken naar een mogelijke universaliteit. Maar er is geen reden om ze tot het ethische of politieke vlak te beperken. Het streven naar alomvattendheid geldt evenzeer de filosofische, religieuze of metafysische integratie van de werkelijkheid.
□ Ger Groot
René Gabriëls, Intellectuelen in Nederland, Uitg. Boom, Amsterdam, 2001, 304 blz., € 19,09, ISBN 90-5352-581-5.
| |
Onversneden communisme
Een pamflet in de oude eng-communistische stijl, zo kan men Zwarthemden & Roden van Michael Parenti het best typeren. Het boek laveert tussen historische beschouwingen over de samenhang van fascisme en kapitalisme en het succes van een aantal linkse experimenten (zoals in de Indische deelstaat Kerala). Het haalt graag uit naar ‘links anticommunisme’ (van bv. Chomsky), een gelegenheid om te bekvechten met linkse politieke tegenstanders. Zeer interessant is Parenti's analyse van de redenen waarom de communistische staten zich niet hebben kunnen doorzetten: hij wijst daarbij op de inconsequenties in de westerse analyses (hoe kunnen ‘dictatoriale statenmet-een-schrikbewind’ terzelfder tijd een totaal gebrek aan arbeidsdiscipline hebben?), en in het menselijk gedrag (hoe kun je je blindstaren op westerse luxeproducten, en daarbij totaal geen oog meer hebben voor de eigen sociale verwezenlijkingen?). Hij staat op een veel te vergoelijkende manier stil bij Stalin en zijn terreur - geprovoceerd door het Westen, vindt hij, en fel over-roepen (alsof er nooit een Zwartboek van het communisme is geweest). Dan bijt hij zich uitvoerig vast in de ontwikkelingen in Oost-Europa na 1989; hij ziet er enkel materiële achteruitgang en moreel verval. En hij eindigt met twee geloofsgetuigenissen, enerzijds over de blijvende geldigheid van het begrip klasse, en (dus) anderzijds over de noodzaak van de marxistische strijd.
Zwarthemden & Roden is een zeer onbevredigend boek. Het vermengt het journalistiek gekissebis met wereldgeschiedenis, probeert complexe wereldproblemen te bezweren met apodictische, betweterige uitspraken,
| |
| |
wil te veel bewijzen en bewijst dan ook uiteindelijk niets.
Dat belet niet dat de statements ernstig moeten worden genomen. Tot nu toe is het marxisme altijd sterker geweest in zijn kritiek op het kapitalisme dan in zijn eigen opbouw; en wat Parenti hier op zijn opgewonden manier aanbrengt, vraagt om een ernstig antwoord. Is de westerse (hier: vooral Amerikaanse) politiek noodzakelijk hypocriet, omdat ze niet anders kan dan uitgaan van kapitalistische belangen? Leidt de invoering van het kapitalisme noodzakelijk tot maffiatoestanden? Is ‘de’ mens noodzakelijk zo kortzichtig dat hij per definitie luxetoestanden verkiest boven fundamentele sociale verwezenlijkingen? Kortom: is de zelfgenoegzaamheid waarin het Westen na de val van het communisme zich meestal wentelt, niets meer dan een bedrieglijk decor?
□ Jacques De Maere
Michael Parenti, Zwarthemden & Roden. Rationeel fascisme en de omverwerping van het communisme, EPO, Berchem, 2001, 232 blz., € 20,00, ISBN 90-6445-213-X.
| |
Kunst
Paardebloemen en zonnebloemen
In het begin van de jaren negentig heeft het ziekenhuis ‘Am Lindberg’ in het Zwitserse Winterthur er een nieuwe vleugel bij gekregen. Onder impuls van enkele kunstminnende artsen werd bij de planning ook wat geld opzij gelegd voor kunst. Zo kon men voor de tuin een sculptuur van Ulrich Rückriem aanschaffen, en werd in de ingangshal een werk van Niele Torini geïnstalleerd. Ook in de zevenendertig ziekenkamers wilde men kunst plaatsen. Men wenste meer dan pure decoratie, maar het mocht ook geen spitsvondige of hermetische avant-garde worden. Voor dit project werd de Duitse kunstfotograaf Thomas Struth aangezocht, die toen net bekendheid had verworven door zijn stadsgezichten. Van hem verwachtte men een serie foto's van Winterthur, die voor de patiënten herkenbaar zouden zijn.
Struth had vanwege de aard van de zaak nogal wat sympathie voor het initiatief. Het lag hem wel een serie werken te maken die in een ziekenhuis moesten functioneren, en daardoor ook meteen zouden ontsnappen aan het enge circuit van tentoonstellingen en galerieën. Hij nam het voorstel aan en kwam tot een dubbel besluit: in plaats van stadsgezichten zou hij foto's maken van het landschap in de omgeving van Winterthur, en in elke ziekenkamer zouden niet één, maar twee of drie foto's komen te hangen. Zo is tussen 1991 en 1993 een reeks ontstaan van over de honderd werken, van twee soorten: enerzijds de wat grotere landschapsfoto's - zo'n 80 op 120 cm - waarop velden en bossen te zien zijn, en dan de iets kleinere werken - circa 58 op 40 cm - waarop close-ups staan van bloemen en bladeren. De variëteit ervan is opvallend: er zijn heel veel zonnebloemen - van ontluikende tot verwelkende zonnebloemen - die onvermijdelijk aan Van Gogh doen denken; er zijn meerdere opnamen van paardebloemen; voorts waterlelies, tulpen, magnolia's, rododendrons, camelia's, stokrozen, dahlia's, of bladeren van de rabarberplant, irissen of toortsen.
Het zijn de paardebloemen die hun naam gegeven hebben aan de verzorgde publicatie - Dandelion Room - waar- | |
| |
in alle honderdacht foto's van deze serie gereproduceerd zijn. Dieter Schwarz heeft een korte inleiding geschreven waarin hij de geschiedenis ervan vertelt, en uitlegt hoe de foto's geplaatst zijn. De landschappen zijn in de kamers tegenover het bed van de patiënten opgehangen, zodat die met hun blik kunnen wandelen in de groene omgeving. De bloemen hangen naast het bed, zodat ze vooral door de bezoekers bekeken zullen worden. Dieter Schwarz noemt de bloemenfoto's portretten die de waardigheid en kwetsbaarheid van de patiënten symboliseren. In de Engelse versie van deze uitgave staat ‘violability’ - ‘vulnerability’ zou wel beter geweest zijn. De Engelse vertaling leest niet vlot, de oorspronkelijke Duitse versie verdient zeker de voorkeur. Dit boek koop je echter niet om de tekst - overigens maar een zevental bladzijden - maar om de illustraties, en die zijn van uitstekende kwaliteit.
Kunstfotografie is in de handen van Thomas Struth een medium dat zichzelf wegcijfert zodat de toeschouwer a.h.w. direct de natuur ontmoet. De foto's van weelderig groen - planten en bomen - kondigen al de overweldigende gezichten van tropische wouden aan die de kunstenaar de laatste jaren op groot formaat gerealiseerd heeft. Maar ook de bloemenfoto's uit deze serie zijn vaak van een adembenemende schoonheid. Struth heeft een contemplatieve blik, die in het detail van een stengel net zo goed als in een vergezicht de volle rijkdom van de werkelijkheid aanschouwt. Zijn vakmanschap ligt hierin dat hij zijn aandachtige en troostvolle manier van kijken weet neer te leggen in het fotografische beeld. En daardoor laat hij de toeschouwer van zijn werken ook zelf een beschouwender mens worden. Deze prachtvolle publicatie is niet alleen voor kunstliefhebbers bedoeld. Het is een ideaal geschenkboek voor al wie zich niet hoeft te schamen schoonheid mooi te vinden. Bovendien: deze foto's zijn bestemd om licht en leven binnen te brengen in ziekenkamers. En wie is zo gezond dat hij de kleur en geur van bloemen altijd kan missen?
□ Jan Koenot
Thomas Struth, Dandelion Room, met een inleiding van Dieter Schwarz, Schirmer/ Mosel, München, 184 blz., 108 kleurenillustraties, 2001, circa € 50, ISBN 3-88814-972-X (Engelstalige uitgave).
| |
Literatuur
Pontius Pilatus
Terwijl Pilatus als gouverneur van Judea in feite betrekkelijk weinig te betekenen had, is zijn naam uiteindelijk een van de meest bekende uit de Romeinse geschiedenis geworden. We weten heel weinig van hem; zelfs zijn voornaam is ons nergens overgeleverd! Het feit echter dat hij Jezus heeft laten kruisigen bracht hem zelfs tot in onze geloofsbelijdenis. Terwijl Pilatus door de geschiedschrijving als een wreed iemand wordt afgeschilderd, zijn de evangelisten hem sympathiek gezind. Op basis van de evangeliën en de vrij spaarzame Romeinse en joodse gegevens die over Pilatus zijn overgeleverd heeft Paul Maier, verbonden aan de Western Michigan University, het aangedurfd een historische roman over deze figuur te schrijven. Het boek, waarvan de oorspronkelijke Amerikaanse editie overigens al uit...
| |
| |
1968 dateert, heeft als belangrijkste verdienste dat het probeert vanuit Romeins perspectief te beschrijven wat zich aan het begin van de eerste eeuw in Palestina heeft afgespeeld. Bovendien zijn alle personen die in deze roman optreden historische figuren. Dat wil echter nog niet zeggen dat al hetgeen deze personen meemaken ook historisch juist is. De ontmoeting tussen Pilatus en Paulus in Tarsus bijvoorbeeld lijkt mij nogal gezocht. Het is voor mij een teken van een zekere missionaire drang die ik hier en daar in Maiers roman meen te kunnen bespeuren. Ook het gegeven dat hij van meet af aan de christelijke jaartelling gebruikt is natuurlijk een rasecht anachronisme. Je wordt daar als lezer opmerkzaam op gemaakt, omdat hij naast de christelijke ook de Romeinse jaartelling gebruikt: AUC (‘Ab Urbe Condita’, d.w.z. ‘vanaf de stichting van de stad’ [Rome, in 753 v. C.]). In uitvoerige ‘Aantekeningen’ (blz. 398-418) verwijst Maier de lezer voortdurend naar de bronnen die hij heeft gebruikt en maakt hij ons deelgenoot van de door hem genomen beslissingen. Hetgeen na 1968 over Pilatus is gepubliceerd (A. Burnett, J.-P. Lémonon en vooral D.R. Schwartz) is dus niet in deze roman verwerkt.
Pilatus is trouwens een figuur die de gemoederen blijft bezighouden. Terwijl hij aan de ene kant de geschiedenis is ingegaan als een wreed iemand en een tiran, viert bijvoorbeeld de Ethiopische Kerk op 25 juni nog steeds ‘de dag van de Heilige Pilatus en de Heilige Procula’. Procula was zijn vrouw; zij wordt door de Grieksorthodoxe Kerk als heilige vereerd (feestdag: 27 oktober). Nog niet zo lang geleden heeft Maria de Groot aan haar een roman gewijd: De landvoogdes (Kampen, 1996). Pilatus duikt soms op heel onverwachte plaatsen op. Zo speelt hij een intrigerende rol in een roman van Michail Boelgakov, De meester en Margarita. De meester heeft namelijk een roman over Pilatus geschreven, maar het manuscript wordt door zijn uitgever geweigerd. De meester heeft het daarop in de kachel gegooid en belandt vervolgens in het gekkenhuis.
Ik kan het niet laten u te wijzen op twee andere publicaties over Pilatus. De eerste is een echte aanrader: Gerd Theissen, Ik moest van Pilatus achter Jezus aan. Verslag van een speurtocht (Ten Have, Baarn, 1988). Theissen, hoogleraar Nieuwe Testament te Heidelberg, geldt als een deskundige bij uitstek waar het gaat om de religieuze, politieke, maatschappelijke en sociaal-economische achtergronden van de wereld waarin Jezus en de vroegchristelijke gemeente(n) zich bevonden. In plaats van een gortdroge, hoogweten-schappelijke verhandeling te schrijven over Jezus van Nazareth is het hem gelukt zijn ideeën in romanvorm te gieten en op die wijze een werkelijk spannend brok narratieve theologie te presenteren. Hoofdpersoon van het boek is Andreas, die door Pilatus wordt gedwongen overal in het land informatie over Jezus te verzamelen en deze gegevens geordend en geëvalueerd aan Pilatus door te spelen.
Een heel ander genre is dat van de Engelse mediëviste Ann Wroe, Pilatus. De biografie van een verzonnen man, Amsterdam/Antwerpen, 1999 (besproken in Streven, mei 2000, blz. 470). Deze publicatie omvat echter niet alleen de tijd van Pilatus, maar ook de twee millennia erna. Pilatus' levensverhaal wordt namelijk gelardeerd met minstens even spannende verhalen over de legendevorming die direct na zijn dood begon en in de Middel- | |
| |
eeuwen tot hoge wasdom kwam. Ook schrijft Wroe over de manier waarop Pilatus in de literatuur en in de beeldende kunst voortleeft.
□ Panc Beentjes
Paul Maier, Pilatus. Historische roman, Mozaiek, Zoetermeer, 2001, 422 blz., € 19,29, ISBN 90-239-9033-1.
| |
Susan Sontag
Acht jaar na De vulkaanminnaar bezorgt Susan Sontag een tweede historische roman, In America, die bekroond is met de prestigieuze National Book Award en intussen ook in Nederlandse vertaling verschenen is. De formule is precies dezelfde als vorige keer: de roman brengt een reeks vrije variaties, die zich absoluut niet bekommert om controleerbare exactheid. De historische feiten worden eerder gebruikt als springplank voor een eigenzinnig en bijzonder beweeglijk verteld verhaal, dat ook nog eens geregeld onderbroken wordt voor meer essayistische passages.
De mix wordt ditmaal opgezet rond het levensverhaal van een gevierde Poolse actrice, Marina Zalewska, die in 1876 met een kleine groep vrienden naar Californië uitweek om er een landelijker leven te leiden. Als dat utopische experiment na een goed jaar mislukt, begint ze een tweede, dit keer Amerikaanse toneelcarrière, die ongeveer meteen goed is voor een reeks typische triomfen van de Belle Epoque in de Oude en de Nieuwe Wereld.
Het geaccidenteerde levensverhaal raakt zowat alle thema's uit Sontags vroegere werk. We vernemen opnieuw dat identiteit altijd een fragiele constructie is, die zich nooit eenduidig laat beschrijven en nog minder evalueren. Voor de actrice liggen de contouren des te vlottender, omdat ze ook als ze niet op de planken staat voortdurend een publiek heeft en dus altijd wel het risico loopt haar bewonderaars, recensenten en andere interviewers naar de mond te praten. We lezen ook over het onvermijdelijke simplisme van de utopie, die tegelijk een zeldzame prestatie blijft. Een van de deelnemers noteert achteraf: ‘het zou een verarming van de wereld zijn als niemand ooit nog de gevoelens zou hebben die wij hebben gehad’ (blz. 225). De commune krijgt in haar nadagen het bezoek van een rondreizende en vrijgevochten beroepsfotografe; het wordt een van de sterkste episodes van het hele boek, waarbij Susan Sontag gretig de kans grijpt het nog maar eens over de gevoelige plaat te hebben. Alle personages hebben het geregeld over de American dream, die, een beetje zoals de utopie, tegelijk naïef en dapper is, een onbesefte vulgariteit toedekt of die juist ongegeneerd te zien geeft en die alleszins van een indrukwekkend vertrouwen in de toekomst getuigt. ‘Misschien is dit de definitie van een optimist: iemand die de invloed van het verleden ontkent’ (blz. 221).
Kortom: een bonte verzameling boeiende, onverwacht geënsceneerde en vaak behartigenswaardige beschouwingen, maar misschien toch vooral een meesterwerk voor wie De vulkaanminnaar (en de bekende essays voordien) niet gelezen heeft.
□ Paul Pelckmans
Susan Sontag, In Amerika, vert. H. ten Holt/L. Teixeira de Mattos, De Bezige Bij, Amsterdam, 2001, 384 blz., € 27,17, ISBN 90-234-6212-2.
| |
| |
| |
Geschiedenis
Links katholicisme
Het blijft een mysterieuze paradox, dat de katholieke kerk enerzijds aan een universele liefdesboodschap haar bestaansgrond ontleent, en anderzijds zich honderden jaren lang zo autoritair, onverdraagzaam en kortzichtig heeft afgezet tegen alles wat niet onder haar controle stond en als nieuw gold. Dat Rome daardoor heel wat boten heeft gemist, is zonneklaar; vooral de toenmalige arbeidersklasse is massaal op de loop gegaan.
Niet alle katholieken waren even kortzichtig als hun leiders. Zo heeft bijvoorbeeld de Tweede Wereldoorlog als katalysator gefungeerd: in het verzet werkten gelovigen samen met allerlei (vooral linkse) andersdenkenden, ze discussieerden met hen en ontwierpen samen blauwdrukken voor een toekomstige, rechtvaardiger maatschappij. Na de bevrijding was de tijd dan ook rijp voor een ‘links katholicisme’.
In Left Catholicism 1943-1955. Catholics and Society in Western Europe at the Point of Liberation hebben Gerd-Rainer Horn en Emmanuel Gerard dertien bijdragen verzameld over het thema. Het boek begint en eindigt met algemene situeringen en beschouwingen, en gaat daartussen nader in op de vormgeving ervan in Frankrijk, België, Italië en Duitsland. Dat linkse katholicisme nam immers vele vormen aan: integratie in of organiseren van vredesbewegingen, vakbondsacties, caritatieve activiteiten... Het engageerde zich in de politiek, probeerde zich op eigen kracht door te zetten, maar ging uiteindelijk meestal op in de burgerlijke partijen (zoals de PSC in België), of in uiterst linkse.
Heel veel aandacht wordt (uiteraard) besteed aan de priester-arbeiders, die door de toenmalige media in het centrum van de belangstelling werden geplaatst, en juist daarom door een defensieve katholieke kerk geleidelijk het werken onmogelijk werd gemaakt. En zo ging de beweging aan haar eigen contradicties ten onder... ruim tien jaar voor de kerk zichzelf moeizaam van de eigen starheid bevrijdde.
Het boek gaat grondig op de dingen in, en de onderdelen zijn consequent op de centrale lijn afgestemd - wat vrij uitzonderlijk is in dit soort publicaties. Het maakt vooral duidelijk dat deze experimenten interessant waren, maar noodzakelijk ten onder gingen aan de tijdgeest - tenzij ze zich aanpasten aan de volkomen verzuilde lijnen die waren uitgezet. ‘Left’ catholicism werd dan ook snel ‘left’: het is het schoolvoorbeeld van een beweging die te vroeg kwam.
□ Jacques De Maere
Gerd-Rainer Horn en Emmanuel Gerard (red.), Left Catholicism 1943-1955. Catholics and Society in Western Europe at the Point of Liberation, Leuven University Press, Leuven, 2001, 317 blz. (= Kadoc-Studies 25), € 32,00, ISBN 90-5867-093-7.
|
|